PARKSENSE
®IN- EN UITSCHAKELEN
ParkSense
®kan met het Uconnect Touch™ systeem
worden in- en uitgeschakeld. De beschikbare keuzemo-
gelijkheden zijn: OFF (uit), Sound Only (alleen geluid)
of Sound and Display (beeld en geluid). Raadpleeg
“Uconnect Touch™ instellingen” voor meer informa-
tie.
Wanneer de schermtoets ParkSense
®wordt gekozen
om het systeem uit te schakelen, verschijnt op het
EVIC gedurende vijf seconden het bericht "PARK AS-
SIST SYSTEM OFF" (parkeerhulpsysteem uit).. Raad-
pleeg het hoofdstuk "Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC)" voor meer informatie hierover. Als de
schakelhendel in de stand REVERSE (achteruit) wordt
gezet en het systeem is uitgeschakeld, verschijnt op het
EVIC het bericht "PARK ASSIST OFF" (parkeerhulp
uitgeschakeld) zolang de schakelhendel in REVERSE
(achteruit) staat bij een rijsnelheid van 11 km/u of lager.
ONDERHOUD VAN PARKSENSE®
PARKEERHULPSYSTEEM
Wanneer de ParkSense
®parkeersensoren achter niet
correct werken, geeft het elektronische voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC) eenmaal per contactcyclus een
geluidssignaal weer en verschijnt op de display het
bericht "CLEAN PARK ASSIST" (parkeersensoren rei-
nigen), "SERVICE PARK ASSIST" (parkeersensoren re-
pareren) of "SERVICE PARK ASSIST SYSTEM" (onder- houd parkeerhulp noodzakelijk). Raadpleeg het
hoofdstuk "Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)" voor meer informatie hierover. Wanneer de
schakelhendel in de stand REVERSE wordt gezet en het
systeem een storing heeft gedetecteerd, geeft het
EVIC het bericht "CLEAN PARK ASSIST" (parkeersen-
soren reinigen) of "SERVICE PARK ASSIST SYSTEM"
(onderhoud parkeerhulp noodzakelijk) weer zolang de
schakelhendel in de stand REVERSE staat. In een der-
gelijk geval werkt ParkSense
®niet.
Als de melding "CLEAN PARK ASSIST" (parkeersenso-
ren reinigen) wordt weergegeven in het elektronische
voertuiginformatiecentrum (EVIC), moet u ervoor zor-
gen dat het buitenoppervlak en de onderkant van het
achterpaneel/de achterbumper vrij is van sneeuw, ijs,
modder, vuil of andere obstakels en vervolgens het
contact uit- en weer inschakelen. Als het bericht nog
steeds wordt weergegeven, breng dan een bezoek aan
uw erkende dealer.
Als het bericht "SERVICE PARK ASSIST SYSTEM" (on-
derhoud parkeerhulp noodzakelijk) in het EVIC wordt
weergegeven, breng dan een bezoek aan uw erkende
dealer.
PARKSENSE
®SYSTEEM REINIGEN
Reinig de ParkSense
®
sensoren met water, een
schoonmaakmiddel voor auto's en een zachte doek.
Gebruik geen ruwe of harde doeken. Maak de sensoren
152
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
voorzichtig schoon (niet hard drukken of borstelen).
Anders kunnen de sensoren beschadigd raken.
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR
GEBRUIK VAN HET PARKSENSE
®SYSTEEM
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de achterbumper vrij is van sneeuw, ijs, modder en vuil om te zorgen dat het ParkSense
®
systeem correct werkt.
Drilboren, grote vrachtwagens en andere bronnen van trillingen kunnen de werking van ParkSense
®
nadelig beïnvloeden.
Wanneer u ParkSense
®
uitschakelt, wordt op het
EVIC het bericht "PARK ASSIST SYSTEM OFF" (par-
keerhulpsysteem uitgeschakeld) weergegeven. Het
systeem blijft dan uitgeschakeld, totdat u het sys-
teem opnieuw inschakelt, ook als u het contact
opnieuw inschakelt.
Als u de schakelhendel in de stand REVERSE (achter- uit) zet en ParkSense
®is uitgeschakeld, zal het EVIC
het bericht "PARK ASSIST DISABLED" (parkeerhulp
uitgeschakeld) weergeven zolang de schakelhendel in
de stand REVERSE staat.
Reinig de ParkSense
®sensoren regelmatig, maar let
daarbij op dat u geen krassen of andere schade
toebrengt. De sensors mogen niet bedekt zijn met ijs, sneeuw, modder, vuil of afval. Verontreiniging van
de sensoren kan ertoe leiden dat het systeem niet
goed werkt. Het ParkSense
®systeem kan obstakels
achter de auto/bumper over het hoofd zien of abu-
sievelijk aangeven dat er een obstakel achter de
auto/bumper aanwezig is.
Objecten zoals fietsendragers, trekhaken, etc. mo- gen niet binnen een afstand van 30 cm van de
achterkant/achterbumper worden geplaatst. Als dit
wel het geval is, zal het systeem een nabijgelegen
object mogelijk interpreteren als een sensorpro-
bleem en de melding "SERVICE PARK ASSIST" (on-
derhoud parkeerhulp noodzakelijk) tonen op het
EVIC.
ParkSense
®is uitsluitend bedoeld als
hulpmiddel tijdens het parkeren en is niet
in staat ieder voorwerp, inclusief kleine
obstakels, waar te nemen. Stoepranden worden
mogelijk tijdelijk of helemaal niet gedetecteerd.
Op kleine afstanden worden obstakels boven of
onder de sensoren niet gedetecteerd.
Bij gebruik van ParkSense
®moet u langzaam
rijden, zodat u tijdig kunt stoppen wanneer een
obstakel wordt gedetecteerd. Het is raadzaam om
over uw schouder te kijken, ook wanneer u ge-
bruik maakt van ParkSense
®.
153
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
WAARSCHUWING!
De
bestuurder moet altijd voorzichtig
blijven bij het achteruitrijden, zelfs bij
het gebruik van de parkeersensoren achter. Con-
troleer het gebied achter de auto altijd zorgvul-
dig, kijk naar achteren en wees bedacht op voet-
gangers, dieren, andere voertuigen, obstakels en
dode hoeken, voordat u achteruitrijdt . U bent
verantwoordelijk voor de veiligheid en dient uw
aandacht voortdurend op de omgeving te rich-
ten. Anders bestaat er een risico op ernstig of
zelfs dodelijk letsel.
Het wordt sterk aanbevolen de afneembare
trekhaak te verwijderen voordat u de parkeer-
sensoren achter gaat gebruiken, wanneer u de
trekhaak niet nodig heeft .Als u dit niet doet , kan
persoonlijk letsel of schade aan voertuigen ont-
staan doordat de trekhaakkogel zich veel dichter
bij het obstakel bevindt dan de achterkant van de
auto, wanneer via de luidspreker een continue
toon klinkt . Afhankelijk van de afmetingen en
vorm van de trekhaak is het ook mogelijk dat de
sensors de trekhaak detecteren en abusievelijk
aangeven dat er een obstakel achter de auto
aanwezig is. PARKVIEW® ACHTERUITRIJCAMERA
(voor bepaalde uitvoeringen/
landen)
Uw auto is mogelijk voorzien van een ParkView
®
achteruitrijcamera. Hiermee kunt u het gebied achter
de auto op het scherm zien wanneer de schakelhendel
in de stand REVERSE is gezet. Het beeld wordt op het
aanraakscherm van de radio weergegeven, samen met
een waarschuwing dat u op de hele omgeving moet
blijven letten. Na vijf seconden verdwijnt deze waar-
schuwing. De ParkView
®camera bevindt zich aan de
achterzijde van de auto, boven de kentekenplaat.
Als u uit de achteruitversnelling schakelt, wordt de
achteruitrijcamera uitgeschakeld en wordt opnieuw
het navigatie- of audioscherm weergegeven.
154
UW AUTO VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
met decoratief kunststof vergrendeld worden.
(afb. 125)
OPMERKING:
Als u problemen ondervindt met het terugstellen van de actieve hoofdsteunen, neem dan contact op met
een erkende dealer.
Laat uit veiligheidsoverwegingen de actieve hoofd- steunen controleren door een specialist bij een er-
kende dealer.
ACTIEF MOTORKAPSYSTEEM (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Het actieve motorkapsysteem is bedoeld om de be-
scherming van voetgangers te verhogen door de mo- torkap van de auto omhoog te laten springen bij een
aanrijding van een voetganger of object. Het systeem
wordt automatisch geactiveerd wanneer de auto bin-
nen een gespecificeerd snelheidsbereik rijdt. Het sys-
teem moet een verscheidenheid aan voetgangers kun-
nen detecteren, waardoor het ook mogelijk is dat
andere aangereden objecten het actieve motorkapsys-
teem in werking stellen.
Sensoren en regeleenheden voor activering
De elektronische voetgangersbeschermingsmodule
(EPPM) bepaalt of de actuatoren bij een frontale aan-
rijding geactiveerd moeten worden. Op basis van de
signalen van de botsingsensoren bepaalt de EPPM voor
(afb. 122)
Plaats van de handen op actieve hoofdsteun
(afb. 123)1 — Beweging omlaag
2 — Beweging naar achteren
191
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
inzittenden wanneer de actuatoren geactiveerd wor-
den. De botsingsensoren bevinden zich bij de voor-
bumper.
De EPPM bewaakt de gereedheid van de elektronische
onderdelen van het actieve motorkapsysteem wanneer
de contactschakelaar in de stand START of ON/RUN
staat. Als de sleutel zich in de stand LOCK, in de stand
ACC, of buiten het contact bevindt, is het actieve
motorkapsysteem niet ingeschakeld en zal de actieve
motorkap niet geactiveerd worden.De EPPM beschikt over een reservevoeding, waardoor
de actuatoren ook geactiveerd kunnen worden wan-
neer de accu leeg is of is losgekoppeld.
Onderhoud van actief motorkapsysteem
Als de EPPM de actieve motorkap heeft geactiveerd of
een storing in een van de onderdelen van het systeem
detecteert, licht het waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem op en verschijnt (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) het bericht "SERVICE ACTIVE
HOOD" (onderhoud actieve motorkap noodzakelijk)
op het scherm van het elektronische voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC). Een enkel geluidssignaal klinkt als
het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem gaat
branden na de eerste keer starten. De module bevat
ook diagnosefuncties die het waarschuwingslampje(afb. 124)3 — Laatste beweging omlaag om het vergrendelmecha-
nisme te activeren
(afb. 125)
Teruggestelde actieve hoofdsteun
192
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Na ieder ongeval dient de auto onmiddellijk naar eenerkende dealer te worden gebracht.
Componenten van het airbagsysteem
Uw auto is mogelijk uitgerust met de volgende compo-
nenten van het airbagsysteem:
Controller van het beveiligingssysteem voor inzitten- den
Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
Stuurwiel en stuurkolom
Instrumentenpaneel
Kniebescherming
Geavanceerde frontairbag aan bestuurderszijde
Geavanceerde frontairbag aan passagierszijde
Aanvullende zijairbags in de stoelen (SAB)
Aanvullende gordijn-zijairbags (SABIC)
Sensoren voor frontale en zijdelingse botsingen
Gordelspanners voorin
Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgordels KENMERKEN GEAVANCEERDE
FRONTAIRBAGS
Het geavanceerde frontairbagsysteem bestaat uit air-
bags aan de bestuurderszijde en aan de passagierszijde
die in meerdere stadia worden geactiveerd. Dit sys-
teem reageert overeenkomstig de kracht en de aard
van de botsing die worden vastgesteld door de control-
ler van het beveiligingssysteem voor inzittenden. Deze
controller ontvangt informatie van de sensoren voor
frontale botsingen.
Het eerste opblaasmechanisme wordt onmiddellijk geac-
tiveerd bij een botsing waarbij gebruik van de airbags
noodzakelijk is. Deze geringe opblazing wordt toegepast
voor minder zware botsingen. Bij zwaardere botsingen
wordt een krachtiger opblazing toegepast.
208UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
OPMERKING:
Wanneer de auto over de kop slaat, kunnen degordelspanners en/of de aanvullende zijairbags in de
stoelen en de gordijn-zijairbags worden geactiveerd.
De airbagpanelen zijn in de interieurbekleding nau- welijks zichtbaar, maar springen open tijdens het
opblazen van de airbag.
Als u zich tijdens het activeren te dicht bij aanvul- lende zijairbags in de stoel of gordijn-zijairbags be-
vindt, kunt u ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
Het systeem bevat sensoren voor zijdelingse botsingen
die zijn gekalibreerd om de zij- en gordijnairbags te
activeren bij botsingen die bescherming van de inzitten-
den door airbags noodzakelijk maken.
WAARSCHUWING!
Uw
auto is voorzien van gordijn-
zijairbags (SABIC). Installeer geen acces-
soires die het dak wijzigen, zoals bijvoorbeeld een
het aanbrengen van een zonnedak. Monteer
geen daktransportsystemen waarbij permanente
bevestigingen nodig zijn (bouten of schroeven)
voor montage op het autodak. Boor nooit in het
autodak, om welke reden dan ook.
Uw auto is uitgerust met gordijn-zijairbags
aan de linker- en rechterzijde. Stapel bagage of
andere lading niet dermate hoog op dat de af-
dekpanelen van de gordijn-zijairbags worden ge-
blokkeerd. In de omgeving van de gordijn-
zijairbags mogen zich geen obstakels bevinden.
Gebruik geen aanvullende stoelhoezen en
plaats geen voorwerpen tussen uzelf en de zijair-
bags. De werking van de airbags kan zo verslech-
teren en/of voorwerpen kunnen met kracht tegen
u aan slaan en zo ernstig letsel veroorzaken.
Kniebescherming
De kniebescherming helpt de knieën van de bestuurder
en de voorpassagier te beschermen en hen correct te
laten zitten bij het eventueel opblazen van de geavan-
ceerde frontairbags.
(afb. 136) Extra gordijn-zijairbags
210
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
WAARSCHUWING!
Als u alleen op de airbags vertrouwt ,
kan dit bij een aanrijding leiden tot ern-
stig letsel. De airbags werken in combinatie met
uw veiligheidsgordel om u op de juiste wijze te
beschermen. Bij sommige aanrijdingen worden de
airbags niet opgeblazen. Draag uw veiligheidsgor-
dels altijd, ook als uw auto is uitgerust met airbags.
Als u tijdens het activeren van de geavan-
ceerde frontairbag te dicht op het stuur of bij het
instrumentenpaneel zit , kunt u ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen. Airbags hebben ruimte
nodig om te worden opgeblazen. Ga achterover
zitten en strek uw armen zodanig dat u comfor-
tabel het stuur en het instrumentenpaneel kunt
bedienen.
Ook zijairbags hebben ruimte nodig om te
worden opgeblazen. Leun niet tegen het portier
of het raam. Zit rechtop op het midden van de
stoel.
Sensoren en regeleenheden voor airbags
Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
De controller van het beveiligingssysteem voor inzit-
tenden maakt deel uit van het voorgeschreven veilig-
heidssysteem van deze auto. Het controller van het beveiligingssysteem voor inzit-
tenden bepaalt of het nodig is de front- en/of zijairbags
op te blazen bij een frontale of zijdelingse botsing. Op
basis van de signalen van de botsingssensoren activeert
een centrale controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden indien nodig de geavanceerde fron-
tairbags, gordijn-zijairbags, aanvullende zijairbags in de
stoelen, aanvullende knieairbag voor de bestuurder en
de gordelspanners vóór, afhankelijk van uiteenlopende
factoren waaronder de aard en de ernst van de botsing.
De geavanceerde frontairbags en de knieairbag aan
bestuurderszijde zijn ontworpen om naast de veilig-
heidsgordels bij bepaalde frontale aanrijdingen, afhan-
kelijk van verschillende factoren zoals de ernst en de
aard van de botsing, extra bescherming te bieden.
Geavanceerde frontairbags zijn niet bedoeld voor het
verminderen van het risico op letsel bij botsingen van
achteren, botsingen van opzij of over de kop slaan.
De geavanceerde frontairbags en de knieairbag aan
bestuurderszijde worden niet bij alle frontale botsingen
geactiveerd. Dit geldt ook voor sommige frontale bot-
singen die ernstige schade aan het voertuig tot gevolg
hebben, zoals bepaalde aanrijdingen tegen palen, aan-
rijdingen waarbij de auto onder een vrachtwagen te-
rechtkomt en aanrijdingen onder een hoek. Daarente-
gen kunnen de geavanceerde frontairbags, afhankelijk
van de aard van de botsing en de plaats waar de auto
212
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD