Het bandenspanningscontrolesysteem waarschuwt de
bestuurder voor lage bandenspanning als de banden-
spanning om welke reden dan ook onder de waarschu-
wingsgrens daalt, inclusief de gevolgen van lage tempe-
raturen en natuurlijk spanningsverlies van de band.
Het bandenspanningscontrolesysteem blijft de be-
stuurder waarschuwen zolang de bandenspanning te
laag is. De waarschuwing verdwijnt pas als de banden-
spanning gelijk is aan of hoger is dan de aanbevolen
waarden in op de sticker. Zodra het waarschuwings-
lampje voor lage bandenspanning gaat branden, dient u
de betreffende band(en) op te pompen tot de waarde
die in de bandenspanningstabel vermeld staat. Als dat is
gebeurd, dooft het waarschuwingslampje. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het waarschuwings-
lampje dooft zodra het systeem de juiste bandenspan-
ning registreert. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer
20 minuten met een snelheid boven de 25 km/u moet
rijden, voordat het bandenspanningscontrolesysteem
deze informatie ontvangt.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is geoptimaliseerd voor de originele ban-
den en wielen. De bandenspanning en
waarschuwing van het bandenspanningscontrole-
systeem zijn ingesteld voor de bandenmaat van
uw auto. Het gebruik van vervangende onderde-
len met een andere maat of van een ander of type
kan leiden tot een ongewenste werking van het
systeem of schade aan de sensoren. Door het
gebruik van niet-originele wielen kunnen de sen-
soren beschadigd raken. Gebruik geen niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen of balans-
gewichten als de auto is uitgerust met een
bandenspanningscontrolesysteem, omdat dit
schade aan de sensoren kan veroorzaken.
Plaats na het controleren van de bandenspan-
ning of het vullen van de banden altijd de ventiel-
dop terug. Dit voorkomt het binnentreden van
vocht en vuil in het ventiel, waardoor de banden-
spanning nadelig wordt beïnvloed.
OPMERKING:
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet be- doeld als vervanging voor normaal onderhoud en
waarschuwt niet bij andere problemen met de band.
Het bandenspanningscontrolesysteem mag niet wor- den gebruikt als bandenspanningsmeter.
141
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Als u met een veel te lage bandenspanning rijdt, raaktde band oververhit en kan de band defect raken. Een
te lage bandenspanning verhoogt ook het brandstof-
verbruik, vermindert de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de auto nadelig beïn
vloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen ver- vanging voor het juiste bandenonderhoud en de
bestuurder is er verantwoordelijk voor om de juiste
bandenspanning te handhaven met gebruik van een
nauwkeurige bandenspanningsmeter, zelfs als de on-
derspanning nog niet op het peil is gekomen waar het
waarschuwingslampje voor lage bandenspanning aan-
gaat.
Het bandenspanningscontrolesysteem registreert al- tijd de werkelijke bandenspanning, ook als die span-
ning onder invloed van temperatuurverschillen ver-
andert.
BASISSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt gebruik
van draadloze technologie met op de velg gemonteerde
elektronische sensoren die de bandenspanning meten.
De sensors, die bij het ventiel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspanning naar
de ontvangstmodule. OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de
spanning van alle banden van de auto maandelijks con-
troleert en de banden zo nodig op de juiste spanning
brengt.
Het bandenspanningscontrolesysteem bestaat uit de
volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier bewakingssensors bandenspanning
Bandenspanningslampje
Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Als de spanning in een of meer banden te laag is,
gaat in de instrumentengroep het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning branden en
klinkt er een geluidssignaal. Als dit gebeurt, dient u
direct te stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning die in de
bandenspanningstabel staat vermeld. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het waarschuwings-
lampje dooft zodra het systeem de juiste bandenspan-
ning registreert. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer
20 minuten met een snelheid boven de 25 km/u moet
rijden, voordat het bandenspanningscontrolesysteem
deze informatie ontvangt.
142UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Waarschuwing
bandenspanningscontrolesysteem controleren
Als een fout in het systeem wordt ontdekt gaat het
Waarschuwingslampje voor het meten van banden-
spanning 75 seconden lang knipperen en blijft daarna
branden. Bij een systeemstoring wordt ook een ge-
luidssignaal weergegeven. Als het contact wordt uitge-
schakeld en vervolgens weer ingeschakeld, zal deze
reeks worden herhaald wanneer de systeemstoring
zich nog steeds voordoet. Het waarschuwingslampje
voor lage bandenspanning gaat uit als de storing is
opgeheven. Een systeemstoring kan de volgende oor-
zaken hebben:
1. Storing door elektronische apparatuur of als menlangs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties
afgeven als de bandenspanningssensoren.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen wor-
den beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voor- zien van bandenspanningssensoren. OPMERKING:
1. De thuiskomer heeft geen sensor voor het meten
van de bandenspanning. Daarom wordt de banden-
spanning van het compacte reservewiel niet door
het bandenspanningscontrolesysteem geregis-
treerd.
2. Als u de thuiskomer installeert in plaats van een wegband waarvan de spanning onder de waarschu-
wingsgrens ligt, klinkt er een geluidssignaal en gaat
het TPM-verklikkerlampje aan als de auto opnieuw
wordt gestart.
3. Nadat de auto maximaal 20 minuten met een snel- heid van meer dan 25 km/u heeft gereden, gaat het
waarschuwingslampje voor lage bandenspanning ge-
durende 75 seconden knipperen en daarna aanhou-
dend branden.
4. Elke keer dat de auto opnieuw wordt gestart, klinkt er een geluidssignaal en gaat het waarschuwings-
lampje voor lage bandenspanning gedurende 75 se-
conden knipperen en daarna aanhoudend branden.
5. Nadat de oorspronkelijke band is gerepareerd of vervangen en op de auto is gelegd in plaats van de
thuiskomer, wordt het bandenspanningscontrole-
systeem automatisch bijgewerkt en gaat het TPM-
verklikkerlampje uit, mits alle wegbanden de juiste
143
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
spanning hebben. Het is mogelijk dat u eerst onge-
veer 20 minuten met een snelheid boven de 25 km/u
moet rijden, voordat het bandenspanningscontrole-
systeem deze informatie ontvangt.
In en buiten werking stellen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem kan worden uit-
geschakeld als alle vier de wielen met banden worden
vervangen door wielen met banden die geen banden-
spanningssensoren hebben, bijvoorbeeld wanneer win-
terbanden op de auto worden gezet.
Om het bandenspanningscontrolesysteem uit te scha-
kelen, moeten alle vier de (originele) banden met
wielen met bandenspanningssensoren weer vervangen
worden door banden zijn voorzien van bandenspan-
ningssensoren. Rij daarna minstens 20 minuten met een
snelheid van meer dan 25 km/u. Het bandenspannings-
controlesysteem geeft een geluidssignaal af en het
bandenspanningslampje knippert 75 seconden lang en
blijft daarna aanhoudend branden. De volgende keer
dat de auto wordt gestart, geeft het bandenspannings-
controlesysteem geen geluidssignaal meer weer en gaat
het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning
niet meer branden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem weer in te
schakelen, moeten alle vier de banden met wielen weer
vervangen worden door banden die voorzien zijn van bandenspanningssensoren. Rij daarna tot 20 minuten met
een snelheid van meer dan 25 km/u. Het geluidssignaal van
het bandenspanningscontrolesysteem klinkt en het ban-
denspanningslampje knippert gedurende 75 seconden.
PREMIUM SYSTEEM (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt gebruik
van draadloze technologie met op de velg gemonteerde
elektronische sensoren die de bandenspanning meten.
De sensors, die bij het ventiel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspanning naar
de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de
spanning van alle banden van de auto maandelijks con-
troleert en de banden zo nodig op de juiste spanning
brengt.
Het bandenspanningscontrolesysteem bestaat uit de
volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier bewakingssensors bandenspanning
Drie startmodules (aangebracht in drie van de vier wielholten)
Verschillende boodschappen van het bandenspan- ningscontrolesysteem die verschijnen op het scherm
van het elektronische voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
144
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Bandenspanningslampje
Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteemAls de spanning in een of meer banden te laag is,
gaat in de instrumentengroep het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning branden en
klinkt er een geluidssignaal. Verder geeft het Elektro-
nisch Voertuiginformatiecentrum (EVIC) een grafiek
weer waarop de bandenspanning van elke band wordt
afgebeeld en eventuele lage bandenspanning knippert.
Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en de banden
met te lage spanning (knipperend op het EVIC-scherm)
op de spanning te brengen die in de bandenspannings-
tabel staat vermeld. Het systeem wordt automatisch
bijgewerkt, het knipperen van de te lage waarden in de
grafiek op het EVIC-display stopt en het waarschu-
wingslampje dooft zodra het systeem de juiste banden-
spanning registreert. Het is mogelijk dat u eerst onge-
veer 20 minuten met een snelheid boven de 25 km/u
moet rijden, voordat het bandenspanningscontrolesys-
teem deze informatie ontvangt.
Waarschuwing
bandenspanningscontrolesysteem controleren
Als een fout in het systeem wordt ontdekt gaat het
Waarschuwingslampje voor het meten van banden-
spanning 75 seconden lang knipperen en blijft daarna branden. Bij een systeemstoring wordt ook een ge-
luidssignaal weergegeven. Verder verschijnt er op het
EVIC drie seconden lang het bericht "CHECK TPM
SYSTEM" (BANDENSPANNINGSCONTROLESYS-
TEEM CONTROLEREN) en daarna worden er streep-
jes (- -) weergegeven in plaats van de bandenspanning
om aan te geven welke sensor niet meer opneemt.
Als het contact wordt uitgeschakeld en vervolgens
weer ingeschakeld, zal deze reeks worden herhaald
wanneer de systeemstoring zich nog steeds voordoet.
Als de storing in het systeem is opgeheven, stopt het
waarschuwingslampje met knipperen, verdwijnt het be-
richt "CHECK TPM SYSTEM" (BANDENSPAN-
NINGSCONTROLESYSTEEM CONTROLEREN) van
het EVIC-display en verschijnt er een spanningwaarde
in plaats van de twee streepjes. Een systeemstoring kan
de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische apparatuur of als men
langs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties
afgeven als de bandenspanningssensoren.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen wor-
den beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
145UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voor-zien van bandenspanningssensoren.
OPMERKING:
1. De thuiskomer heeft geen sensor voor het meten van de bandenspanning. Daarom wordt de banden-
spanning van het compacte reservewiel niet door
het bandenspanningscontrolesysteem geregis-
treerd.
2. Indien u de thuiskomer aanbrengt in plaats van een band met een spanning onder de waarschuwings-
grens, blijft het bandenspanningslampje branden en
klinkt er een geluidssignaal de volgende keer dat u
de auto start. Daarnaast blijft de bandenspannings-
waarde in de afbeelding in het EVIC knipperen.
3. Nadat de auto maximaal 20 minuten met een snel- heid van meer dan 25 km/u heeft gereden, gaat het
waarschuwingslampje voor lage bandenspanning ge-
durende 75 seconden knipperen en daarna aanhou-
dend branden. Verder verschijnt er op het EVIC drie
seconden lang het bericht "CHECK TPM SYSTEM"
(BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM
CONTROLEREN) en daarna worden er streepjes
(- -) weergegeven in plaats van de bandenspanning.
4. Telkens als daarna de auto wordt gestart, klinkt er een geluidssignaal, knippert het bandenspannings-
lampje 75 seconden lang en blijft vervolgens aanhou- dend branden, terwijl het EVIC drie seconden lang
het bericht "CHECK TPMS SYSTEM" (BANDEN-
SPANNINGSCONTROLESYSTEEM CONTROLE-
REN) weergeeft in plaats van de streepjes (- -) die
de bandenspanning weergeven.
5. Zodra de originele band is gerepareerd of vervangen en op de auto wordt gemonteerd in plaats van het
compacte reservewiel, wordt het bandenspannings-
controlesysteem automatisch bijgewerkt. Verder
gaat het bandenspanningslampje uit en geeft de
grafiek op het EVIC de nieuwe spanningswaarde
weer in plaats van de streepjes (- -), tenzij de
spanning in een van de vier wegbanden onder de
waarschuwingsgrens valt. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snelheid boven de
25 km/u moet rijden, voordat het bandenspannings-
controlesysteem deze informatie ontvangt.
In en buiten werking stellen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem kan worden uit-
geschakeld als alle vier de wielen met banden worden
vervangen door wielen met banden die geen banden-
spanningssensoren hebben, bijvoorbeeld wanneer win-
terbanden op de auto worden gezet.
Om het bandenspanningscontrolesysteem uit te scha-
kelen, moeten alle vier de (originele) banden met
wielen met bandenspanningssensoren weer vervangen
146
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
worden door banden zijn voorzien van bandenspan-
ningssensoren. Rij daarna minstens 20 minuten met een
snelheid van meer dan 25 km/u. Het bandenspannings-
controlesysteem geeft een geluidssignaal en het waar-
schuwingslampje voor lage bandenspanning gaat gedu-
rende 75 seconden knipperen, waarna het aanhoudend
blijft branden. Bovendien verschijnt op het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" (BANDENSPANNINGS-
CONTROLESYSTEEM CONTROLEREN) en de grafi-
sche voorstelling geeft "- -" weer in plaats van de
spanningswaarde van de vier banden. Wanneer de auto
opnieuw wordt gestart, geeft het bandenspanningscon-
trolesysteem geen geluidssignaal meer, gaat het waar-
schuwingslampje voor lage bandenspanning niet meer
branden en verschijnt er geen bericht meer op het
EVIC. In de afeelding wordt echter nog steeds “- -“
weergegeven
Om het bandenspanningscontrolesysteem weer in te
schakelen, moeten alle vier de banden met wielen weer
vervangen worden door banden die voorzien zijn van
bandenspanningssensoren. Rij daarna tot 20 minuten
met een snelheid van meer dan 25 km/u. Het banden-
spanningscontrolesysteem geeft een geluidssignaal af,
het verklikkerlampje knippert gedurende 75 seconden,
op het EVIC-scherm verschijnt het bericht "CHECK
TPM SYSTEM" (BANDENSPANNINGSCONTROLE-
SYSTEEM CONTROLEREN) en de grafiek toont dewaarden voor de bandenspanning om aan te geven dat
het systeem de sensorsignalen ontvangt.
ALGEMENE INFORMATIE
De afstandsbediening en ontvangers werken op een
draaggolffrequentie van 433,92 MHz, zoals is voorge-
schreven door EU-richtlijnen. Deze apparatuur moet
zijn gecertificeerd conform de specifieke regelgeving in
het desbetreffende land. Er gelden twee normen: ETS
(European Telecommunication Standard) 300–220, van
toepassing in de meeste landen, en de Duitse richtlijn
BZT 225Z125, die is gebaseerd op de norm ETC
300–220, maar daarnaast enkele unieke eisen stelt. De
overige eisen worden vermeld in de Europese Richtlijn
95/56/EC, Bijlage VI. De apparatuur moet voldoen aan
de volgende twee voorwaarden:
De apparatuur mag geen schadelijke interferentie
veroorzaken.
De apparatuur moet eventuele ontvangen interfe- rentie tolereren, ook interferentie die mogelijk een
ongewenste werking veroorzaakt.
147
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
PARKSENSE® PARKEERSENSOREN
ACHTER (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
ParkSense
®parkeersensoren achter zorgt voor zicht-
bare en hoorbare aanwijzingen m.b.t. de afstand tussen
de achterzijde van de auto en een gedetecteerd obsta-
kel bij het achteruitrijden, bijv. tijdens een parkeerma-
noeuvre. Raadpleeg "Voorzorgsmaatregelen bij gebruik
van het ParkSense
®" voor de beperkingen van dit
systeem en adviezen.
Wanneer u de contactschakelaar in de stand ON/RUN
zet, wordt door ParkSense
®automatisch de systeem-
status (ingeschakeld of uitgeschakeld) hersteld die ac-
tief was voordat het contact werd uitgeschakeld.
ParkSense
®kan uitsluitend worden geactiveerd wan-
neer de schakelhendel in de stand REVERSE staat.
Wanneer ParkSense
®bij deze stand van de schakel-
hendel wordt ingeschakeld, blijft het systeem actief
totdat de rijsnelheid is toegenomen tot ongeveer
11 km/u of hoger. Het systeem wordt weer actief als de
rijsnelheid is gedaald tot minder dan ongeveer 9 km/u. PARKSENSE
®SENSOREN
De vier ParkSense®sensoren die zich in achterkant/
achterbumper bevinden, bewaken het gebied achter de
auto dat binnen het zichtveld van de sensoren valt. De
sensoren kunnen obstakels detecteren tot een afstand
van ongeveer 30 tot 200 cm van de achterkant/
achterbumper in horizontale richting, afhankelijk van
de plaats, het type en de stand van het obstakel.
PARKSENSE
®WAARSCHUWINGSSCHERM
Het ParkSense®
waarschuwingsscherm wordt alleen
weergegeven als Sound and Display (beeld en geluid) is
geselecteerd met het Uconnect Touch™ systeem.
Raadpleeg “Uconnect Touch™ instellingen” voor meer
informatie.
Het ParkSense
®waarschuwingsscherm bevindt zich in
het elektronische voertuiginformatiecentrum (EVIC).
Het zorgt voor visuele waarschuwingen om de afstand
tussen de achterzijde - bumper en het gedetecteerde
obstakel weer te geven. Raadpleeg "Instellingen Elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)" voor
meer informatie.
148
UW AUTO VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD