OPGELET
Als het waarschuwingslampje/
waarschuwingsindikatie voor de
automatische transmissie gaat branden,
is er een elektrisch probleem in de
transmissie. Wanneer u in deze toestand
met uw Mazda blijft doorrijden, kan dit
beschadiging van uw transmissie tot
gevolg hebben. Raadpleeg zo spoedig
mogelijk een deskundige reparateur, bij
voorkeur een officiële Mazda
reparateur.
qIndikatie/indikatielampje voor
defecte stuurbekrachtigingí
Type B
Dit indikatielampje gaat branden wanneer
het contact op ON wordt gezet en gaat uit
wanneer de motor gestart wordt.
Type A/Type B
Het indikatielampje/
waarschuwingsindikatie voor defecte
stuurbekrachtiging gaat branden of
knipperen als er een defect is in de
stuurbekrachtiging terwijl de motor draait.
Als het indikatielampje/
waarschuwingsindikatie brandt of
knippert, de auto onmiddellijk op een
veilige plaats parkeren en de motor
stopzetten.
Als het indikatielampje/
waarschuwingsindikatie ook als de motor
daarna opnieuw gestart wordt niet uitgaat,
een deskundige reparateur, bij voorkeur
een officiële Mazda reparateur
raadplegen.
OPMERKING
lAls het indikatielampje/
waarschuwingsindikatie brandt of
knippert, zal de stuurbekrachtiging
niet normaal functioneren. In dat
geval kan het stuurwiel alsnog
gedraaid worden, echter het sturen
gaat dan zwaarder dan normaal en
het is mogelijk dat het stuurwiel
tijdens het draaien trilt.
lAls tijdens stilstand of uiterst
langzaam rijden het stuurwiel bij
herhaling naar links en naar rechts
gedraaid wordt, is het mogelijk dat
de defectbeveiliging van het
stuurbekrachtigingssysteem in
werking treedt waardoor het sturen
zwaarder wordt. Dit duidt echter niet
op een probleem. Parkeer in dit geval
de auto op een veilige plaats en
wacht enkele minuten totdat het
systeem weer normaal werkt.
4-60
Tijdens het rijden
íBepaalde modellen.
Instrumentengroep en display
lIn de volgende gevallen zal het KEY
waarschuwingslampje (rood) continu
knipperen wanneer het contact niet
uitgezet is om de bestuurder op de
hoogte te stellen dat de sleutel uit de
auto is verwijderd. Het KEY
waarschuwingslampje (rood) zal
stoppen met knipperen wanneer de
sleutel terug in de auto is:
Het contact is niet uit gezet en alle
portieren en de achterklep zijn gesloten
nadat de sleutel uit de auto is
verwijderd.
OPMERKING
Aangezien de sleutel gebruik maakt van
radiogolven van lage intensiteit, bestaat
de kans dat de Sleutel-uit-auto-
verwijderd waarschuwing geactiveerd
wordt als de sleutel samen met een
metalen voorwerp wordt meegedragen
of als deze op een plaats met slechte
signaalontvangst bewaard wordt.
KEY indikatielampje (Groen)
Wanneer het lampje brandt
Wanneer bij een automatische transmissie
het rempedaal wordt ingetrapt of bij een
handgeschakelde versnellingsbak het
koppelingspedaal wordt ingetrapt,
bevestigt het systeem dat de juiste sleutel
zich in de auto bevindt en gaat het KEY
indikatielampje (groen) branden en kan de
motor gestart worden (pagina 4-4).
Wanneer het lampje knippert
Wanneer het contact vanuit ON op uit
wordt gezet, zal het KEY indikatielampje
(groen) gedurende ongeveer 30 seconden
knipperen om aan te geven dat het
resterende batterijvermogen laag is.
Vervang de batterij door een nieuwe
alvorens de sleutel onbruikbaar wordt.Zie Vernieuwen van de batterij op pagina
6-41.
qHBC waarschuwingslampje
(Oranje)/HBC indikatielampje
(Groen)
í
HBC waarschuwingslampje (Oranje)
Wanneer het lampje brandt
Wanneer het contact op ON wordt gezet,
gaat dit waarschuwingslampje branden en
vervolgens na enkele seconden uit. Het
waarschuwingslampje gaat branden als
het gedeelte van de voorruit aan de
voorzijde van de vooruitrijcamera (FSC)
beslagen is of geblokkeerd wordt.
Wanneer het lampje knippert
Het lampje gaat knipperen als er een
defect is in het koplampregelsysteem
(HBC). Laat uw auto door een deskundige
reparateur, bij voorkeur een officiële
Mazda reparateur controleren.
HBC indikatielampje (Groen)
Dit indikatielampje gaat branden wanneer
het systeem in werking is en gaat uit
wanneer de werking van het systeem
uitgeschakeld wordt.
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-69íBepaalde modellen.
qBeveiligingssysteemindikatielampje
Dit indikatielampje begint elke twee
seconden te knipperen wanneer het
contact vanuit ON op OFF wordt gezet en
het start-blokkeersysteem in staat van
paraatheid is gebracht.
Het lampje stopt met knipperen wanneer
het contact met behulp van de correcte
sleutel op ON gezet wordt.
Op dat moment wordt het start-
blokkeersysteem buiten werking gesteld
en zal het lampje gedurende ongeveer drie
seconden gaan branden en vervolgens
uitgaan.
Als de motor niet met de correcte sleutel
gestart kan worden en het
beveiligingssysteemindikatielampje blijft
branden of knipperen, is er mogelijk een
defect in het systeem. Raadpleeg een
officiële Mazda reparateur.
qHoofdindikatielampje van
kruissnelheidsregelaar (Oranje)/
Indikatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (Groen)
í
Dit indikatielampje heeft twee kleuren.
Hoofdindikatielampje van
kruissnelheidsregelaar (Oranje)
Dit indikatielampje gaat oranje branden
wanneer op de ON schakelaar wordt
gedrukt en de kruissnelheidsregelaar
geactiveerd wordt.
Indikatielampje voor ingestelde
kruissnelheid (Groen)
Het indikatielampje licht groen op
wanneer een kruissnelheid is ingesteld.
qVerlichting-aan indikatielampje
Dit indikatielampje gaat branden wanneer
de buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
Het lampje blijft knipperen als er een
defect in het verlichtingssysteem is.
Raadpleeg een deskundige reparateur, bij
voorkeur een officiële Mazda reparateur.
qIndikatielampje voor mistvoorlichtí
Dit lampje gaat branden wanneer de
voormistlichten ingeschakeld worden.
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
4-75íBepaalde modellen.
OPGELET
lLaat tijdens het rijden uw voet nooit
op het koppelingspedaal rusten.
Gebruik de koppeling niet om de
auto op een helling in stilstaande
positie te houden. Wanneer u uw
voet op het koppelingspedaal laat
rusten wordt onnodige slijtage van
de koppeling en beschadiging
veroorzaakt.
lOefen geen onnodige zijdelingse
kracht uit op de versnellingshendel
bij het overschakelen van de 5de
naar de 4de versnelling. Dit kan er
toe leiden dat per ongeluk de 2de
versnelling wordt gekozen, wat
beschadiging van de transmissie kan
veroorzaken.
lZorg er voor dat de auto volledig tot
stilstand gebracht is alvorens naar
stand R over te schakelen.
Overschakelen naar stand R terwijl
de auto nog in beweging is kan
beschadiging van de versnellingsbak
tot gevolg hebben.
OPMERKING
lIndien het moeilijk is in naar stand R
te schakelen, naar de vrijstand
terugschakelen, het koppelingspedaal
loslaten en vervolgens nogmaals
proberen.
l(Met i-stop functie)
Als de motor als gevolg van afslaan
is gestopt, kan deze opnieuw worden
gestart door het koppelingspedaal in
te trappen binnen 3 seconden nadat
de motor is gestopt.
De motor kan onder de volgende
omstandigheden ook als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt
niet opnieuw worden gestart:
lHet bestuurdersportier geopend is.lDe veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet vastgemaakt.
lNa het afslaan van de motor is het
koppelingspedaal niet volledig
losgelaten.
lHet koppelingspedaal wordt
ingetrapt terwijl de motor niet
volledig is stopgezet.
4-78
Tijdens het rijden
Transmissie
qStopzetten van de werking van de
stadsverkeer-remassistent (SCBS)
De stadsverkeer-remassistent (SCBS) kan
tijdelijk buiten werking gesteld worden.
Zie Boordcomputer en INFO schakelaar
op pagina 4-34.
Het systeem wordt gebruiksklaar zodra de
motor opnieuw gestart wordt.
Tijdens het rijden
Remmen
4-129
OPGELET
Elke band, inclusief het reservewiel (indien voorzien), dient maandelijks in koude
toestand gecontroleerd te worden en op de bandenspanning gebracht te worden welke
wordt aanbevolen door de autofabrikant op het voertuiginformatieplaatje of
bandenspanningslabel. (Als uw auto banden van een verschillende maat heeft dan de
maat die op het voertuiginformatieplaatje of bandenspanningslabel staat aangegeven,
dient u de juiste bandenspanning voor deze banden te bepalen.)
Bij wijze van extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een
bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) dat een verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning laat branden wanneer de bandenspanning van één of meerdere van uw
banden beduidend laag is. Wanneer dus het verklikkerlichtje voor lage bandenspanning
gaat branden, dient u te stoppen en uw banden zo spoedig mogelijk te controleren en
deze op de juiste spanning te brengen. Rijden met een band waarvan de bandenspanning
beduidend laag is, kan oververhit raken van de band en bandenpech veroorzaken. Te
lage bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, leidt tot snellere slijtage van
het bandenprofiel en kan de bestuurbaarheid en remweg nadelig beïnvloeden.
Houd er rekening mee dat het TPMS systeem geen remedie biedt voor een onjuist
bandenonderhoud en het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de juiste
bandenspanning te handhaven, ook als een te lage bandenspanning nog niet het niveau
heeft bereikt dat het TPMS verklikkerlichtje voor lage bandenspanning gaat branden.
Uw auto is ook uitgerust met een TPMS storingindikator om aan te geven wanneer het
systeem niet correct functioneert.
De TPMS storingindicator is gecombineerd met het verklikkerlichtje voor lage
bandenspanning. Wanneer het systeem een storing bespeurt, gaat het verklikkerlichtje
gedurende ongeveer één minuut knipperen en blijft vervolgens continu branden. Deze
volgorde blijft voortduren telkens wanneer de auto opnieuw gestart wordt voor zolang
als de storing blijft bestaan. Wanneer de storingindikator brandt, bestaat de kans dat het
systeem een lage bandenspanning niet zoals bedoeld kan opsporen of melden. Storingen
in het TPMS systeem kunnen zich voordoen om uiteenlopende redenen, zoals het
vervangen of verwisselen van banden of velgen op de auto welke verhinderen dat het
TPMS systeem juist kan functioneren. Controleer steeds de TPMS storingindicator na
het vervangen van één of meer banden of velgen op uw auto om er zeker van te zijn dat
na het vervangen of verwisselen van banden en velgen het TPMS systeem juist blijft
functioneren.
Om foutieve aflezingen te voorkomen neemt het systeem gedurende een korte tijd
steekproeven alvorens een probleem te melden. Als gevolg zal een band die snel
leegloopt of plotseling lek is geraakt niet onmiddellijk door het systeem gemeld worden.
4-142
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
qGebruik van de Bluetooth®
audio-installatie
Overschakelen naar de Bluetooth®
audiomodus
Schakel over naar de Bluetooth
®
audiomodus voor het bedienen van de
audioapparatuur met behulp van het
bedieningspaneel van de audio-installatie
voor het beluisteren van muziek of
spraakaudio welke is opgenomen op
Bluetooth
®audioapparatuur. Alle
Bluetooth®audioapparatuur dient
geprogrammeerd te worden in de
Bluetooth
®eenheid van de auto alvorens
deze kan worden gebruikt.
Zie Gereed maken van Bluetooth® op
pagina 5-86.
1. Zet het contact op ACC of ON.
2. Schakel de Bluetooth
®audioapparatuur
in.
Zorg er voor dat het“
”symbool
getoond wordt op de display van de
audio-installatie.
OPMERKING
Bij bepaalde Bluetooth®
audioapparatuur duurt het enige tijd
voordat het“
”symbool op de display
van de audio-installatie wordt getoond.
3. Druk op de audiotoets (
) en raak
vervolgens de
schermtab aan om
over te schakelen naar de Bluetooth®
audiomodus en start de weergave.
OPMERKING
lAls de Bluetooth®audioapparatuur
niet met de weergave begint, op de
schermtoets drukken.
lAls de modus overgeschakeld wordt
van Bluetooth®audio naar een
andere modus (radiomodus), stopt de
audioweergave van de Bluetooth
®
audioapparatuur.
Weergave
1. Schakel de modus over naar
Bluetooth
®audiomodus om te luisteren
naar Bluetooth®audioapparatuur via
het luidsprekersysteem van de auto.
(Zie“Overschakelen naar de
Bluetooth
®audiomodus”)
2. Druk voor het stopzetten van de
weergave op de
schermtoets.
3. Druk nogmaals op de toets om de
weergave te hervatten.
Selecteren van een bestand (spoor)
Selecteert het volgende bestand (spoor)
Druk kort op de spoor omhoog toets (
)
of raak de
schermtoets aan.
Selecteert het begin van het huidige
bestand (spoor)
Druk kort op de spoor omlaag toets (
)
of raak de
schermtoets aan.
Snelvooruitspoelen/Terugspoelen
(AVRCP Ver. 1.3 of hoger)
Snelvooruitspoelen
Houd de snelvooruitspoeltoets (
)
ingedrukt of blijf de
schermtoets
aanraken.
Interieurvoorzieningen
Bluetooth®
5-107
6. Monteer de nieuwe gloeilamp in de
omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
(Zonder dagverlichting)
1. Zorg ervoor dat het contact
uitgeschakeld is en de
koplampschakelaar uit is.
2. Til de motorkap omhoog.
3.(Rechterzijde)
Verwijder het reservoir van de
voorruitensproeiervloeistof uit de
geleider.
Reservoir van
voorruitensproeiervloeistofGeleider
4. Maak de stekker los van de eenheid
door het uitsteeksel op de stekker met
uw vinger in te drukken en de stekker
naar beneden te trekken.
5. Draai de houder en de gloeilamp en
verwijder deze. Verwijder de gloeilamp
voorzichtig uit de lamphouder in de
reflector door deze langzaam recht naar
achteren uit de houder te trekken.
6. Monteer de nieuwe gloeilamp in de
omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
Voorste richtingaanwijzerlampen,
Positielampen
1. Zorg ervoor dat het contact
uitgeschakeld is en de
koplampschakelaar uit is.
2. Als u de rechter gloeilamp gaat
vernieuwen, de motor starten, het
stuurwiel volledig naar rechts draaien
en de motor stopzetten. Als u de linker
gloeilamp gaat vernieuwen, het
stuurwiel naar links draaien.
Onderhoud en verzorging
Zelf uit te voeren onderhoud
6-55