OpmerkingOnder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt
aanbevolen het gebruik van de Start&Stop-functie te beperken om te
voorkomen dat de compressor continu wordt in- en uitgeschakeld,
waardoor de ramen snel beslaan en vochtophoping plaatsvindt, met
een onaangename geur in het interieur als gevolg.
OpmerkingBij actieve Start&Stop-functie (motor afgezet bij
voertuigsnelheid nul), wordt de automatische recirculatiefunctie met
lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten te
verminderen (vermits de compressor is uitgeschakeld).EXTRA VERWARMING(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Hiermee kan het interieur op koude dagen sneller worden verwarmd.
De extra verwarming schakelt automatisch uit nadat de gewenste
comfortsituatie is bereikt.
Automatische dual-zone klimaatregeling
(voor bepaalde versies/markten)
De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld afhankelijk van
externe weersomstandigheden en met gestarte motor.
Handmatige klimaatregeling
De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld als knop A naar
het rode gebied gedraaid wordt en de ventilator op minstens de 1
e
snelheid is ingesteld.
BELANGRIJK De extra verwarming werkt alleen bij lage
buitentemperatuur en motorkoelvloeistoftemperatuur. De extra
verwarming wordt niet ingeschakeld als de accuspanning laag is.
BUITENVERLICHTINGLINKER HENDELDe linker hendel fig. 39 bedient de meeste soorten buitenverlichting.
De buitenverlichting kan alleen worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende bedieningselementen op het
dashboard verlicht.DAGVERLICHTING (DRL)"Daytime Running Lights"
Met de sleutel in de stand MAR en de ring A fig. 39 in de stand
gedraaid, gaat de dagverlichting automatisch aan. De andere
lampen en de binnenverlichting blijven uit.fig. 39
A0K0099
64
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als de motor wordt afgezet met de draaischakelaar A in de
"automatische" stand, wordt er geen wiscyclus uitgevoerd wanneer de
motor weer wordt gestart, ook al regent het. Dit voorkomt onverhoedse
activering van de regensensor wanneer de motor wordt gestart (bijv.
terwijl de voorruit met de hand wordt gewassen of als de ruitenwissers
met ijs aan de voorruit vastzitten).
Draai, om de automatische werking van de regensensor te herstellen,
de draaischakelaar op de rechter hendel A fig. 40 van de
"automatische" stand (AUTO) naar de standOen weer terug naar de
AUTO stand.
Wanneer de regensensor weer geactiveerd wordt met een van de
hierboven beschreven handelingen, wordt deze activering gemeld
door één wisslag van de ruitenwissers, ongeacht de toestand van de
voorruit.
Als de gevoeligheid tijdens de werking van de regensensor wordt
gewijzigd, wordt een wisslag uitgevoerd om deze wijziging te
bevestigen.
Als een storing in de regensensor optreedt terwijl deze actief is, werkt
de ruitenwisser met een snelheid die overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de regensensor, ongeacht of er wel of geen
regen op de ruit aanwezig is (de storing van de sensor wordt op de
display aangegeven).
De sensor blijft werken en de ruitenwisser kan op continuwerking
worden ingesteld (1
eof 2
esnelheid). De storingsmelding houdt aan
zolang de sensor actief is.
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER(voor bepaalde versies/markten)
Inschakeling
Werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR.
Zet de draaischakelaar B fig. 40 van standOnaar stand
om de
achterruitwisser als volgt in te schakelen:
❒wissen met interval wanneer de ruitenwissers voor niet werken;
❒synchroon wissen met de ruitenwissers voor (maar met de halve
wisfrequentie);
❒continu wissen met ingeschakelde achteruitrijversnelling en
bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwissers voor en als in de achteruit is
geschakeld, is de werking van de achterruitwisser continu. Door de
hendel naar het dashboard te trekken (onstabiele stand), wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld.
Als de hendel ten minste een halve seconde in deze stand wordt
gehouden, dan wordt ook de achterruitwisser ingeschakeld. Door de
hendel los te laten, wordt de automatische wis-/wasregeling
ingeschakeld, net als voor de ruitenwissers voor.
69WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BAGAGERUIMTEVERLICHTINGDit bevindt zich links in de achterklep fig. 46.
Wanneer de achterklep wordt geopend, gaat de
bagageruimteverlichting automatisch branden. Wanneer de achterklep
wordt gesloten, gaat de verlichting automatisch uit.
De stand van de sleutel in het contactslot beïnvloedt de werking van de
bagageruimteverlichting niet.
DASHBOARDKASTVERLICHTINGWanneer het dashboardkastje fig. 47 wordt geopend, gaat de
verlichting automatisch branden. Wanneer het dashboardkastje wordt
gesloten, gaat de verlichting automatisch uit.
De stand van de sleutel in het contactslot beïnvloedt de werking van de
verlichting niet.
fig. 46
A0K0141
fig. 47
A0K0171
74
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
INTERIEURUITRUSTINGOPBERGVAKKENBovenste opbergvak
Trek aan het punt dat met de pijl is aangegeven om het opbergvak te
openen A fig. 52.
Opbergvak aan passagierszijde
Trek aan de handgreep A fig. 53 om het dashboardkastje te openen.
Als het kastje geopend wordt, gaat een lampje branden om het kastje
te verlichten.
Er is een documentenhoesje in het dashboardkastje en een
brillenhouder op de achterkant van de klep.
Bij sommige versies kan het zijn dat de opbergvakken verwarmd/
gekoeld worden via een uitstroomopening die verbonden is met de
klimaatregeling (gebruik het wieltje A fig. 54 om de luchtopbrengst in
het onderste opbergvak te regelen).Bij versies met automatische dual-zone klimaatregeling, is de
temperatuur van het opbergvak gelijk aan de ingestelde temperatuur
voor de passagierszijde.
Bij sommige versies kan in het dashboardkastje aan passagierszijde
ook een fles-/blikjeshouder aanwezig zijn (fig. 54).
fig. 52
A0K0142
fig. 53
A0K0100
fig. 54
A0K0185
78
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Er is plaats voor een 1 fles van 50 cl en 2 kleine blikjes tezamen. Het
instructieboek kan worden opgeborgen onder de fles-/ blikjeshouder
met de langste zijde naar de voorkant van de auto gericht.
Rijd nooit met open dashboardkastjes: bij een ongeval
kunnen de inzittenden voorin hierdoor verwond
raken.
ARMSTEUN VOOR(voor bepaalde versies/markten)
Deze bevindt zich tussen de voorstoelen. Druk hem omlaag om hem in
de standaard gebruiksstand te brengen.
In de armsteun voor bevindt zich een opbergvak.
Om toegang te krijgen tot het opbergvak, plaatst u de armsteun in de
standaard gebruiksstand (helemaal omlaag) en tilt u het deksel met
bekleding A op. fig. 55Voor correct gebruik van de armsteun moeten specifieke maatregelen
genomen worden bij het openen van het deksel:
❒het mag alleen geopend worden met de armsteun helemaal naar
beneden;
❒om te voorkomen dat de inhoud van de armsteun eruit valt, is het
openen van het deksel verboden in andere standen dan "volledig
naar beneden".
OPMERKING Tijdens de kantelfase van de armsteun (volledige
kanteling omhoog of omlaag), altijd controleren of het deksel met
bekleding goed gesloten is.
fig. 55
A0K0166
79WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
INITIALISATIEPROCEDUREAls de accu werd losgekoppeld of als een zekering is doorgebrand,
dan moet de werking van het schuifdak opnieuw worden
geïnitialiseerd.
Ga als volgt te werk:
❒houd knop B fig. 63 ingedrukt tot het schuifdak helemaal gesloten is.
Laat de knop los;
❒druk op B en houdt deze minstens 10 seconden ingedrukt en/of tot
het ruitpaneel vooruit vastklikt. Laat de knop vervolgens los;
❒druk binnen 5 seconden na de vorige bediening opnieuw op knop B
en houd deze ingedrukt: het voorste ruitpaneel zal een volledige
cyclus openen en sluiten uitvoeren. Laat de knop pas na afloop van
deze cyclus los.
ONDERHOUD/NOODBEDIENINGIn geval van nood of onderhoud, kan het schuifdak handmatig worden
versteld wanneer er geen stroom aanwezig is (voorste ruitpaneel
openen/sluiten) door de volgende werkzaamheden uit te voeren:
❒verwijder de beschermdop A fig. 65 op de binnenbekleding, tussen
de twee zonneschermen;
❒neem de meegeleverde Allen sleutel B uit het dashboardkastje of uit
de gereedschapshouder in de bagageruimte;
❒steek de betreffende sleutel in de zitting C en draai hem rechtsom
om het schuifdak te openen of linksom om het schuifdak te sluiten.
fig. 65
A0K0132
86
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
NOODVERGRENDELING PORTIERENVoorportier aan passagierszijde
De voorportier aan passagierszijde is voorzien van een
vergrendelingssysteem wanneer er geen stroom aanwezig is.
Om de vergrendeling in te schakelen, steek de metalen baard van de
sleutel in de opening A fig. 68 en trek hem omhoog.
Achterportieren
De achterportieren zijn voorzien van een noodsysteem waarmee de
portieren kunnen worden vergrendeld wanneer er geen stroom
aanwezig is.
Ga hiervoor als volgt te werk:
❒steek de metalen baard van de contactsleutel in de zitting B fig. 67;
❒draai de sleutel linksom en verwijder hem uit de zitting B.Ga als volgt te werk om het knopje van het slot weer in dezelfde stand
te zetten (alleen wanneer de acculading hersteld is):
❒Druk op de knop
van de afstandsbediening;
❒druk op de
knop op het dashboard om de portieren te
ontgrendelen/vergrendelen;
❒open een voorportier door de sleutel in het slot te steken;
❒trek aan de binnenhandgreep van het portier.
Als bij ingeschakeld kinderslot en de voorheen beschreven
vergrendelingswijze de binnenhandgreep van een
achterportier wordt bediend, lukt het niet om het portier te
openen en komt alleen het knopje van de sloten omhoog. Het portier
kan alleen worden geopend door aan de buitenhandgreep te trekken.
In geval van een noodvergrendeling wordt de ont-/vergrendelknop
niet buiten werking gesteld.
BELANGRIJK Als de accu werd losgekoppeld of als de
beveiligingszekering is doorgebrand, dan moet de centrale
portiervergrendeling opnieuw worden geïnitialiseerd. Ga hiervoor als
volgt te werk:
❒sluit alle portieren;
❒druk op de knop
van het afstandsbediening of op de knop
voor centrale portiervergrendeling op het instrumentenpaneel;
❒druk op de knop
van het afstandsbediening of op de knop
voor centrale portiervergrendeling op het instrumentenpaneel.
fig. 68
A0K0275
89WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
START&STOP SYSTEEM(voor bepaalde versies/markten)
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor af wanneer de auto
stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan rijden.
Dit verhoogt de efficiency van de auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen en
geluidsoverlast.WERKINGUitschakelmodus van de motor
Bij stilstaande auto, wordt de motor afgezet als de versnellingspook in
de vrijstand staat en het koppelingspedaal niet is ingetrapt.
OpmerkingDe motor kan alleen automatisch worden afgezet bij
een snelheid van meer dan 10 km/h, om herhaaldelijk afzetten van de
motor te voorkomen wanneer erg traag wordt gereden.
Het symbool
fig. 88 verschijnt op de display als de motor wordt
afgezet.
De motor opnieuw starten
Trap het koppelingspedaal in om de motor opnieuw te starten.
HET SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN/UITSCHAKELENDruk op knop
fig. 89 op het bedieningspaneel van het dashboard
om het systeem handmatig in of uit te schakelen.Inschakeling Start&Stop systeem
Wanneer het Start&Stop systeem wordt ingeschakeld, verschijnt een
melding op de display. In deze omstandigheid is de led A fig. 89
op de knop
gedoofd.
fig. 88
A0K0163
fig. 89
A0K0121
108WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER