Page 57 of 202

AANWIJZINGEN OP HET
DISPLAY
(voor bepaalde versies/markten)
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm van
fig. 54 op het display.
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door zowel
het geluidssignaal als de weergave
op het instrumentenpaneel.
Het systeem geeft een gedetecteerd
obstakel aan met de weergave van een
boog in een of meer plaatsen in
overeenstemming met de afstand tot
het obstakel en de plaats hiervan ten
opzichte van het voertuig.Als er een obstakel gedetecteerd is in
het gebied midden achter, dan worden
op het display alle bogen in dat gebied
aangegeven, tot de boog die
overeenkomt met de plaats van het
obstakel zelf.
Het signaal is vergelijkbaar voor
obstakels in het gebied rechts- of
linksachter.
De boog die overeenkomt met de
plaats van het obstakel knippert.
De kleur op het display is afhankelijk
van de afstand tot en de plaats van het
obstakel.
Het voertuig bevindt zich vlakbij het
obstakel wanneer op het display een
enkele constante boog wordt
weergegeven en er een continu
geluidssignaal klinkt.
Wanneer er meerdere obstakels zijn,
wordt het dichtstbijzijnde obstakel
aangegeven.
STORINGSMELDING
Storingen van parkeersensoren, indien
aanwezig, worden aangegeven
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld door het aangaan van het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en er verschijnt een
bericht op het display (zie hoofdstuk
“Lampjes en berichten”). ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
45)4)
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van de parkeersensoren
beïnvloeden:
❒
de aanwezigheid van ijs, sneeuw,
modder of meerdere verflagen
kunnen leiden tot verminderde
gevoeligheid van de sensoren en
afname van de prestaties van het
systeem.
❒ mechanische interferentie (bijv. tijdens
het wassen van de auto, regen,
sterke wind, hagel) kan ertoe leiden
dat de sensor een niet-bestaand
voorwerp detecteert ("echogeluid");
54
A0L0044
54
WEGWIJS IN UW AUTO
3-10-2013 16:37 Pagina 54
Page 58 of 202

❒de aanwezigheid van
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remsysteem van vrachtwagens of
pneumatische boren) in de buurt van
het voertuig kan van invloed zijn op
de door de sensor uitgezonden
signalen;
❒ de werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door wijziging van
de positie van de sensor, veroorzaakt
door een verandering in de geometrie
(door slijtage van onderdelen van de
wielophanging), als de banden
verwisseld zijn, overbelaste auto, of
afstellingen waardoor de auto lager
komt te liggen.
BELANGRIJK
45) De aansprakelijkheid voor het
parkeren en andere gevaarlijke
manoeuvres ligt altijd en in elk
geval bij de bestuurder.
Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen
mensen (vooral kinderen) of
dieren in het betreffende gebied
aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp
voor de bestuurder, die echter
nooit zijn aandacht mag laten
verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden
verricht.
BELANGRIJK
4) Voor een correcte werking van hetsysteem mogen de sensoren nooit
bevuild zijn met modder, vuil,
sneeuw of ijs. Zorg ervoor dat ze
tijdens het reinigen niet gekrast of
beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde
doeken. De sensoren moeten
met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd.
Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan
de sensoren zeer snel en houd de
straal op minstens 10 cm afstand.
Breng geen stickers op de
sensoren aan.
55
3-10-2013 16:37 Pagina 55
Page 59 of 202

TPMS (Tyre
Pressure
Monitoring System)(voor bepaalde versies/markten)
De auto kan uitgerust zijn met een
bewakingssysteem van de
bandenspanning (TPMS) dat de
bestuurder informeert over de toestand
van de bandenspanning door middel
van speciale berichten op het display
fig. 55.
Dit systeem omvat een
RF-zendersensor die op elk wiel is
gemonteerd (op de velg in de band) en
die gegevens over de spanningswaarde
van elke band naar de regeleenheid
stuurt.BELANGRIJKE
INFORMATIE OVER HET
TPMS-SYSTEEM
46) 47) 48) 49) 50) 51) 52) 53) 54)
De storingsindicaties worden niet
opgeslagen en worden bij de volgende
start dus niet meer weergegeven.
Als de storingsconditie blijft bestaan,
dan zal de regeleenheid pas na een rit
van korte duur een melding op het
instrumentenpaneel doen verschijnen.
STORING TPMS
Bij een storing van het TPMS zullen
streepjes in plaats van de
bandenspanning verschijnen, samen
met inschakeling van het speciale
waarschuwingslampje
(zie de
paragraaf "Lampjes en berichten" in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel". Neem contact op
met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt om de correcte werking
van het systeem te laten herstellen.
55
A0L0113
56
WEGWIJS IN UW AUTO
3-10-2013 16:37 Pagina 56
Page 60 of 202
Raadpleeg, voor een juist gebruik van het systeem, onderstaande tabel wanneer de wielen/banden moeten worden vervangen:HandelingSensoren op wielen op
auto gemonteerd Storingsmelding
Benodigde actie
– –JANeem contact op met een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
Wiel verwisselen met
winterbanden NEE
JANeem contact op met een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
Wiel verwisselen met
winterbanden JA
NEE –
Wiel verwisselen met een wiel
met andere afmetingen (*) JA
NEE –(*)Als alternatief aangegeven in zowel het Instructieboek als op het kentekenbewijs; beschikbaar bij Alfa Romeo Lineaccessori.
57
3-10-2013 16:37 Pagina 57
Page 61 of 202

BELANGRIJK
46) De aanwezigheid van hetTMPS-systeem ontslaat de
bestuurder niet van de
verplichting om de
bandenspanning regelmatig te
controleren, met inbegrip van het
reservewiel.
47) Controleer de bandenspanning bij koude banden. Als de
bandenspanning om welke reden
dan ook bij warme banden moet
worden gecontroleerd, dan mag
de druk niet worden verlaagd, ook
wanneer de gemeten waarde
hoger is dan de voorgeschreven
drukwaarde. Herhaal de controle
wanneer de banden koud zijn.
48) Als een of meerdere wielen zonder sensoren zijn gemonteerd,
dan is het systeem niet langer
beschikbaar. Hierbij gaat het
TMPS-waarschuwingslampje
korten dan een minuut knipperen
voordat het continu blijft branden,
en wordt een melding op het
display getoond zolang de 4
wielen met sensoren niet
gemonteerd worden. 49) Het TPMS-systeem waarschuwt
niet bij een plotselinge afname
van de bandenspanning
(bijvoorbeeld bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen de
auto tot stilstand en voorkom
bruuske stuurbewegingen.
50) Wanneer standaard banden moeten worden vervangen door
winterbanden (en omgekeerd),
moet het TPMS-systeem hierop
worden afgesteld. Dit mag alleen
door een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt worden verricht.
51) Schommelende buitentemperaturen kunnen de
bandenspanning beïnvloeden. Het
TPMS-systeem kan tijdelijk een
onvoldoende spanningswaarde
aangeven. Controleer in dergelijke
gevallen de bandenspanning bij
koude banden en herstel zo nodig
de juiste spanningswaarde. 52) Wanneer een wiel wordt
vervangen, is het raadzaam ook
de rubberen ventielpakking te
vervangen: neem contact op met
een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt. De montage/
demontage van een band en/of
velg vereist specifieke
voorzorgsmaatregelen; om schade
of een verkeerde montage van de
sensoren te voorkomen, mogen
deze werkzaamheden alleen door
gespecialiseerd personeel worden
uitgevoerd. Neem contact op
met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
53) Sterke radiofrequentie- interferentie kan de regelmatige
werking van het TPMS-systeem
verhinderen. Dit wordt
aangegeven met een bericht op
het display. Het bericht verdwijnt
automatisch zodra de
interferentie is verdwenen.
58
WEGWIJS IN UW AUTO
3-10-2013 16:37 Pagina 58
Page 62 of 202

54) De bij de auto geleverdebandenreparatiekit (Fix&Go) (voor
bepaalde versies/markten) is
compatibel met de TPMS-
sensoren; als andere
afdichtmiddelen dan die in de
originele kit worden gebruikt, kan
dit de werking nadelig
beïnvloeden. Als andere dan de
originele afdichtmiddelen worden
gebruikt, wordt geadviseerd de
TPMS-sensoren te laten
controleren door een
gekwalificeerd reparatiecentrum.
TANKEN
IN HET KORT
Het voertuig is voorzien van het "Fast
Fuel"-systeem, dit voorkomt dat er
onjuiste brandstoffen getankt worden
(bijv. diesel voor een benzinemotor).
Zet de motor af alvorens te tanken.
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een minimum octaangetal van 95
RON die aan de Europese
specificatie EN228 voldoet. De motor
van de 4C is met name ontworpen
om te voldoen aan alle
emissielimieten terwijl tegelijkertijd
minimaal brandstofverbruik en
maximale prestaties gegarandeerd
worden, wanneer loodvrije benzine
van een uitstekende kwaliteit met een
octaangetal van 98 RON of hoger
gebruikt wordt.
Om beschadiging aan de katalysator
te voorkomen, de tank nooit bijvullen,
niet in noodgevallen en evenmin
met een minimale hoeveelheid, met
loodhoudende benzine. BELANGRIJK Een beschadigde
katalysator veroorzaakt schadelijke
uitlaatgassen, met luchtvervuiling tot
gevolg.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, ook
niet met een minimale hoeveelheid
in een noodgeval, met loodhoudende
benzine bij, dit kan leiden tot
onherstelbare schade aan de
katalysator.
TANKEN
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het
tankpistool is afgeslagen. Meer bijvullen
kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKPROCEDURE
Het voertuig is voorzien van een "Fast
Fuel"-apparaat, dat in de opening
van de brandstoftank is ingebouwd: dit
gaat automatisch open en dicht
wanneer het vulpistool wordt
geplaatst/verwijderd.
Het "Smart Fuel" systeem is uitgerust
met een blokkeersysteem dat het
tanken van het onjuiste type brandstof
voorkomt.
59
3-10-2013 16:37 Pagina 59
Page 63 of 202

De hieronder beschreven
tankprocedure is afgebeeld op het
plaatje fig. 56 dat aan de binnenkant
van de tankklep is aangebracht. Op het
plaatje is ook het type brandstof
aangegeven (LOODVRIJE
BRANDSTOF=benzine).
Procedure
❒trek aan tankklep A fig. 57 om hem te
openen;
❒ steek het vulpistool in de vulopening
en tank;
❒ wacht na het tanken minstens 10
seconden alvorens het vulpistool
te verwijderen zodat de brandstof in
de tank kan vloeien;
❒ neem het vulpistool uit de vulopening
en sluit de klep A. Klep A fig. 57is voorzien van een
stofkap B die bij gesloten klep de rand
van de vulopening beschermt tegen
de afzetting van vuil en stof.
55) 56) 57)
Tanken in een noodgeval
Ga voor het tanken als volgt te werk
als er geen brandstof in de tank meer is
of als het brandstofcircuit volledig leeg
is:
❒
neem de speciale trechter C fig. 58
uit de gereedschapskit die zich in
de bagageruimte bevindt;
❒ trek aan tankklep A om hem te
openen;
❒ steek trechter C in de vulopening
zoals aangegeven in fig. 58 en tank;
❒ verwijder de trechter na het tanken
en sluit de klep; ❒
berg de trechter tenslotte weer op in
zijn doos en zet deze terug in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Houd de waterstraal van
een hogedrukreiniger op minstens 20
cm afstand van de
brandstofvulopening.
BELANGRIJK
55) Monteer geen voorwerp/dop op de rand van de vulopening die
niet geschikt is voor de auto. Het
gebruik van voorwerpen/doppen
van het verkeerde type kan de
druk in de tank doen toenemen,
waardoor gevaarlijke situaties
kunnen ontstaan.
56
A0L0045
57
A0L0046
58
A0L0151
60
WEGWIJS IN UW AUTO
3-10-2013 16:37 Pagina 60
Page 64 of 202
56) Breng geen open vuur ofbrandende sigaretten in de buurt
van de vulopening van de tank:
brandgevaar. Kom niet te dicht
met uw gezicht bij de vulopening,
om geen schadelijke dampen in
te ademen.
57) Maak geen gebruik van een mobiele telefoon bij de
brandstofpomp: brandgevaar.
MILIEUBESCHERMINGDe volgende voorzieningen worden
gebruikt om de brandstofemissies te
beperken: katalysator, lambda sondes
en brandstofdampafzuigsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet bij een
test, met een of meer niet-aangesloten
bougies draaien.
58)
BELANGRIJK
58) Onder bedrijfsomstandighedenwordt de katalysator erg heet.
Parkeer het voertuig dus niet op
licht ontvlambaar materiaal (gras,
droge bladeren, dennennaalden
enz.) om het gevaar van brand
te voorkomen.
61
3-10-2013 16:37 Pagina 61