Page 49 of 88

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-6
6
19*Vo o r vo r k Controleer op een correcte wer-
king en olielekkage. √√√√
20 *Schokdemperunit Controleer op een correcte wer-
king en olielekkage. √√√√
21 *Relaisarm achter-
wielophanging en
scharnierpunten
verbindingsarm Controleer de werking.
√√√√
Smeren met lithiumvet. √√
22 Motorolie Verversen.
Controleer het olieniveau en con-
troleer de machine op olielekka-
ge. √√√√√√
23 Oliefilterpatroon Vervangen. √√√
24 *Olie in huis van pri-
maire aandrijfket-
ting Controleer het olieniveau.
√√
Verversen. √√√
25 *Voor- en achterrem-
schakelaar Controleer de werking.
√√√√√√
26 Bewegende delen
en kabels
Smeren.
√√√√√
27 *Gasgreep Controleer de werking.
Controleer de vrije slag van de
gasgreep en stel deze indien no-
dig af.
Smeer de kabel en het kabelhuis. √√√√√
28 *Lampen, richtin-
gaanwijzers en
schakelaars Controleer de werking.
Stel de koplamplichtbundel af.
√√√√√√
NR. ITEM
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT KILOMETERSTAND
JAARLIJK-
SE CON-TROLE
1000 km
(600 mi) 10000 km
(6000 mi) 20000 km
(12000 mi) 30000 km
(18000 mi) 40000 km
(24000 mi)
U1CRD1D0.book Page 6 Friday, September 23, 2011 11:17 AM
Page 50 of 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-7
6
DAU36771
OPMERKING●
Luchtfilter Het luchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papier en filterelement. Reinig dit niet met perslucht om beschadiging te
voorkomen.
Het luchtfilterelement moet u vaker vervangen als u vaak in extreem vochtige of stoffige gebieden rijdt.
●
Onderhoud aan hydraulisch rem- en koppelingssysteem
Controleer regelmatig het rem- en koppelingsvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
Vervang de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en remklauwen en van de koppelingshoofdcilinder en -werkcilinder na elke twee jaar en ververs dan ook de rem- en de koppelingsvloeistof.
Vervang de rem- en koppelingsslangen na elke vier jaar of als ze zijn gescheurd of beschadigd.
U1CRD1D0.book Page 7 Friday, September 23, 2011 11:17 AM
Page 51 of 88

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-8
6
DAU19642
Controleren van de bougies Bougies vormen belangrijke onderdelen
van de motor die periodiek moeten worden
gecontroleerd, bij voorkeur door een
Yamaha dealer. Omdat bougies door verhit- ting en neerslag altijd langzaam slijten,
moeten de bougies worden verwijderd en
gecontroleerd volgens de tijden genoemd in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. De conditie van de bougies kan daar-
naast veel duidelijk maken over de conditie
van de motor.
De porseleinen isolator rond de centrale
elektrode moet licht tot gemiddeld bruin ver-
kleurd zijn (de ideale kleur als normaal met
de machine wordt gereden), en alle bougies
in de motor horen dezelfde verkleuring te
hebben. Wanneer een bougie een heel an-
dere kleur vertoont, werkt de motor mogelijk
niet naar behoren. Probeer dergelijke pro-
blemen niet zelf vast te stellen. Laat in
plaats daarvan uw machine nakijken door
een Yamaha dealer.
Vervang een bougie als de elektroden blij-
ken te zijn afgesleten en als overmatige
koolaanslag of andere neerslag gevonden
wordt. Voordat een bougie wordt aangebracht
moet de elektrodenafstand met een draad-
voelmaat worden gemeten; breng indien
nodig de elektrodenafstand op specificatie.
Reinig het oppervlak van de bougiepakking
en het pasvlak en verwijder eventueel vuil
uit de schroefdraad van de bougie.
OPMERKINGAls geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag verder te draaien. De bougie moet echter zo
snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo-
ment worden aangedraaid.
Voorgeschreven bougie:
NGK/DPR8EA-9
DENSO/X24EPR-U9
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Aanhaalmoment: Bougie:18 Nm (1.8 m·kgf, 13 ft·lbf)
U1CRD1D0.book Page 8 Friday, September 23, 2011 11:17 AM
Page 52 of 88

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-9
6
DAU3836A
Motorolie en oliefilterpatroon Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en de oliefilterpatroon wor-
den vervangen volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
Om het motorolieniveau te controleren1. Zet de machine op een vlakke onder- grond en houd deze rechtop. Wanneer
de machine iets schuin staat, kan het
niveau al foutief worden afgelezen.
2. Verwijder het bestuurderszadel. (Zie
pagina 3-15.)
3. Start de motor en laat warmdraaien tot de motorolie op een normale tempera-
tuur van 60 °C (140 °F) is; laat de mo-
tor dan nog tien seconden stationair
draaien en zet hem uit.OPMERKINGOm de juiste motorolietemperatuur te berei-
ken voor een precieze aflezing van het olie-
niveau, moet de motor eerst volledig zijn
afgekoeld en daarna weer een paar minu-
ten lang zijn opgewarmd tot de normale be-
drijfstemperatuur.
4. Wacht een paar minuten om de olie tot
rust te laten komen, verwijder de olie-
vuldop, veeg de peilstok schoon, steek
deze weer in de vulopening (zonder
vast te draaien) en neem dan weer uit
om het olieniveau te controleren.OPMERKINGHet motorolieniveau moet tussen de merk-
strepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
5. Als de motorolie bij of beneden demerkstreep voor minimumniveau
staat, vul dan voldoende olie, van de
aanbevolen soort, bij tot het correcte
niveau.OPMERKINGLet bij het bijvullen van motorolie op dat het
oliereservoir niet wordt overvuld; vanaf de
niveaustreep halverwege de peilstok zal het
olieniveau sneller stijgen.6. Steek de peilstok in de vulopening endraai dan de olievuldop vast.
7. Breng het bestuurderszadel aan.
1. Olievuldop
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
3. Motoroliepeilstok
U1CRD1D0.book Page 9 Friday, September 23, 2011 11:17 AM
Page 53 of 88

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-10
6
LET OP
DCA10900
Controleer of de olievuldop stevig vast-
zit, anders kan de olie wegsijpelen terwijl
de motor draait.Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging van oliefilterpatroon)1. Zet de machine op een vlakke onder- grond.
2. Verwijder het bestuurderszadel. (Zie pagina 3-15.)
3. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan af.
4. Zet een olieopvangbak onder het olie- reservoir om de oude olie op te van-
gen.
5. Verwijder de olievuldop en de olieaf- tapplug met de pakking om de olie uit
de olietank te laten stromen. 6. Zet een olieopvangbak onder de motor
om de gebruikte olie op te vangen.
7. Verwijder olieaftappluggen A en B en hun pakking om de olie uit het carter af
te tappen.
OPMERKINGSla de stappen 8–10 over als de oliefilterpa-
troon niet wordt vervangen.8. Verwijder de oliefilterpatroon met eenoliefiltersleutel.OPMERKINGDe Yamaha dealer kan een oliefiltersleutel
leveren.9. Smeer een dun laagje schone motoro-lie op de O-ring van de nieuwe oliefil-
terpatroon.
1. Olieaftapplug (oliereservoir)
2. Pakking
1. Olieaftapplug A (carter)
2. Olieaftapplug B (carter)
3. Pakking
12
1
2
3
1. Oliefilterpatroon
2. Oliefiltersleutel
U1CRD1D0.book Page 10 Friday, September 23, 2011 11:17 AM
Page 54 of 88

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-11
6
OPMERKINGZorg dat de o-ring correct aanligt.10. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon meteen oliefiltersleutel en zet hem dan
met een momentsleutel vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment. 11. Monteer de olieaftappluggen met hun
nieuwe pakking en zet de pluggen vast
met het voorgeschreven aanhaalmo-
ment.
12. Giet niet meer dan 2.5 L (2.6 US qt, 2.2 Imp.qt) van de voorgeschreven
hoeveelheid van de gespecificeerde
oliesoort in de vulopening, steek de
peilstok in en draai dan de olievuldop
vast.
13. Start de motor, draai het gas een paar keer open en zet dan uit.
14. Verwijder de olievuldop en voeg aan het oliereservoir dan geleidelijk de res-
terende oliehoeveelheid toe terwijl nu
en dan met de peilstok het olieniveau
wordt gecontroleerd.
OPMERKINGVeeg enige gemorste olie af nadat de motor
en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.LET OP
DCA15080
●
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen olie met
een “CD”-dieselspecificatie of een
hogere kwaliteit dan gespecifi-
ceerd. Gebruik ook geen olie met
een “ENERGY CONSERVING II”- of
hogere aanduiding.
●
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het oliereservoir terechtkomen.
15. Breng de olievuldop aan.
1. O-ring
1. Oliefilterpatroon
2. Momentsleutel
Aanhaalmoment:Oliefilterpatroon:
17 Nm (1.7 m·kgf, 12 ft·lbf)
Aanhaalmomenten: Olieaftapplug A (carter):32 Nm (3.2 m·kgf, 23 ft·lbf)
Olieaftapplug B (carter): 32 Nm (3.2 m·kgf, 23 ft·lbf)
Olieaftapplug (oliereservoir):
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
Aanbevolen motorolie:Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid: Zonder vervanging van oliefilterpa-
troon:
4.10 L (4.33 US qt, 3.61 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon: 4.90 L (5.18 US qt, 4.31 Imp.qt)
U1CRD1D0.book Page 11 Friday, September 23, 2011 11:17 AM
Page 55 of 88

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-12
6
16. Start de motor, laat deze een paar mi-nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
17. Zet de motor af, controleer dan het olieniveau en corrigeer indien nodig.
18. Breng het bestuurderszadel aan.
DAU20051
Olie in huis van primaire aandrijf-
ketting Vóór elke rit moet het huis van de primaire
aandrijfketting worden gecontroleerd op
olielekkage. In geval van lekkage dient u de
machine door een Yamaha dealer te laten
nakijken en repareren. Ve rder dient het olie-
niveau in het huis van de primaire aandrijf-
ketting gecontroleerd te worden en de olie
ververst te worden door een Yamaha dealer
volgens de intervaltijden vermeld in het pe-
riodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU36764
Luchtfilterelement Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Vraag een Yamaha dealer het luchtfil-
terelement te vervangen.
U1CRD1D0.book Page 12 Friday, September 23, 2011 11:17 AM
Page 56 of 88

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-13
6
DAU21384
De vrije slag van de gasgreep
controleren De vrije slag van de gasgreep dient bij de
binnenrand van de gasgreep 4.0–6.0 mm
(0.16–0.24 in) te bedragen. Controleer de
vrije slag van de gasgreep regelmatig en
laat de vrije slag indien nodig afstellen door
een Yamaha dealer.
DAU21401
Klepspeling De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU21565
Banden Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit wor-
den gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10503
Rijden met deze machine met een on-
juiste bandenspanning kan leiden tot
verlies van de controle met mogelijk ern-
stig letsel of overlijden tot gevolg.●
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
●
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
1. Vrije slag van gasgreepU1CRD1D0.book Page 13 Friday, September 23, 2011 11:17 AM