Page 17 of 186
221
IN EEN OOGOPSLA
G
15
In een oogopslag
Achteruitrijcamera
De camera wordt geactiveerd als de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld en blijft
geactiveerd tot een snelheid van ongeveer 15 km/h
is bereikt. De camera wordt uitgeschakeld als de
auto sneller rijdt dan 18 km/h.
Scherm
Druk op de knop en zet het scherm in de
gewenste stand.
84
Instrumentenpaneel
A.
Snelheidsmeter.
B.
Display van het instrumentenpaneel.
C.
Toerenteller.
30
Verklikkerlampjes
Als het contact wordt aangezet, gaan de
oranje en rode verklikkerlampjes branden.
Als de motor draait, moeten deze lampjes
uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek als er
verklikkerlampjes blijven branden.
31
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Toetsen
Regelen lichtsterkte.
Regelen achtergrondverlichting.
Met de functie ON/OFF kunnen
beelden van de achteruitrijcamera
worden weergegeven zonder dat de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Page 18 of 186
542
16
In een oogopslag
Een kinderzitje kan aan twee ogen vóór,
die tussen de rugleuning en de zitting
zijn geplaatst en een oog achter, worden
bevestigd.
ISOFIX-bevestigingen
129
VEILIGHEID VOOR DE INZITTENDEN
Raadpleeg rubriek 4 in het gedeelte
"MODE" om de airbag aan passagierszijde
uit te schakelen. Selecteer vervolgens OFF
in het menu "Airbag passagier".
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt zolang de airbag
is uitgeschakeld.
80
Als de kinderbeveiliging is ingeschakeld,
kan de schuifdeur niet meer van binnenuit
geopend worden.
Kinderbeveiliging
27
Page 19 of 186

4321
IN EEN OOGOPSLA
G
17
In een oogopslag
Snelheidsregelaar
De werking van de snelheidsregelaar wordt
aangegeven door een pictogram in de
toerenteller.
51
Hill Holder
Deze functie, verbonden met het ESP,
vergemakkelijkt het wegrijden op een helling
en wordt onder de volgende voorwaarden
geactiveerd:
- de auto moet stilstaan, met draaiende
motor,
- de helling moet steiler zijn dan 5%.
42
Luchtvering
Hiermee kan de wagenhoogte achter
gewijzigd worden om het laden en lossen te
vergemakkelijken.
Druk op de schakelaar en laat de
schakelaar los om de beweging te stoppen.
Elke keer dat de schakelaar wordt ingedrukt,
wordt de wagenhoogte achter één stand
verhoogd: +1 tot +3.
Druk op de schakelaar en laat de
schakelaar los om de beweging te stoppen.
Elke keer dat de schakelaar wordt ingedrukt,
wordt de wagenhoogte achter één stand
verlaagd: -1 tot -3.
Het rijden met een te lage of te hoge
wagenhoogte kan schade aan de onderzijde
van de auto veroorzaken.
86
Functie uitgeschakeld. Functie geselecteerd.
RIJDEN
Page 20 of 186

222
18
In een oogopslag
RIJDEN
Stop & Start-systeem
Overgang naar de STOP-stand van de motor
Het verklikkerlampje "S"
op
het instrumentenpaneel gaat
branden en de motor wordt
afgezet als:
- bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak
bij stilstaande auto de
versnellingshendel in de vrijstand wordt
gezet en het koppelingspedaal wordt
losgelaten.
Om te voorkomen dat de motor bij
langzaam rijden veelvuldig wordt
afgezet, wordt de motor alleen automatisch
afgezet als de auto sneller dan 10 km/h
heeft gereden.
43 Het verklikkerlampje "S"
gaat uit
en de motor wordt weer gestart
als:
Overgang naar de START-stand van de motor
- bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak
het koppelingspedaal
wordt ingetrapt.
In bepaalde gevallen is de STOP-stand
niet beschikbaar; het verklikkerlampje "S"
knippert dan enkele seconden en gaat
vervolgens uit.
In bepaalde gevallen wordt de START-stand
automatisch geactiveerd; er wordt dan een
melding weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel en het verklikkerlampje
"S"
knippert enkele seconden en gaat
vervolgens uit.
44 Het systeem kan op elk gewenst moment
worden uitgeschakeld door op de toets
"S - OFF"
te drukken; het verklikkerlampje
in de toets gaat uit en er wordt een melding
weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als de motor met de sleutel
wordt gestart.
Uitschakelen/inschakelen
Zet het contact altijd met de
sleutel uit voordat u gaat tanken,
werkzaamheden onder de motorkap gaat
uitvoeren of de auto verlaat.
45
Page 21 of 186

19
ECO-RIJDEN
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto
verminderen.
Maak optimaal gebruik van deversnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd
dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel
bij voorkeur relatief snel over naar een
hogere versnelling. Volg de aanwijzingen
van de schakelindicator (indien aanwezig)
die op het instrumentenpaneel worden
weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem
bij voorkeur af op de motor in plaats
van het rempedaal te gebruiken en
trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u
deze aanwijzingen naleeft, neemt het
brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot af en
wordt de geluidsoverlast door het verkeer
beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik
dan vanaf een snelheid van ongeveer
40 km/h de snelheidsregelaar (indien
aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de
temperatuur in de auto hoog is opgelopen,
open dan alle ruiten en de ventilatieroosters
alvorens de airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de
ruiten, maar laat de ventilatieroosters
geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur
die de temperatuurstijging kunnen beperken
(blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra
de gewenste temperatuur is bereikt
(behalve bij auto's met een automatische
airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden
aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel
mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit
als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het
starten niet stationair warmdraaien, maar
rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt
sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de
auto verlaat.
Page 22 of 186

20
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voorwerpen in
de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik
liever een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Vervang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan deonderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan
de bandenspanning die staat vermeld
op de sticker op de portiersponning aan
bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet
is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van
het reservewiel en van de wielen van de
aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen,
enz.) en houd u daarbij aan het door de
fabrikant voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer
dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat
brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken
dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
Page 23 of 186
21
2
VOORDAT U GAAT RIJDE
NAFSTANDSBEDIENING TOEGANG TOT DE AUTO
Ont
grendelen van de cabine
Druk op deze knop om de cabine
van uw auto te ontgrendelen. De
plafonnier gaat kort branden en
de richtingaanwijzers knipperen
twee keer.
Ontgrendelen van de achterdeuren
Druk op deze knop om de
schuifdeur en de achterdeuren
van de laadruimte te
ontgrendelen.
Centrale vergrendeling
Druk kort op deze knop om alle
toegangen tot uw auto, zowel
van de cabine als de laadruimte,
te vergrendelen. Als één van de
portieren of deuren is geopend of niet goed is
gesloten, werkt de centrale vergrendeling niet.
Het vergrendelen wordt bevestigd door het
één keer knipperen van de richtingaanwijzers.
Het verklikkerlampje van de
schakelaar op de middenconsole
gaat branden en vervolgens
knipperen.
To e
gang tot de auto
Page 24 of 186
22
Supervergrendeling
Door twee keer achter elkaar op
deze knop te drukken wordt de
supervergrendeling ingeschakeld.
De portieren kunnen dan niet
meer van binnenuit of buitenaf geopend
worden.
De richtingaanwijzers knipperen drie keer.
Schakel nooit de supervergrendeling in als
er zich iemand in de auto bevindt.
Uitklappen/inklappen van de sleutel
Druk op deze knop om de sleutel
uit te klappen.
Druk om de sleutel in te klappen
op de knop en duw de sleutel in
de houder.
Wanneer u bij het inklappen niet op de knop
drukt, kan het mechanisme beschadigd
raken.
To e
gang tot de auto