66
Motoren
DIESELMOTOREN
1.4 HDi 70 pk
1.3 HDi 75 pk
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
Handgeschakeld
Elektronisch
gestuurd
Aantal versnellingen
5
5
5
Max. vermogen ECE-norm (kW) *
50
55
Cilinderinhoud (cm
3
)
1 399
1248
Boring x slag (mm)
73,7 x 82
69,6 x 82
Toerental bij max. vermogen (t/min)
4 000
3 750
Max. koppel ECE-norm (Nm)
160
190
Toerental bij max. koppel (t/min)
2 750
1 750
Brandstof
Diesel
Diesel
Katalysator
Ja
Ja
Roetfi lter (FAP)
Nee
Ja
Stop & Start
Nee
Ja
Inhoud motorolie, met vervangen fi lter (liter)
3,8
3,0
*
Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
67
2
Motoren
TECHNISCHE GEGEVENS
BENZINEMOTOR
1.4 75 pk
Versnellingsbak
Handgeschakeld
Aantal versnellingen
5
Max. vermogen ECE-norm (kW)
*
54
Cilinderinhoud (cm
3
)
1 360
Boring x slag (mm)
75 x 77
Toerental bij max. vermogen (t/min)
5 200
Max. koppel ECE-norm (Nm)
118
Toerental bij max. koppel (t/min)
2 600
Brandstof
Loodvrije benzine
Stop & Start
Nee
Inhoud motorolie, met vervangen fi lter (liter)
3,0
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese
regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
11 6
Veiligheid tijdens het rijden
Brake-Assist-System *
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt. Het
Brake-Assist-System maakt onderdeel uit
van het ESP-systeem.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer
krachtig in en laat het pedaal niet los.
Gebruiksvoorschrift
Dit systeem kan niet door de bestuurder
worden uitgeschakeld.
*
Afhankelijk van het land van bestemming.
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt
in via de remmen van één of meer wielen
en via het motorkoppel om de auto (binnen
de natuurkundige grenzen) weer in de juiste
koers te brengen.
Inschakelen
Het ESP-systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart en kan
niet worden uitgeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting.
Als dit controlelampje en het
controlelampje van de toets "ASR
OFF"
gaan branden, in combinatie
met een melding op het display
van het instrumentenpaneel, wijst dit op een
storing in het ESP-systeem. Het systeem
wordt dan automatisch uitgeschakeld.
Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Antislipregeling (ASR) en
motorkoppelregeling (MSR)
De antislipregeling zorgt voor een optimale
tractie. Het systeem voorkomt het spinnen
van de wielen door in te grijpen op de
remmen van de aangedreven wielen en op
het motormanagement.
Het MSR-systeem maakt onderdeel uit
van het ASR-systeem en treedt in werking
als te abrupt wordt geschakeld of als de
aangedreven wielen gaan glijden. Door het
motorkoppel te vergroten zorgt het systeem
ervoor dat de auto stabiel blijft.
Inschakelen
Als de motor wordt gestart, worden deze
systemen automatisch ingeschakeld.
Deze systemen treden in werking als de
auto grip verliest of uit de koers dreigt te
raken.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond,...) kan het nuttig zijn het
ASR-systeem uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen
krijgen.
)
Druk op de toets "ASR OFF"
, die zich in
het midden van het dashboard bevindt.
Als het controlelampje van de toets brandt
en er een melding op het display van het
instrumentenpaneel verschijnt, is het
ASR-systeem uitgeschakeld. In dat geval gaat dit
controlelampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Storing
11 9
5
VEILIGHEID
Veiligheidsgordels
VEILIGHEIDSGORDELS VÓÓR
De voorstoelen zijn voorzien van
veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers.
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de vergrendeling van
de gesp te controleren.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden gebracht. De schoudergordel
moet langs het holle gedeelte van de
schouder worden geplaatst.
Veiligheidsgordels met oprolautomaat
Deze zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij
een aanrijding of een noodstop.
Dankzij de toepassing van
veiligheidsgordels met gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers is de veiligheid
van de inzittenden bij frontale aanrijdingen
nog verder verbeterd. De gordelspanners
dienen om, afhankelijk van de kracht van de
aanrijding, de autogordels stevig tegen de
lichamen van de inzittenden te trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspanners
werken alleen als het contact is aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittende getrokken wordt.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel bestuurder
Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt, gaat
bij het starten van de motor het
waarschuwingslampje branden.
VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER (COMBI)
De driezitsbank is voorzien van driepunts
veiligheidsgordels met oprolautomaat en
spankrachtbegrenzer.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Als een veiligheidsgordel niet wordt
gebruikt, kunt u de gesp ervan opbergen
in de daarvoor bestemde uitsparing in de
zitting.
Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt, werkt de
START-stand van het Stop & Start-systeem
niet. In dat geval kan de motor alleen met de
sleutel worden gestart.
141
7
SNEL WEER OP WEG
Accu
ACCU
Uitvoering zonder
Stop & Start-systeem
A.
Metalen pluspool van uw auto.
B.
Hulpaccu.
C.
Massapunt van uw auto.
D.
Metalen minpool van uw auto.
Laden met behulp van een acculader
Starten met een hulpaccu
- Sluit de rode kabel eerst aan op de
metalen pluspool A
en vervolgens op de
(+) pool van de hulpaccu B
.
- Sluit de groene of zwarte kabel aan op de
(-) pool van de hulpaccu B
.
- Sluit het andere uiteinde van de groene
of zwarte kabel aan op het massapunt
C
van uw auto (nooit op de metalen
minpool D
van uw auto).
- Stel de startmotor in werking en laat de
motor draaien.
- Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels los.
Laad de accu niet op zonder de
accukabels los te nemen.
- Maak de twee accupoolklemmen met
snelkoppeling los van de accu.
- Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
- Controleer of de accupolen en de
klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt
zijn met een (witte of groene) oxidatielaag,
neem dan de accukabels los en reinig de
polen en de klemmen.
- Sluit de twee accupoolklemmen met
snelkoppeling weer aan, te beginnen met
de minpool (-).
Een aantal functies is niet
beschikbaar als de laadtoestand van
de accu onvoldoende is.
142
Accu
Uitvoering met Stop & Start-systeem
A.
Beschermkap.
B.
Metalen pluspool van uw auto.
C.
Hulpaccu.
D.
Massapunt van uw auto.
E.
Ontgrendelingsknop van de stekker.
F.
Stekker van de controlesensor.
G.
Controlesensor van de laadtoestand.
H.
Metalen minpool van uw auto.
Laden met behulp van een acculader
- Volg de aanwijzingen van de fabrikant
van de acculader.
- Controleer of de accupolen en de
klemmen schoon zijn. Indien ze
bedekt zijn met een (witte of groene)
oxidatielaag, neem dan de accukabels
los en reinig de polen en de klemmen.
- Sluit de stekker F
van de controlesensor
G
aan.
- Plaats de beschermkap A
van de metalen
pluspool B
.
Starten met een hulpaccu
- Verwijder de beschermkap A
van de
metalen pluspool B
.
- Sluit de rode kabel aan op de metalen
pluspool B
en vervolgens op de pluspool
(+) van de hulpaccu C
.
- Sluit de groene of zwarte kabel aan de
minpool (-) van de hulpaccu C
.
- Sluit het andere uiteinde van de groene
of zwarte kabel aan op het massapunt
D
van uw auto (nooit op de metalen
minpool H
van uw auto).
- Stel de startmotor in werking en laat de
motor draaien.
- Wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels los.
- Plaats de beschermkap A
van de metalen
pluspool B
.
Koppel de accu niet los om deze op te
laden.
- Druk op de ontgrendelingsknop E
om de
stekker F
los te kunnen maken.
- Maak de stekker F
van de controlesensor
G
los.
- Verwijder de beschermkap A
van de
metalen pluspool B
.
- Sluit de kabels van de acculader aan:
(+) op de metalen pluspool B
; (-) op de
metalen minpool H
. Maak de controlesensor G
nooit los
van de metalen minpool H
, behalve
als de accu vervangen wordt.
143
7
SNEL WEER OP WEG
Accu
Accu's bevatten stoffen die schadelijk
zijn voor de gezondheid, zoals
zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens
de wettelijke voorschriften worden afgevoerd
en mogen in geen geval bij het huisvuil
terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
erkend verzamelpunt.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan een
maand buiten gebruik is. Dit doet u bij
uitvoeringen met het Stop & Start-
systeem op de volgende manier:
- druk op de ontgrendelingsknop E
om de
stekker F
los te kunnen maken,
- maak de stekker F
van de controlesensor G
los.
Maak de controlesensor G
nooit los van de
metalen minpool H
, behalve als de accu
vervangen wordt.
Deze sticker hoort bij het Stop &
Start-systeem en geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen
losgekoppeld en/of vervangen mag worden
door een dealer van het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Het negeren van deze aanwijzing kan
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan
vervanging toe is.
Na het monteren van de accu door
het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats duurt het even
voordat het Stop & Start-systeem weer zal
werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk
van klimatologische omstandigheden en de
laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer
8 uur duren).
Voordat u de accu gaat opladen
Laad om explosie- en brandgevaar te
voorkomen de accu alleen op in een goed
geventileerde ruimte en uit de buurt van
vonken of open vuur.
Probeer nooit een bevroren accu op te
laden: laat de accu eerst ontdooien om
explosiegevaar te voorkomen. Breng een
accu nadat deze bevroren is geweest bij
een specialist die controleert of de accu
inwendig niet is beschadigd en of er geen
scheuren in de wanden zitten, waardoor
het giftige en bijtende accuzuur kan gaan
lekken.
Voordat u de accupoolklemmen losmaakt
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Wacht 2 minuten na het uitzetten van het
contact alvorens de accu los te koppelen.
Sluit de ruiten en de portieren voordat de
accupoolklemmen worden losgemaakt.
Nadat u de accupoolklemmen hebt aangesloten
Wacht na het opnieuw aansluiten van de
accupoolklemmen en het aanzetten van
het contact 1 minuut voor u de auto start,
hierdoor kunnen de elektrische systemen
geïnitialiseerd worden. Neem contact op
met het CITROËN-netwerk of met een
gekwalificeerde werkplaats wanneer hierna
toch storingen optreden.
Nadat de accu langdurig losgekoppeld is
geweest, moeten de volgende functies
geïnitialiseerd worden:
- de instellingen van het display (datum,
tijd, taal, afstandseenheden en
temperatuur),
- de voorkeuzezenders van de autoradio,
- de centrale vergrendeling.
Bepaalde instellingen van de auto zijn
gewist, raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats om deze
opnieuw in te stellen.
163
7
SNEL WEER OP WEG
Brandstof
BRANDSTOF TANKEN
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 45 liter
.
Te laag brandstofniveau
Als het minimale brandstofniveau
is bereikt, gaat dit lampje
branden. Er bevindt zich op
dat moment nog ongeveer
6
liter
brandstof in de tank .
Tank bij
de eerstvolgende gelegenheid om te
voorkomen dat u met een lege tank strandt. Het tanken dient met afgezette motor
te
geschieden.
- Open de brandstoftankklep.
- Houd met één hand de tankdop vast.
- Steek met uw andere hand de sleutel
in het slot en draai deze een derde
omwenteling.
- Verwijder de tankdop en hang deze op aan
de haak aan de binnenzijde van de klep.
ONDERBREKING
BRANDSTOFTOEVOER
Bij een zware aanrijding worden de
brandstoftoevoer en de elektrische voeding
van de auto automatisch onderbroken.
Gelijktijdig worden de deuren automatisch
ontgrendeld en gaan de plafonniers
branden. Er verschijnt een melding op
het display van het instrumentenpaneel,
afhankelijk van de uitvoering van uw auto.
Draai de sleutel in de stand STOP om
ontlading van de accu te voorkomen.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandstoflekkage is.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af met de
sleutel.
Als de brandstoftankklep geopend is,
blokkeert een veiligheidssysteem het
openschuiven van de zijdeur (Combi).
Op een sticker aan de binnenzijde van
de klep staat de voorgeschreven soort
brandstof aangegeven.
Bij het openen van de dop kan een geluid
van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit
wordt veroorzaakt door een vacuüm en
is een normaal verschijnsel dat wordt
veroorzaakt door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de
auto nooit meer dan 3 keer automatisch
uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen
er storingen optreden.
Vergrendel na het tanken de vuldop en sluit
de tankklep.