KNELBEVEILIGING
Het schuifdak is uitgerust met een knelbeveiliging
die tijdens het sluiten van het dak een eventueel
obstakel kan herkennen; wanneer dit gebeurt,
onderbreekt het systeem de beweging en keert de
beweging onmiddellijk om.
NOODBEDIENING
Als de bedieningsknoppen niet werken, kan het
cabriodak handmatig bediend worden zoals
hieronder is beschreven:
❒verwijder de beschermdop op de
binnenbekleding, tussen de twee zonneschermen
fig. 54;
❒neem de meegeleverde Allen sleutel uit de
gereedschapshouder in de bagageruimte of,
afhankelijk van de versie, in het
dashboardkastje;❒steek de betreffende sleutel in de zitting A fig.
54 en draai hem rechtsom om het schuifdak te
openen of linksom om het schuifdak te sluiten.
INITIALISATIEPROCEDURE
Bij een storing van de automatische beweging bij
het openen/sluiten of een noodsituatie (zie
beschrijving in de vorige paragraaf), moet de
automatische bediening van het schuifdak
opnieuw worden geïnitialiseerd.
Ga als volgt te werk:
❒Druk op knop B in de gesloten stand;
❒houd de knop B ingedrukt: na ongeveer 10
seconden gaat het schuifdak schokkerig dicht.
Laat de knop B los na het schuifdak te hebben
gesloten;
❒draai de contactsleutel op STOP en laat dit
gedurende 10 seconden zo;
❒draai de contactsleutel naar de stand MAR;
❒Druk op knop B in de gesloten stand;
❒houd de knop B ingedrukt tot het schuifdak
helemaal gesloten is: de initialisatieprocedure is
afgerond;
❒druk binnen 3 seconden na afronding van de
initialisatieprocedure nogmaals op knop B;
fig. 54
L0F0299
71WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
START&STOP SYSTEEMINLEIDING
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor
af wanneer de auto stilstaat en start de motor
zodra de bestuurder terug wil rijden. Dit verhoogt
de efficiency van de auto dankzij een reductie
van het brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de geluidsoverlast.
Het systeem wordt geactiveerd telkens wanneer de
motor wordt gestart.
WERKING
Uitschakelmodus van de motor
Bij stilstaande auto, wordt de motor afgezet als de
versnellingspook in de vrijstand staat en het
koppelingspedaal niet is ingetrapt.
OpmerkingDe motor kan alleen automatisch
uitgezet worden nadat bij een snelheid is gereden
van meer dan circa 10 km/h om het herhaaldelijk
afzetten van de motor te voorkomen wanneer
erg traag wordt gereden.
Het symbool
verschijnt op de display als de
motor wordt afgezet.
De motor opnieuw starten
Trap het koppelingspedaal in om de motor
opnieuw te starten.HET SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
Druk op knop
fig. 71 op het bedieningspaneel
van het dashboard om het systeem handmatig
in of uit te schakelen.
Inschakeling Start&Stop systeem
Wanneer het Start&Stop systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt een melding op de
display. In deze omstandigheid is de led op de
knop
gedoofd.
Uitschakeling Start&Stop systeem
Versies met multifunctioneel display: wanneer het
Start&Stop systeem wordt uitgeschakeld,
verschijnt een melding op de display.
Versies met multifunctioneel display: wanneer het
Start&Stop systeem wordt uitgeschakeld,
verschijnt het symbool
op de display.
fig. 71
L0F0044
91WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK De benodigde kracht voor het
verdraaien van het stuurwiel kan toenemen bij
langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal
verschijnsel om te voorkomen dat de motor voor
de stuurbekrachtiging oververhit kan raken. In
dergelijke gevallen zijn dus geen reparaties vereist.
Wanneer de auto een volgende keer weer wordt
gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal
functioneren.
BELANGRIJK
Zet altijd de motor uit en verwijder
de contactsleutel uit het slot om
het stuurwiel te vergrendelen, alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren, in
het bijzonder wanneer de wielen van de
auto los van de grond staan. Als dit niet
mogelijk is (bv. als de contactsleutel in de
stand MAR-ON moet staan of als de motor
moet draaien), moet de hoofdzekering van
de elektrische stuurbekrachtiging worden
uitgenomen.
INBOUWVOORBEREIDING
AUTORADIO(voor bepaalde versies/markten)
Als er op het moment van aanschaf geen autoradio
is besteld, is de auto voorzien van een vak in het
dashboardfig. 76.
De inbouwvoorbereiding voor een autoradio
bestaat uit:
❒voedingskabels autoradio, speakers voor en
achter en een antenne;
❒vak voor autoradio;
❒antenne (op dak).
De autoradio moet in het hiervoor bestemde vak A
fig. 76 gemonteerd worden; toegang tot dit vak
wordt verkregen door te drukken op de twee
borglipjes in het vak zelf; de voedingskabels
kunnen hier gevonden worden.
fig. 76
L0F0052
97WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Bij inschakeling van de sensoren, begint het
systeem geluidssignalen uit de voorste of achterste
zoemers af te geven zodra een obstakel wordt
gedetecteerd. De frequentie neemt toe naarmate
het obstakel dichterbij komt. Wanneer het
obstakel zich op minder dan 30 cm bevindt, wordt
het geluid ononderbroken. Afhankelijk van de
positie van het obstakel (voor of achter) wordt het
geluid door de bijbehorende zoemers (voor of
achter) geproduceerd. Het obstakel dat zich het
dichtst bij de auto bevindt wordt gesignaleerd.
Het geluidssignaal stopt onmiddellijk wanneer de
afstand ten opzichte van het obstakel toeneemt.
De geluidscyclus blijft constant als de door de
middelste sensoren gemeten afstand ongewijzigd
blijft. Als deze situatie optreedt voor de
zijsensoren, wordt het signaal na circa 3 seconden
onderbroken (bijvoorbeeld om signalen te
voorkomen tijdens manoeuvres langs muren).
BELANGRIJK
De verantwoordelijkheid voor de
parkeermanoeuvres ligt echter altijd
bij de bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen (vooral
kinderen) of dieren in het manoeuvregebied
aanwezig zijn. De parkeersensoren dienen
als hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
GELUIDSMELDING
De informatie over de aanwezigheid en afstand
van een obstakel ten opzichte van de auto wordt
gegeven door middel van geluidssignalen uit
zoemers die in het interieur zijn gemonteerd:
❒bij de versies met 4 sensoren achter, meldt een
zoemer in de dashboardzone de aanwezigheid
van obstakels achter de auto;
❒bij de versies met 10 sensoren, meldt een
zoemer voorin de aanwezigheid van obstakels
vóór de auto en een zoemer achterin de
aanwezigheid van obstakels achter de auto.
De geluidsmelding:
❒neem toe naarmate de afstand tussen de auto en
het obstakel afneemt;
fig. 86
L0F0038
112WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Groep Gewichtsgroep
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep 1 9-18 kg
Groep 2 15-25 kg
Groep 3 22-36 kgAlle beveiligingssystemen moeten de
typegoedkeuring hebben, alsook een goed
vastgehecht plaatje met het controleteken dat
nooit niet mag worden verwijderd. Kinderen
langer dan 1,50 m worden wat de
beveiligingsystemen betreft gelijkgesteld aan
volwassenen en moeten de standaard
veiligheidsgordels dragen. In het Lancia
Lineaccessori-assortiment zijn kinderzitjes voor
elke gewichtsgroep opgenomen. Het gebruik
van deze kinderzitjes is sterk aanbevolen, want ze
zijn speciaal ontworpen voor Lancia voertuigen.
BELANGRIJK
Monteer geen kinderzitjes
achterstevoren op de passagiersstoel
voor wanneer de frontairbag aan
passagierszijde is ingeschakeld. Bij een
ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig
letsel en zelfs de dood van de baby tot
gevolg hebben. Het is raadzaam kinderen
altijd op de achterbank te vervoeren, bij een
ongeval biedt de achterbank de meeste
bescherming.
BELANGRIJK
Mocht het toch nodig zijn om kleine
kinderen in kinderzitjes
achterstevoren op de passagiersstoel te
vervoeren, dan moeten de passagiersairbags
(front- en zijairbags) worden uitgeschakeld
via het Setup menu. Controleer in dergelijke
gevallen steeds of de airbags effectief zijn
uitgeschakeld door na te gaan of het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel brandt. Bovendien moet
de passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren zijn geschoven om te voorkomen
dat het kinderzitje eventueel in aanraking
komt met het dashboard.
129WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De onderzoeksresultaten naar de beste
bescherming van kleine kinderen zijn opgenomen
in de Europese richtlijn ECE-R44. Deze richtlijn
regelt het verplichte gebruik van
beveiligingssystemen en verdeelt deze in vijf
groepen:
AIRBAGDe auto is uitgerust met frontairbags voor
bestuurder en passagier, zijairbags voor
bestuurder en passagier voor bescherming van
borst en schouders (voor bepaalde versies/
markten) en hoofdairbags voor het beschermen
van de hoofden van de inzittenden voorin.
FRONTAIRBAGS
De frontairbags (bestuurder en passagier)
beschermen de inzittenden voorin bij middelzware
en zware frontale botsingen, door de airbag tussen
de inzittende en het stuurwiel of het dashboard
op te blazen.
Als de airbags niet worden opgeblazen bij andere
soorten botsingen (botsingen opzij, achterop,
over de kop slaan enz.), betekent dit niet dat het
systeem slecht functioneert.
De frontairbags (bestuurder en passagier) zijn
geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar
een aanvulling. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de wet
voorgeschreven is in alle Europese landen en de
meeste landen daarbuiten.
Bij een botsing kunnen degenen die geen
veiligheidsgordel dragen, in contact komen met
een airbag die nog niet volledig opgeblazen is.
Onder deze omstandigheden wordt de inzittende
minder door de airbag beschermd.In de volgende omstandigheden kan het
voorkomen dat de frontairbags niet worden
opgeblazen:
❒frontale botsingen tegen makkelijk vervormbare
onderdelen, die niet het front van de auto zijn
(bijv. spatbord tegen de vangrail, etc. )
❒de auto schuift onder andere auto’s of
veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld onder
vrachtwagens of vangrails);
in deze situaties bieden ze geen aanvullende
bescherming ten opzichte van de
veiligheidsgordels, zodat hun activering geen zin
heeft. In deze gevallen wijst de uitgebleven
activering dus niet op een storing van het systeem.
BELANGRIJK
Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
hemelbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en tevens
de inzittenden ernstig kunnen verwonden.
137WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Frontairbag aan bestuurderszijde
Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar
kussen dat in een speciale ruimte in het midden
van het stuurwiel is geplaatst fig. 108.
BELANGRIJK
Rijd altijd met de handen op de
stuurwielrand zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan worden.
Rijd niet met voorover gebogen lichaam.
Houd de rug goed rechtop tegen de
rugleuning gedrukt.Frontairbag aan passagierszijde
Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar
kussen dat in een speciale ruimte in het dashboard
fig. 109 is opgeborgen: deze airbag heeft een
groter volume dan de bestuurdersairbag.
fig. 108
L0F0072
fig. 109
L0F0073
138WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK
ZEER GEVAARLIJK: plaats nooit een
kinderzitje achterstevoren op de
passagiersstoel van auto's met een
actieve passagiersairbag. Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen, kan het
kind hierdoor dodelijke verwondingen
oplopen. Schakel dus altijd de
passagiersairbag uit wanneer een
kinderzitje op de passagiersstoel wordt
geplaatst. Bovendien moet de passagiersstoel
zo ver mogelijk naar achteren zijn
geschoven om te voorkomen dat het
kinderzitje eventueel in aanraking komt met
het dashboard. Ook als is het niet wettelijk
verplicht, moet de airbag onmiddellijk weer
ingeschakeld worden zodra geen kinderen
meer vervoerd worden, om een betere
bescherming van de volwassenen te
garanderen.
Uitschakeling van de frontairbag
passagierszijde voor bescherming borst/
bekken (voor bepaalde versies/markten)
Als een kind achterstevoren op de voorstoel
vervoerd moet worden, schakel dan de
passagiersairbag en zijairbags voor bescherming
van borst/schouders uit (voor bepaalde versies/
markten). Bij uitgeschakelde airbags gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden.BELANGRIJK Zie voor het uitschakelen van de
airbags de beschrijving in het hoofdstuk
"Kennismaking met de auto", paragraaf
"Menuopties".
ZIJAIRBAGS (Zijairbag - Hoofdairbag)
Zijairbag
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaan uit twee soorten kussens die zich in
de rugleuning van de voorstoelen bevinden fig.
110 en die de borst en schouders van de
inzittenden bij middelzware zijdelingse botsingen
beschermen.
Hoofdairbag
Deze bestaan uit twee gordijnairbags die in de
zijkant van de dakbekleding zijn opgenomen fig.
111 en zijn afgedekt met afwerkingselementen. De
hoofdairbags bieden bescherming aan het hoofd
van de inzittenden voorin tijdens een zijdelingse
botsing, dankzij het grote oppervlak dat zij in
opgeblazen toestand beslaan.
Bij lichte botsingen is het opblazen van de
zijairbags niet vereist.
Het systeem biedt de beste bescherming bij een
zijdelingse botsing als de passagier correct op zijn
stoel zit, zodat de hoofdairbag zo goed mogelijk
opgeblazen kan worden.
BELANGRIJK Hang geen harde voorwerpen aan
de kledinghaken of de steunhandgrepen.
139WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEIDSTARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER