7. Controlelampje
antiblokkeersysteem (ABS)Dit lampje controleert hetantiblokkeersysteem
(ABS). Het lampje gaat
branden wanneer u de con-
tactschakelaar in de stand ON/RUN
zet en kan daarna nog vier seconden
blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden
aan blijft of gaat branden, wijst dit
erop dat het ABS-gedeelte van het
remsysteem niet functioneert en dat
onderhoud noodzakelijk is. Het ge-
wone remsysteem zal echter normaal
functioneren, zolang het remwaar-
schuwingslampje niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt,
moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren om weer
voordeel te hebben van de antiblok-
keerremmen. Wanneer het ABS-
lampje niet gaat branden bij het in-
schakelen van het contact, moet het
lampje worden gecontroleerd bij een
erkende dealer. 8. Bandenspanningslampje (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Alle banden, ook de reser-
veband (indien aanwezig)
moeten elke maand worden
gecontroleerd wanneer ze
koud zijn en opgepompt tot de ban-
denspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspan-
ningensticker. (Als uw voertuig ban-
den heeft met een andere maat dan
wordt aangegeven op de bandenspan-
ningensticker, moet u de juiste ban-
denspanning voor die banden bepa-len.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw
auto uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS), dat er-
voor zorgt dat het verklikkerlampje
voor een te lage bandenspanning gaat
branden wanneer de spanning in een
of meer banden duidelijk te laag is.
Als het verklikkerlampje voor een te
lage bandenspanning gaat branden,
moet u dus zo snel mogelijk stoppen
en uw banden controleren en deze tot
de juiste bandenspanning oppompen.
Als u met een ruim onvoldoende op-
gepompte band rijdt, raakt de band oververhit en kan een klapband op-
treden. Een te lage bandenspanning
verhoogt ook het brandstofverbruik,
vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geen vervanging voor een juist
onderhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuur-
der om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de banden-
spanning nog niet laag genoeg is om
de bandenspanningsverklikker te ac-
tiveren.
Uw voertuig is ook uitgerust met een
indicatielampje voor TPMS-storingen
dat aangeeft wanneer het systeem niet
goed werkt. Het indicatielampje voor
TPMS-storingen werkt in combinatie
met het bandenspanningsverklikker-
lampje. Als het systeem een storing
bemerkt, knippert het verklikker-
lampje ongeveer één minuut lang en
blijft daarna aanhoudend verlicht.
Zolang er sprake van een defect blijft,
vindt deze reeks handelingen plaats
telkens als het voertuig daarna wordt
gestart. Als het foutmeldingslampje
179
verlicht is, is het mogelijk dat lage
bandenspanning niet wordt gedetec-
teerd of gemeld. Storingen van het
TPMS kunnen optreden om verschil-
lende redenen, waaronder de installa-
tie van vervangende of alternatieve
banden of wielen op het voertuig
waardoor de juiste werking van het
TPMS wordt verhinderd. Controleer
altijd het verklikkerlampje voor
TPMS-storingen nadat één of meer-
dere banden of wielen van het voer-
tuig zijn vervangen om te verzekeren
dat de vervangende of alternatieve
banden en wielen de juiste werking
van het TPMS niet verhinderen.
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimali-
seerd voor de standaard geleverde
banden en wielen. TPMS-druk en
-waarschuwing zijn ingesteld op de
bandenmaat waarmee uw auto is
uitgerust. Het gebruik van vervan-
gingsonderdelen van een afwijkend
formaat of type kan leiden tot een
onjuiste systeemwerking of sensor-
schade. Wielen van andere makelij
kunnen schade aan de sensors ver-
oorzaken. Gebruik geen bandenaf-
dichtingsmiddelen uit blik of ba-
lansgewichtjes als het voertuig is
uitgerust met een TPMS, omdat dit
schade aan de sensoren kan veroor-zaken.
9. Storingsindicatielampje (MIL) Het storingsindicatielampje
maakt deel uit van het boord-
diagnosesysteem (OBD) dat
de elektronische regelingen
van de motor en de automatische ver-
snellingsbak controleert. Het lampje
gaat branden als de contactsleutel in
de stand ON/RUN wordt gezet, voor-
dat de motor start. Als het lampje niet
gaat branden wanneer u de sleutel van OFF naar ON draait, laat uw auto
dan direct controleren op storingen.
Door sommige omstandigheden, zoals
een losse of afwezige tankdop, slechte
brandstofkwaliteit e.d., kan na het
aanslaan van de motor de storingsin-
dicator (MIL) gaan branden. De auto
moet worden afgeleverd voor onder-
houd als het lampje aan blijft tijdens
enkele normale ritten. In de meeste
gevallen kan dan normaal met de auto
worden gereden en is slepen niet no-dig.
LET OP!
Langdurig rijden met het lampje
aan kan schade aan de motorbedie-
ning veroorzaken. Het kan ook van
invloed zijn op de brandstofzuinig-
heid en de rijprestatie. Als het
lampje knippert, zal de katalysator
vrij snel ernstig defect raken en zal
het motorvermogen afnemen. Raad-
pleeg onmiddellijk uw dealer.
180
Toets "SELECTEREN"Met de toets SELECTE-
REN hebt u toegang tot de
informatie in de EVIC-
submenu's, kunt u een aan-
tal functie-instellingen selecteren en
een aantal EVIC-functies resetten.
Het EVIC duidt met behulp van een
pijl naar rechts aan dat de toets SE-
LECTEREN kan worden gebruikt.
Toets "TERUG" Druk op de toets BACK om
terug te gaan naar een voor-
gaand menu of submenu.
SCHERMEN VOERTUIGIN-
FORMATIECENTRUM(EVIC)
Onder de juiste omstandigheden geeft
het EVIC de volgende berichten weer:
"Key in ignition" (sleutel in con- tactslot)
"Ignition or Accessory On" (Con- tactschakelaar op ON of ACC)
Wrong Key (verkeerde sleutel)
Damaged Key (sleutel beschadigd) Key not programmed (sleutel niet
geprogrammeerd)
Vehicle Not in Park (Auto niet in parkeerstand)
Key Left Vehicle (Sleutel niet in auto)
Key Not Detected (Sleutel niet aan- getroffen)
Press Brake Pedal and Push Button to Start (Rempedaal intrappen en
knop indrukken om te starten)
Liftgate Ajar (achterklep open) (er klinkt een geluidssignaal als de
auto gaat rijden)
Lage bandenspanning
Service TPM System (Onderhoud TPM-systeem) (raadpleeg "Ban-
denspanningscontrolesysteem"
(TPMS) in "Starten en rijden")
Turn Signal On (richtingaanwijzer aan)
RKE Battery Low (batterij af- standsbediening leeg)
Service Keyless System (afstands- bediening controleren) LOW WASHER FLUID (ruiten-
sproeiervloeistof bijvullen)
Oil Change Required (olieverver- sing vereist)
Check gascap (brandstofvuldop controleren)
Left Front Turn Signal Lamp Out (richtingaanwijzer linksvoor de-fect)
Left Rear Turn Signal Lamp Out (richtingaanwijzer linksachter de-fect)
Right Front Turn Signal Lamp Out (richtingaanwijzer rechtsvoor de-fect)
Right Rear Turn Signal Lamp Out (richtingaanwijzer rechtsachter de-fect)
Park Assist Disabled (parkeerhulp uitgeschakeld)
Service Park Assist System (laat parkeersensoren repareren)
Personal Settings Not Available — Vehicle Not in Park (persoonlijke
instellingen niet beschikbaar —
auto staat niet in de stand P)188
THUISKOMER (voor bepaaldeuitvoeringen/markten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 270
DOORSLIPPEN VAN DE WIELEN . . . . . . . . . 270
BANDENSLIJTAGE-INDICATOREN . . . . . . . . 270
LEVENSDUUR VAN EEN BAND . . . . . . . . . . . 271
VERVANGENDE BANDEN . . . . . . . . . . . . . . . 271
SNEEUWKETTINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 272
ROULEREN VAN BANDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . 273
BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM (TPMS) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 273
BASISSYSTEEM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 275
PREMIUM SYSTEEM (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 277
TPMS IN EN BUITEN WERKING STELLEN . . 279
BRANDSTOFVEREISTEN — BENZINEMOTOR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 280
METHANOL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 280
ETHANOL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 281
SCHONE BENZINE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 281
MMT IN BENZINE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 281
BRANDSTOFADDITIEVEN . . . . . . . . . . . . . . 281
BRANDSTOFVEREISTEN — DIESELMOTOR . . 282
BRANDSTOF BIJVULLEN . . . . . . . . . . . . . . . . . 282 AFSLUITBARE BRANDSTOFVULDOP(TANKDOP) (voor bepaalde uitvoeringen/
markten) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 282
243
LET OP!(Vervolgd)
Door de beperkte speelruimte
voor sneeuwkettingen tussen de
banden en andere onderdelen van
de wielophanging, is het belang-
rijk uitsluitend kettingen te ge-
bruiken die in goede staat verke-
ren. Gebroken sneeuwkettingen
kunnen ernstige schade veroorza-
ken. Zet de auto direct stil als u
een geluid hoort dat zou kunnen
wijzen op kettingbreuk. Verwijder
eerst de beschadigde onderdelen
van de ketting voor u besluit ver-
der te rijden.
Rijd niet sneller dan 70 km/u.
Rijd voorzichtig en vermijd
scherpe bochten en oneffenheden,
vooral bij een zwaar beladen auto.
Breng zo strak mogelijk kettingen
om de voorwielen aan en trek deze
opnieuw strak nadat u 0,8 km
hebt gereden.
Rijd niet langere tijd op een droog
wegdek.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Houd u aan de instructies van de
fabrikant van de sneeuwketting
voor de juiste wijze van installatie,
de rijsnelheid en de gebruiksvoor-
waarden. Houd u altijd aan de
laagste rijsnelheid die wordt gead-
viseerd door de kettingfabrikant
als die snelheid afwijkt van de op-
gave van de autofabrikant.
Houd u altijd aan de laagste rijsnel-
heid indien de kettingfabrikant en de
autofabrikant een verschillende
maximale snelheid aanbevelen. Dit
advies heeft betrekking op alle moge-
lijke typen sneeuwkettingen.
ROULEREN VAN BAN- DEN
De banden die gebruikt worden aan
de voorzijde van de auto krijgen een
andere belasting te verwerken dan de
banden aan de achterzijde. De func-
ties bij de besturing, de aandrijving en
het remmen zijn verschillend. Hier-
door slijten de voor- en achterbanden
ongelijk snel. Dit effect kunt u verminderen door de
banden onderling te rouleren. De
voordelen van rouleren komen vooral
tot uiting bij groffe profieltypen, zoals
het profiel van allseasonbanden. Rou-
leren zorgt voor een langere levens-
duur van de band en geeft langere tijd
een goede tractie in modder, sneeuw
en op een nat wegdek. Bovendien
draagt rouleren bij tot soepele en rus-
tige rijeigenschappen.
Raadpleeg "Onderhoudsschema"
voor de juiste onderhoudsintervallen.
De oorzaak voor snelle of ongewone
slijtage moet verholpen worden voor-
dat u de banden rouleert.
BANDENSPANNINGS- CONTROLESYSTEEM(TPMS)
Het TPM-systeem maakt de bestuur-
der attent op lage bandenspanning
vergeleken met de vereiste spanning
voor koude banden die is vermeld op
het plaatje op de B-stijl aan bestuur-derszijde.
De bandenspanning varieert met de
temperatuur, circa 0,069 bar voor
elke 6,5 °C. Dat betekent dat de ban-
273
denspanning daalt als de buitentem-
peratuur daalt. De bandenspanning
moet altijd ingesteld worden aan de
hand van de koude opblaasspanning
van de banden. Dit wordt gedefini-
eerd als de bandenspanning nadat het
voertuig minder dan 3 uur heeft gere-
den – en in de buitentemperatuur.
Raadpleeg "Banden – Algemene
informatie" in "Starten en rijden"
voor informatie over hoe de ban-
den correct op spanning moeten
worden gebracht.De bandenspan-
ning neemt ook toe als het voertuig
rijdt – dat is normaal en er is geen
aanpassing vereist voor deze toegeno-
men spanning.
Het TPM-systeem waarschuwt de be-
stuurder voor lage bandenspanning
als de bandenspanning om welke re-
den dan ook tot onder de waarschu-
wingsgrens daalt, ook als gevolg van
lage temperaturen of natuurlijk span-
ningsverlies van de band.
Het TPM-systeem blijft de bestuurder
waarschuwen zolang er niets aan de
lage spanning gedaan wordt, en scha-
kelt pas uit als de bandenspanning
gelijk is aan of hoger is dan de aanbe- volen waarden voor koude banden op
het bandenspanningsplaatje. Zodra
het verklikkerlampje voor lage ban-
denspanning gaat branden, dient u de
betreffende band(en) op te pompen
tot de waarde die in de bandenspan-
ningstabel vermeld staat. Als dat is
gebeurd, gaat het verklikkerlampje
bandenspanning uit. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het
“Verklikkerlampje bandenspanning”
gaat uit zodra de nieuwe bandenspan-
ning is doorgegeven. Om deze infor-
matie te verwerken moet het voertuig
20 minuten rijden met een minimum
snelheid van 24 km/uur.
Voor uw voertuig kan bijv. een aanbe-
volen koude bandenspanning (langer
dan 3 uur geparkeerd) van 2,41 bar
gelden. Als de omgevingstemperatuur
20 °C is en de gemeten bandenspan-
ning is 2,07 bar, neemt de banden-
spanning bij een temperatuurdaling
tot -7 °C af tot ongeveer 1,79 bar.
Deze bandenspanning is laag genoeg
om het verklikkerlampje banden-
spanning in te schakelen. Tijdens het
rijden kan de bandenspanning toene-
men tot ongeveer 2,07 bar, maar het
verklikkerlampje bandenspanning
blijft nog steeds branden. Onder deze
omstandigheden gaat het verklikker-
lampje bandenspanning pas uit nadat
de banden tot de voor het voertuig
aanbevolen koude bandenspanning
zijn opgepompt.
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimali-
seerd voor de standaard geleverde
banden en wielen. De TPM-
spanningswaarden zijn vastge-
steld voor de op uw auto gemon-
teerde bandenmaat. Het gebruik
van vervangingsonderdelen van
een afwijkend formaat of type kan
leiden tot een onjuiste systeem-
werking of sensorschade. Wielen
van andere makelij kunnen
schade aan de sensors veroorza-
ken. Gebruik geen bandenafdich-
tingsmiddelen of balansgewicht-
jes als het voertuig is uitgerust met
een TPMS, omdat dit schade aan
de sensoren kan veroorzaken.
(Vervolgd)
274
LET OP!(Vervolgd)
Plaats na het controleren of aan-
passen van de bandenspanning
altijd de ventieldop terug. Hier-
door voorkomt u dat de TPM-
sensor beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil in hetventiel.
OPMERKING:
Het TPM-systeem is niet be- doeld als vervanging voor nor-
maal onderhoud en waarschuwt
niet bij andere problemen met
de band.
Het TPM-systeem mag niet wor- den gebruikt als bandenspan-
ningsmeter bij het aanpassen
van de bandenspanning.
Als u met een ruim onvoldoende opgepompte band rijdt, raakt de
band oververhit en kan een
klapband optreden. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook
het brandstofverbruik, vermin-
dert de levensduur van de band
en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden. Het TPM-systeem is geen ver-
vanging voor goed onderhoud
van de banden. Het is de verant-
woordelijkheid van de bestuur-
der om met behulp van een
nauwkeurige bandenspan-
ningsmeter te zorgen voor de
juiste bandenspanning, zelfs als
de spanning nog niet zover is af-
genomen dat het verklikker-
lampje bandenspanning gaatbranden.
Het TPMS registreert altijd de werkelijke bandenspanning,
ook als die spanning onder in-
vloed van de verschillen in sei-
zoenstemperatuur verandert.
BASISSYSTEEM
Het TPM-systeem gebruikt draadloze
technologie met elektronische sensors
op de velgen die de bandenspanning
meten. De sensoren, die bij het ventiel
op de velgen zijn gemonteerd, sturen
informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule. OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de
spanning van al uw banden regel- matig controleert en de banden op
de juiste spanning houdt.
Het TPM-systeem bestaat in basisuit-
voering uit de volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier bewakingssensors banden-
spanning
TPMS-waarschuwingslampje
Waarschuwing voor lage
spanning van het TPM-systeem Het "verklikkerlampje
bandenspanning" in de in-
strumentengroep gaat
branden, het bericht "TIRE
LOW PRESSURE" (Lage banden-
spanning) wordt weergegeven in de
instrumentengroep en er klinkt een
geluidssignaal wanneer de banden-
spanning van een van de vier gemon-
teerde banden te laag is. Als dit ge-
beurt, moet u zo gauw mogelijk
stoppen, de bandenspanning van de
banden op uw auto controleren en alle
banden oppompen tot de aanbevolen
koude bandenspanning (vermeld op
het plaatje op de B-stijl aan bestuur-
derszijde). Het systeem wordt auto-
275
matisch bijgewerkt en het “Verklik-
kerlampje bandenspanning” gaat uit
zodra de nieuwe bandenspanning is
doorgegeven. OPMERKING:
Om deze informatie te verwerken
moet het voertuig 20 minuten rij-
den met een minimum snelheid
van 24 km/uur.
Het TPM-verklikkerlicht knippert ge-
durende 75 seconden en blijft daarna
continu branden wanneer een sys-
teemstoring is geconstateerd. Bij een
systeemfout gaat er ook een geluids-
signaal af. Als de contactschakelaar
wordt uitgezet en vervolgens weer
aangezet, zal deze volgorde worden
herhaald indien de systeemfout zich
nog steeds voordoet. Het verklikker-
lampje bandenspanning gaat uit wan-
neer de storing is verholpen. Systeem-
fouten kunnen optreden door de
volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische toestel-
len of als men langs installaties rijdt
die dezelfde radiofrequenties afgeven
als de TPMS-sensors.2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen wordenbeïnvloed.
3. Veel sneeuw en/of ijs aan de wielen
of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen
op het voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden
die niet zijn voorzien van TPMS-sensors.
Auto's met een thuiskomer
1. De thuiskomer (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) heeft geen
sensor voor het meten van de banden-
spanning. Het TPM-systeem regis-
treert de spanning van het noodreser-
vewiel dan ook niet.
2. Als u de thuiskomer monteert in
plaats van een normale band waarvan
de spanning lager is dan de waarschu-
wingsgrens, zal telkens wanneer u het
contact inschakelt een geluidssignaal
klinken, het bericht "TIRE LOW
PRESSURE" (Lage bandenspan-
ning) worden weergegeven en het
"verklikkerlampje bandenspanning"
gaan branden.
3. Nadat de auto maximaal 20 minu-
ten met een snelheid van meer dan
24 km/u heeft gereden, gaat het "ver-
klikkerlampje bandenspanning" ge-
durende 75 seconden knipperen en
daarna continu branden.
4. Telkens nadat het contact wordt
aangezet, klinkt er een geluidssignaal
en knippert het verklikkerlampje
bandenspanning gedurende 75 secon-
den en blijft daarna continu branden.
5. Zodra de originele band is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto
wordt gemonteerd in plaats van het
noodreservewiel, wordt het TPM-
systeem automatisch bijgewerkt en
gaat het verklikkerlampje banden-
spanning uit, mits alle vier banden de
juiste spanning hebben. Het is moge-
lijk dat u eerst ongeveer 20 minuten
met een snelheid boven de 24 km/u
moet rijden, voordat het TPM-
systeem deze informatie ontvangt.
276