Kenmerken van uw auto
82
4
Gevallen waarin de parkeerhulp niet werkt
De parkeerhulp werkt in de volgende
gevallen mogelijk niet goed:
1. Er zit ijs op de sensor. (De sensor werkt weer normaal zodra het ijs is gesmolten.)
2. Er zit vuil, zoals sneeuw of water, of een andere substantie op de sensor.
(De sensor werkt weer normaal zodra
deze vrij is gemaakt.)
3. Er zit vuil, zoals sneeuw of water, op de sensor. (De sensor werkt weer
normaal zodra deze vrij is gemaakt.)
4. De toets van de parkeerhulp is uitgeschakeld.
De werking van de parkeerhulp kan
in de volgende omstandigheden worden verstoord:
1. Bij het rijden op oneffen wegen, zoals ongeplaveide wegen, grind, drempels of hellingen.
2. Als bepaalde hoogfrequente geluiden, zoals claxons, racemotorfietsen,
luchtremmen van vrachtwagens en
dergelijke de werking van de sensoren
beïnvloeden.
3. Bij zware regenval of opspattend water.
4. Door afstandsbedieningen of mobiele telefoons in de buurt van de sensoren.
5. Als de sensor is bedekt met sneeuw.
Het sensorbereik kan in de volgende gevallen afnemen:
1. Bij extreem hoge of lage buitentemperaturen.
2. Bij objecten lager dan 1 meter en smaller dan 14 cm.
OPMERKING
Dit systeem werkt alleen in het
gebied waar de sensoren zijn
geplaatst;
Het kan geen objectenwaarnemen in gebieden waargeen sensoren zijn geplaatst.
Bovendien worden kleine of smalle objecten als palen, ofobjecten die zich tussen deverschillende sensoren bevinden
mogelijk niet door de sensorengeregistreerd. Kijk tijdens hetachteruitrijden altijd waar u rijdt.
Informeer bestuurders die onbekend zijn met de auto over
de mogelijkheden enbeperkingen van het systeem.
483
Kenmerken van uw auto
De volgende objecten wordenmogelijk niet opgemerkt door desensoren:
1. Smalle objecten als touwen, kettingen of paaltjes.
2. Objecten die de hoogfrequente signalen van de sensor absorberen,
zoals kleding, sponsachtige materialen
en sneeuw.
✽✽ AANWIJZING
1. Het waarschuwingssignaal klinkt mogelijk niet regelmatig als het object
achter de auto beweegt of een grillige
vorm heeft.
2. De correcte werking van de parkeerhulp raakt mogelijk verstoord
als de bumperhoogte of de
inbouwpositie van de sensoren is
gewijzigd. Achteraf gemonteerde
accessoires kunnen het bereik van de
sensoren ook beïnvloeden.
3. Objecten die zich binnen 30 cm van de
sensor bevinden worden mogelijk niet
of niet goed geregistreerd. Wees alert.
4. Wanneer de sensor bevroren is of is bedekt met sneeuw of water werkt
deze mogelijk niet goed totdat deze
weer schoon en droog is gemaakt met
een zachte doek.
5. Druk, kras of stoot niet met harde
voorwerpen tegen de sensor. Anders
kan het oppervlak van de sensor
beschadigd raken. De sensor kan
beschadigd raken. ✽✽
AANWIJZING
Het systeem werkt alleen in het gebied
waar de parkeersensoren zijn geplaatst.
Bovendien worden kleine of smalle
objecten, of objecten die zich tussen de
verschillende sensoren bevinden,
mogelijk niet door de sensoren
geregistreerd. Houd tijdens het rijden
de omgeving van de auto goed in de
gaten. Informeer bestuurders die
onbekend zijn met de auto over de
mogelijkheden en beperkingen van het
systeem.
WAARSCHUWING
Wees extra voorzichtig als u dicht
langs objecten of personen, in het
bijzonder kinderen, rijdt. Houd er
rekening mee dat sommige
objecten mogelijk niet door de
sensoren worden geregistreerd,
door de afstand tot, afmetingen van
of materiaal van de objecten, welke
allen hun invloed hebben op de
effectiviteit van de sensoren.
Controleer altijd met eigen ogen ofde weg vrij is.
Kenmerken van uw auto
88
4
❋❋
Wisselen tussen links en rechts rijdend
verkeer (Europa)
De dimlichtbundel is asymmetrisch.
Als u naar een land gaat waar het
verkeer links rijdt, kan dit asymmetrische
deel tegemoetkomend verkeer
verblinden. Voorkomen van verblinding.
Deze koplampen zijn zo ontworpen dat
ze tegemoetkomend verkeer niet
verblinden.
Daarom hoeft u de koplampafstelling niet
te veranderen als u in een landt rijdt waar
het verkeer aan de andere kant rijdt dan
in Nederland.
Stand automatische verlichting (indien van toepassing)
Als de lichtschakelaar in stand AUTO
staat, worden de achterlichten en
koplampen automatisch in- of
uitgeschakeld, afhankelijk van hoe
donker het buiten is.
OBK049048
■
Type B
■
Type A
OBK049048N
OPMERKING
Bedek de sensor (1) op het
dashboard nooit, zodat een
optimale werking van de automatische verlichtinggegarandeerd blijft.
Reinig de sensor niet met een ruitenreiniger. Deze laat eendunne laag achter op de sensor,waardoor deze niet meer goed werkt.
Als de voorruit van uw auto getint glas heeft of is voorzien van eenmetaalhoudende coating,functioneert het automatische verlichtingssysteem mogelijk niet
goed.
Veiligheidsysteem van uw auto
22
3
✽✽
AANWIJZING
Omdat de sensor die de airbag activeert
in verbinding staat met de
gordelspanner, zal het
waarschuwingslampje airbag ( ) in
het dashboard gedurende ongeveer 6
seconden gaan branden nadat het
contact in stand ON wordt gezet.
Daarna zou het lampje uit moeten gaan.OPMERKING
Als de gordelspanner niet goed werkt, zal dit waarschuwingslampje
gaan branden, ook al is er geendefect aan het airbagsysteem. Alshet waarschuwingslampje van het airbagsysteem niet gaat branden
als het contact in stand ON wordtgezet, als hetwaarschuwingslampje niet dooft
nadat het gedurende ongeveer 6seconden heeft gebrand of als hetwaarschuwingslampje tijdens hetrijden gaat branden, laat het
systeem dan zo snel mogelijkcontroleren door een officiëleHYUNDAI-dealer.WAARSCHUWING
Gordelspanners zijn ontworpen voor eenmalig gebruik. Nadat een
gordelspanner is geactiveerd,
moet deze worden vervangen.
Alle veiligheidsgordels dietijdens een aanrijding zijn
gebruikt, moeten compleet
vervangen worden.
Het mechanisme van de gordelspanners wordt tijdens het
activeren heet. Raak de
onderdelen van het
gordelspannersysteem niet aan
nadat ze geactiveerd zijn.
Probeer nooit zelf de gordelspanners te controleren of
te vervangen. We adviseren u het
systeem te laten controleren door
een officiële HYUNDAI-dealer.
Sla niet op de onderdelen van het gordelspannersysteem.
Probeer nooit, op wat voor manier dan ook, onderhoud of
reparaties uit te voeren aan het
gordelsysteem.
(Vervolg)
Veiligheidsysteem van uw auto
38
3
Werking van airbagsysteem
De airbags kunnen alleen worden
geactiveerd als het contact in stand
ON of START staat.
De airbags worden bij zwaardere aanrijdingen van voren of opzij (indien
zijairbags en/of curtain airbags
aanwezig zijn) onmiddellijk
geactiveerd om de inzittenden te
beschermen tegen letsel.
Er is geen bepaalde snelheid waarbij de airbags worden geactiveerd.
Of de airbags worden geactiveerd,
hangt voornamelijk af van de kracht en
de richting van de aanrijding. Deze
twee factoren bepalen of de sensoren
een elektronisch activeringssignaal
uitzenden.
Of de airbags al dan niet opgeblazen worden, is afhankelijk van een aantal
factoren, zoals de rijsnelheid, de hoek
van de aanrijding, de massa en de
stijfheid van de bij de aanrijding
betrokken auto's of objecten. Ook
andere factoren kunnen een rolspelen. De airbags vóór worden direct volledig
opgeblazen, waarna ze meteen weerleeglopen.
Het is vrijwel onmogelijk om tijdens
een ongeval waar te nemen dat de
airbags opgeblazen worden. Het is
aannemelijker dat u de leeggelopen
airbags na de aanrijding uit hetstuurwiel of het dashboard ziethangen.
Om bij een zware aanrijding bescherming te bieden, moeten de
airbags snel opgeblazen worden. De
snelheid waarmee de airbag
opgeblazen wordt is het gevolg van de
extreem korte tijd waarbinnen een
aanrijding plaatsvindt en de noodzaakom de airbag tussen de inzittende en
de delen van de auto te krijgen voordat
de inzittende in contact komt met delen
van de auto. De snelheid waarmee de
airbags worden opgeblazen, beperkt
de kans op ernstig letsel bij een zware
aanrijding en vormt daarom een
belangrijk deel van het ontwerp van de
airbags.(Vervolg)
Houd de onderdelen van hetaanvullend veiligheidssysteem
en de bedrading uit de buurt van
water en andere vloeistoffen. Als
de onderdelen van het aanvullendveiligheidssysteem niet meer
werken door blootstelling aan
water of andere vloeistoffen, kanbrand of ernstig letsel ontstaan.
341
Veiligheidsysteem van uw auto
Waarschuwingslampje AIRBAG
Het doel van het waarschuwingslampje
AIRBAG in het dashboard is om u te
waarschuwen voor een mogelijke storing
in de airbag - het aanvullend
veiligheidssysteem (SRS).Als het contact in stand ON wordt gezet,
moet het lampje gedurende ongeveer 6
seconden gaan knipperen en daarnauitgaan.
Laat het systeem controleren wanneer:
Het lampje niet kort gaat branden als
het contact in stand ON wordt gezet.
Het lampje na ongeveer 6 seconden niet uitgaat maar blijft branden.
Het lampje gaat branden tijdens het rijden.
Het lampje gaat knipperen wanneer het contact in stand ON staat. Onderdelen aanvullend veiligheidssysteem en functies
De onderdelen van het aanvullend
veiligheidssysteem zijn:
1. Airbag bestuurder
2. Airbag voorpassagier*
3. Zijairbags*
4. Curtain airbags*
5. Blokkeerautomaten met
gordelspanners*
6. Waarschuwingslampje AIRBAG
7. Airbagmodule (SRSCM)
8. Airbagsensoren vóór
9. Zijairbagsensoren*
* indien van toepassing
W7-147OBK039052N
Veiligheidsysteem van uw auto
48
3
De zijairbags zijn ontworpen om alleen
tijdens bepaalde aanrijdingen van opzij
geactiveerd te worden, afhankelijk van
de ernst van de aanrijding, de hoek, de
snelheid en de plaats van de impact.
De zijairbags zijn niet ontworpen om bij
alle aanrijdingen van opzij opgeblazen te
worden.(Vervolg)
Het gebruik van stoelhoezen kan
de werking van het systeem in
negatieve zin beïnvloeden.
Plaats geen accessoires op of in de buurt van de zijairbag.
Plaats geen voorwerpen op de airbag of tussen de airbag en
uzelf.
Plaats geen voorwerpen (paraplu, tas, enz.) tussen het voorportier
en de voorstoel. Dergelijke
voorwerpen kunnen gevaarlijke
projectielen worden en letsel
veroorzaken wanneer de zijairbag
geactiveerd wordt.
Sla niet op de zijairbagsensor wanneer het contact in stand ON
staat. Hierdoor kan de airbag
onverwacht geactiveerd worden,
waardoor persoonlijk letsel kanontstaan.
Als de stoel of de stoelbekleding beschadigd zijn, adviseren u hetsysteem te laten repareren door
een officiële HYUNDAI-dealer.WAARSCHUWING
De zijairbag vormt een aanvulling op de gordelsystemen voor de
bestuurder en de voorpassagier
en geen vervanging voor deze
systemen. Draag daarom tijdenshet rijden altijd een
veiligheidsgordel. De airbags
worden alleen geactiveerd bij een
aanrijding van opzij of die
krachtig genoeg is om letsel bij
de inzittenden te veroorzaken.
Voor de beste bescherming van de zijairbags en om letsel te
voorkomen, dienen de
bestuurder en de voorpassagier
rechtop te zitten en de
veiligheidsgordel op de juiste
manier vast te maken. De
bestuurder moet zijn handen in
de tien voor twee stand op het
stuurwiel plaatsen. De passagier
moet zijn handen op de schoothouden.
Gebruik geen stoelhoezen. (Vervolg)
WAARSCHUWING
Laat passagiers niet met het hoofd
of andere delen van het lichaam
tegen het portier leunen, steek dearmen niet uit het raam en plaats
geen voorwerpen tussen de
passagier en de portieren als de
auto is uitgerust met zijairbags
en/of curtain airbags.
Veiligheidsysteem van uw auto
50
3
Waarom werd de airbag bij een
aanrijding niet opgeblazen?
(Voorwaarden voor wel of niet
activeren van de airbags)
Er zijn veel soorten ongevallen
waarbij de airbag geen aanvullende
bescherming biedt.
Voorbeelden hiervoor zijn
aanrijdingen van achter, tweede en
volgende stoten bij een
kettingbotsing en aanrijdingen bij
lage snelheid.
Airbagsensoren
(1) Airbagmodule (2) Airbagsensor vóór (3) Zijairbagsensor (Type-G)
(4) Zijairbagsensor (Type-P)
OBK032023L/OBK032024/OBK032025L/OBK039054/OBK039055
1234