Setup" (Systeeminstellingen) wordt
gemarkeerd in het hoofdmenu van het
EVIC. Druk vervolgens op de toets
SELECTEREN om het submenu Sys-
teeminstellingen te openen. Druk kort
op de toets OMHOOG of OMLAAG
om een van de volgende functies te
selecteren:
Language (Taal) (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
In dit scherm kunt u een van de vijf
talen voor de schermweergave selecte-
ren, met inbegrip van de ritfuncties en
het navigatiesysteem (voor bepaalde
uitvoeringen/markten). Gebruik in
dit scherm de toetsen OMHOOG of
OMLAAG om door de beschikbare ta-
len te bladeren. Druk op de toets SE-
LECTEREN om English (Engels),
Spaans (Español) of Frans (Français)
te kiezen. Alle verdere informatie
wordt getoond in de taal van uwkeuze.
Nav–Turn By Turn (navigatie van
afslag naar afslag) (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Wanneer u deze functie gekozen heeft,
zal het navigatiesysteem u, door mid-
del van gesproken aanwijzingen, kilo-meter na kilometer en afslag na afslag
langs de gekozen route begeleiden tot-
dat u de eindbestemming bereikt
heeft. Om uw keuze te maken drukt u
herhaald kort op de toets SELECTE-
REN, totdat een vinkje naast de func-
tie verschijnt, waarmee aangegeven
wordt dat het systeem geactiveerd is,
of totdat het vinkje verdwijnt waar-
mee wordt aangegeven dat het sys-
teem is uitgeschakeld.
Enable/Disable the Rear Park
Assist System (Parkeersensoren
achter in-/uitschakelen) (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
De parkeersensoren achter tasten het
gebied achter de auto af op obstakels
indien de versnellingspook in de ach-
teruitversnelling staat en de snelheid
lager is dan 18 km/u. Het systeem kan
worden ingesteld met Sound Only (al-
leen geluid), Sound and Display (ge-
luid en beeld) of worden uitgescha-
keld (OFF) via het EVIC. Om uw
keuze te maken drukt u herhaald kort
op de toets SELECTEREN, totdat een
vinkje naast de functie verschijnt,
waarmee aangegeven wordt dat het
systeem geactiveerd is, of totdat het
vinkje verdwijnt waarmee wordt aan-
gegeven dat het systeem is uitgescha-
keld. Raadpleeg "Rear Park Assist
System" (parkeersensoren achter) in
"Functies van uw auto begrijpen"
voor meer informatie over de werking
en bediening.
Auto Unlock Doors (Portieren
automatisch ontgrendelen) (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u ON selecteert, worden alle por-
tieren ontgrendeld zodra de auto stopt
en de transmissie in de parkeerstand
of neutraal is geschakeld. Om uw
keuze te maken drukt u herhaald kort
op de toets SELECTEREN, totdat een
vinkje naast de functie verschijnt,
waarmee aangegeven wordt dat het
systeem geactiveerd is, of totdat het
vinkje verdwijnt waarmee wordt aan-
gegeven dat het systeem is uitgescha-keld.
Remote Unlock Sequence
(Volgorde bij ontgrendelen met
afstandsbediening) (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u
Driver Door 1st Press (be-
stuurdersportier na één keer druk-
ken) selecteert, wordt alleen het be-
198
REN totdat naast de instelling een
vinkje verschijnt welke aangeeft dat
de instelling geselecteerd is.
Headlamps with Wipers
(Koplampen aan bij inschakelen
ruitenwissers) (uitsluitend
beschikbaar in combinatie met
automatische koplampen) (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Als ON is geselecteerd en de koplamp-
schakelaar in de stand AUTO staat,
gaan de koplampen ca. 10 seconden
nadat de ruitenwissers zijn ingescha-
keld branden. Als de koplampen zijn
ingeschakeld door middel van deze
functie, worden ze ook uitgeschakeld
wanneer de ruitenwissers worden uit-
geschakeld. Maak uw keuze door kort
op de toets SELECTEREN te druk-
ken totdat naast de instelling een
vinkje verschijnt, dat aanduidt dat de
instelling is geselecteerd. OPMERKING:
Als overdag de koplampen worden
aangezet, wordt de verlichting van
het instrumentenpaneel gedimd.
(Raadpleeg "Verlichting" in "Defuncties van uw voertuig" voor in-
formatie over het verhogen van deintensiteit.)
Intermittent Wiper Options
(Opties voor intervalstand
ruitenwissers) (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Als u ON selecteert, schakelt het sys-
teem automatisch de ruitenwissers in
als de regensensor vocht op de voor-
ruit detecteert. Om uw keuze te ma-
ken drukt u herhaald kort op de toets
SELECTEREN, totdat een vinkje
naast de functie verschijnt, waarmee
aangegeven wordt dat het systeem ge-
activeerd is, of totdat het vinkje ver-
dwijnt waarmee wordt aangegeven
dat het systeem is uitgeschakeld. Als
het systeem wordt uitgeschakeld,
wordt de standaard intervalstand her-steld.
Key-Off Power Delay (Stroom bij
contactschakelaar in stand OFF)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als deze functie is geselecteerd, blij-
ven de schakelaars van de elektrisch
bediende ramen, de radio, de
Uconnect™ phone (voor bepaaldeuitvoeringen/markten), het dvd-
videosysteem (voor bepaalde
uitvoeringen/markten), het elektrisch
bedienbare schuifdak (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) en de aan-
sluitcontacten nog maximaal 10 mi-
nuten geactiveerd nadat de contact-
schakelaar is uitgezet. Door het
openen van een voorportier wordt
deze functie uitgeschakeld. Om een
selectie te maken bladert u op of neer
totdat de gewenste instelling gemar-
keerd is, vervolgens drukt u kort op
SELECTEREN totdat naast de instel-
ling een vinkje verschijnt welke aan-
geeft dat de instelling geselecteerd is.
Illuminated Approach
(Verlichting bij nadering) (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Als deze functie is geselecteerd, gaan
de koplampen automatisch maximaal
90 seconden branden wanneer de por-
tieren worden ontgrendeld met de af-
standsbediening. Om een selectie te
maken bladert u op of neer totdat de
gewenste instelling gemarkeerd is,
vervolgens drukt u kort op SELEC-
TEREN totdat naast de instelling een
200
Alert Lights/CHM" (Dodehoekwaar-
schuwing d.m.v. lampjes/
geluidssignaal) en "Blind Spot Alert
Off" (Dodehoekwaarschuwing Uit).
De dodehoekwaarschuwingsfunctie
kan worden geactiveerd in de modus
"Dodehoekwaarschuwing" (Blind
Spot Alert). Wanneer deze modus is
geselecteerd, is het dodehoekwaar-
schuwingssysteem geactiveerd en zal
het een visuele waarschuwing in de
buitenspiegels tonen. De functie Do-
dehoekwaarschuwing kan worden ge-
activeerd in de modus "Blind Spot
Alert Lights/CHM" (Dodehoekwaar-
schuwing d.m.v. lampjes/
geluidssignaal). In deze modus zal het
systeem voor dodehoekbewaking
(BSM) een visuele waarschuwing to-
nen in de buitenspiegels en een ge-
luidssignaal geven wanneer de rich-
tingaanwijzers worden ingeschakeld.
Wanneer "Blind Spot Alert Off" (dode
hoek uit) wordt geselecteerd, wordt
het dodehoeksysteem uitgeschakeld.
Om uw keuze te maken drukt u her-
haald kort op de toets SELECTE-
REN, totdat een vinkje naast de func-
tie verschijnt, waarmee aangegevenwordt dat het systeem geactiveerd is,
of totdat het vinkje verdwijnt waar-
mee wordt aangegeven dat het sys-
teem is uitgeschakeld. OPMERKING:
Wanneer uw voertuig schade heeft
opgelopen in het gebied waar de
sensor geplaatst is, kan het zijn dat
de sensor niet meer juist uitgelijnd
is, ook wanneer het plaatwerk niet
beschadigd is. Laat in een derge-
lijk geval de uitlijning van de sen-
sor controleren door een erkende
dealer. Door een niet juist uitge-
lijnde sensor zal het dodehoeksys-
teem niet werken volgens specifi-catie.
Calibrate Compass (Kompas
kalibreren) (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Raadpleeg “Weergave kompas” voor
meer informatie.
Compass Variance
(Kompasafwijking) (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Raadpleeg “Weergave kompas” voor
meer informatie.
Menu uitschakelen
Druk kort op de toets SELECTEREN
om het menu uit te schakelen. GELUIDSSYSTEMEN
Raadpleeg uw boekje over geluidssys- temen.
NAVIGATIESYSTEEM
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Raadpleeg de Uconnect Touch™ ge- bruikershandleiding. BEDIENING
iPod®/USB/MP3 (voor
bepaalde uitvoeringen/markten) OPMERKING:
Dit hoofdstuk is uitsluitend be-
doeld voor radio's met
Uconnect™, verkoopcode RES of
REQ/REL/RET. Voor de radio met
code RBZ/RHB, RHR, RHP, RHW
of RB2 en aanraakscherm met
iPod®/USB/MP3 regeling, dient u
de aparte RBZ/RHB, RHR, RHP,
RHW of RB2 gebruikershandlei-
202
komstig. Dit systeem kan helpen om
de remweg in te korten. Het BAS vult
het ABS aan. Wanneer u heel snel op
het rempedaal trapt, is de assistentie
van BAS optimaal. Om van het sys-
teem te profiteren moet u het rempe-
daal tijdens de noodstop ononderbro-
ken intrappen. Verminder de druk op
het rempedaal niet, tenzij u niet lan-
ger hoeft te remmen. Zodra u het rem-
pedaal loslaat, wordt het BAS uitge-schakeld.WAARSCHUWING!
Het BAS-systeem kan niet voor-komen dat de auto onderhevig is
aan de natuurkundige wetten en
kan evenmin zorgen voor meer
grip op het wegdek.
BAS kan geen ongelukken voor-
komen, zeker geen ongelukken
die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het
rijden op een zeer glad wegopper-
vlak of aquaplaning.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met BAS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
ELEKTRONISCHE
STABILITEITSREGELING
(ELECTRONIC STABILITY
CONTROL, ESC)
Het elektronisch stabiliteitssysteem
(ESC) zorgt onder diverse rijomstan-
digheden voor een betere controle
over de rijrichting en meer stabiliteit
van het voertuig. ESC corrigeert over-
en onderstuur van het voertuig door
het juiste wiel af te remmen. Zo wordt
tegengestuurd bij onder- of overstuur.
Ook kan het motorvermogen worden
verminderd om het voertuig te helpen
bij het handhaven van de juiste baan.
ESC bepaalt met behulp van sensors
in het voertuig de door de bestuurder
gewenste baan. Het systeem vergelijkt
deze baan dan met de werkelijke baan
van het voertuig. Wanneer de werke-
lijke baan niet overeenkomt met de gewenste baan, remt het ESC het
juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
Overstuur: het voertuig draait meer
dan correct is voor de positie van
het stuur
Onderstuur: het voertuig draait minder dan correct is voor de posi-
tie van het stuur.
WAARSCHUWING!
De elektronische stabiliteitsrege-ling (ESC) kan niet voorkomen
dat de auto onderhevig is aan de
natuurkundige wetten en kan
evenmin zorgen voor meer grip op
het wegdek.
(Vervolgd)
264
denspanning daalt als de buitentem-
peratuur daalt. De bandenspanning
moet altijd ingesteld worden aan de
hand van de koude opblaasspanning
van de banden. Dit wordt gedefini-
eerd als de bandenspanning nadat het
voertuig minder dan 3 uur heeft gere-
den – en in de buitentemperatuur.
Raadpleeg "Banden – Algemene
informatie" in "Starten en rijden"
voor informatie over hoe de ban-
den correct op spanning moeten
worden gebracht.De bandenspan-
ning neemt ook toe als het voertuig
rijdt – dat is normaal en er is geen
aanpassing vereist voor deze toegeno-
men spanning.
Het TPM-systeem waarschuwt de be-
stuurder voor lage bandenspanning
als de bandenspanning om welke re-
den dan ook tot onder de waarschu-
wingsgrens daalt, ook als gevolg van
lage temperaturen of natuurlijk span-
ningsverlies van de band.
Het TPM-systeem blijft de bestuurder
waarschuwen zolang er niets aan de
lage spanning gedaan wordt, en scha-
kelt pas uit als de bandenspanning
gelijk is aan of hoger is dan de aanbe- volen waarden voor koude banden op
het bandenspanningsplaatje. Zodra
het verklikkerlampje voor lage ban-
denspanning gaat branden, dient u de
betreffende band(en) op te pompen
tot de waarde die in de bandenspan-
ningstabel vermeld staat. Als dat is
gebeurd, gaat het verklikkerlampje
bandenspanning uit. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het
“Verklikkerlampje bandenspanning”
gaat uit zodra de nieuwe bandenspan-
ning is doorgegeven. Om deze infor-
matie te verwerken moet het voertuig
20 minuten rijden met een minimum
snelheid van 24 km/uur.
Voor uw voertuig kan bijv. een aanbe-
volen koude bandenspanning (langer
dan 3 uur geparkeerd) van 2,41 bar
gelden. Als de omgevingstemperatuur
20 °C is en de gemeten bandenspan-
ning is 2,07 bar, neemt de banden-
spanning bij een temperatuurdaling
tot -7 °C af tot ongeveer 1,79 bar.
Deze bandenspanning is laag genoeg
om het verklikkerlampje banden-
spanning in te schakelen. Tijdens het
rijden kan de bandenspanning toene-
men tot ongeveer 2,07 bar, maar het
verklikkerlampje bandenspanning
blijft nog steeds branden. Onder deze
omstandigheden gaat het verklikker-
lampje bandenspanning pas uit nadat
de banden tot de voor het voertuig
aanbevolen koude bandenspanning
zijn opgepompt.
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimali-
seerd voor de standaard geleverde
banden en wielen. De TPM-
spanningswaarden zijn vastge-
steld voor de op uw auto gemon-
teerde bandenmaat. Het gebruik
van vervangingsonderdelen van
een afwijkend formaat of type kan
leiden tot een onjuiste systeem-
werking of sensorschade. Wielen
van andere makelij kunnen
schade aan de sensors veroorza-
ken. Gebruik geen bandenafdich-
tingsmiddelen of balansgewicht-
jes als het voertuig is uitgerust met
een TPMS, omdat dit schade aan
de sensoren kan veroorzaken.
(Vervolgd)
274
LET OP!(Vervolgd)
Plaats na het controleren of aan-
passen van de bandenspanning
altijd de ventieldop terug. Hier-
door voorkomt u dat de TPM-
sensor beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil in hetventiel.
OPMERKING:
Het TPM-systeem is niet be- doeld als vervanging voor nor-
maal onderhoud en waarschuwt
niet bij andere problemen met
de band.
Het TPM-systeem mag niet wor- den gebruikt als bandenspan-
ningsmeter bij het aanpassen
van de bandenspanning.
Als u met een ruim onvoldoende opgepompte band rijdt, raakt de
band oververhit en kan een
klapband optreden. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook
het brandstofverbruik, vermin-
dert de levensduur van de band
en kan het rij- en remgedrag van
de auto nadelig beïnvloeden. Het TPM-systeem is geen ver-
vanging voor goed onderhoud
van de banden. Het is de verant-
woordelijkheid van de bestuur-
der om met behulp van een
nauwkeurige bandenspan-
ningsmeter te zorgen voor de
juiste bandenspanning, zelfs als
de spanning nog niet zover is af-
genomen dat het verklikker-
lampje bandenspanning gaatbranden.
Het TPMS registreert altijd de werkelijke bandenspanning,
ook als die spanning onder in-
vloed van de verschillen in sei-
zoenstemperatuur verandert.
BASISSYSTEEM
Het TPM-systeem gebruikt draadloze
technologie met elektronische sensors
op de velgen die de bandenspanning
meten. De sensoren, die bij het ventiel
op de velgen zijn gemonteerd, sturen
informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule. OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de
spanning van al uw banden regel- matig controleert en de banden op
de juiste spanning houdt.
Het TPM-systeem bestaat in basisuit-
voering uit de volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier bewakingssensors banden-
spanning
TPMS-waarschuwingslampje
Waarschuwing voor lage
spanning van het TPM-systeem Het "verklikkerlampje
bandenspanning" in de in-
strumentengroep gaat
branden, het bericht "TIRE
LOW PRESSURE" (Lage banden-
spanning) wordt weergegeven in de
instrumentengroep en er klinkt een
geluidssignaal wanneer de banden-
spanning van een van de vier gemon-
teerde banden te laag is. Als dit ge-
beurt, moet u zo gauw mogelijk
stoppen, de bandenspanning van de
banden op uw auto controleren en alle
banden oppompen tot de aanbevolen
koude bandenspanning (vermeld op
het plaatje op de B-stijl aan bestuur-
derszijde). Het systeem wordt auto-
275
matisch bijgewerkt en het “Verklik-
kerlampje bandenspanning” gaat uit
zodra de nieuwe bandenspanning is
doorgegeven. OPMERKING:
Om deze informatie te verwerken
moet het voertuig 20 minuten rij-
den met een minimum snelheid
van 24 km/uur.
Het TPM-verklikkerlicht knippert ge-
durende 75 seconden en blijft daarna
continu branden wanneer een sys-
teemstoring is geconstateerd. Bij een
systeemfout gaat er ook een geluids-
signaal af. Als de contactschakelaar
wordt uitgezet en vervolgens weer
aangezet, zal deze volgorde worden
herhaald indien de systeemfout zich
nog steeds voordoet. Het verklikker-
lampje bandenspanning gaat uit wan-
neer de storing is verholpen. Systeem-
fouten kunnen optreden door de
volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische toestel-
len of als men langs installaties rijdt
die dezelfde radiofrequenties afgeven
als de TPMS-sensors.2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen wordenbeïnvloed.
3. Veel sneeuw en/of ijs aan de wielen
of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen
op het voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden
die niet zijn voorzien van TPMS-sensors.
Auto's met een thuiskomer
1. De thuiskomer (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) heeft geen
sensor voor het meten van de banden-
spanning. Het TPM-systeem regis-
treert de spanning van het noodreser-
vewiel dan ook niet.
2. Als u de thuiskomer monteert in
plaats van een normale band waarvan
de spanning lager is dan de waarschu-
wingsgrens, zal telkens wanneer u het
contact inschakelt een geluidssignaal
klinken, het bericht "TIRE LOW
PRESSURE" (Lage bandenspan-
ning) worden weergegeven en het
"verklikkerlampje bandenspanning"
gaan branden.
3. Nadat de auto maximaal 20 minu-
ten met een snelheid van meer dan
24 km/u heeft gereden, gaat het "ver-
klikkerlampje bandenspanning" ge-
durende 75 seconden knipperen en
daarna continu branden.
4. Telkens nadat het contact wordt
aangezet, klinkt er een geluidssignaal
en knippert het verklikkerlampje
bandenspanning gedurende 75 secon-
den en blijft daarna continu branden.
5. Zodra de originele band is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto
wordt gemonteerd in plaats van het
noodreservewiel, wordt het TPM-
systeem automatisch bijgewerkt en
gaat het verklikkerlampje banden-
spanning uit, mits alle vier banden de
juiste spanning hebben. Het is moge-
lijk dat u eerst ongeveer 20 minuten
met een snelheid boven de 24 km/u
moet rijden, voordat het TPM-
systeem deze informatie ontvangt.
276
In en buiten werking stellen van
het bandenspanningssysteem(TPMS)
Het TPMS kan buiten werking wor-
den gesteld door alle vier banden- en
wielstellen (wegbanden) te vervangen
met banden- en wielstellen zonder
TPMS-sensors, zoals wanneer u ban-
den en wielen voor de winter op de
auto aanbrengt. Om het TPMS buiten
werking te stellen moet u eerst alle
vier banden- en wielstellen (wegban-
den) vervangen met banden zonder
TPM-sensors (bandenspanningscon-
trole). Rij daarna minstens 20 minu-
ten met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het TPM-systeem geeft een
geluidssignaal af en het verklikker-
lampje bandenspanning knippert ge-
durende 75 seconden en blijft daarna
continu branden. Wanneer de auto
opnieuw wordt gestart, geeft het
TPM-systeem geen geluidssignaal
meer af en gaat het "verklikkerlampje
bandenspanning" niet meer branden.
Als u het TPMS weer in bedrijf wilt
stellen, moet u eerst alle vier wielen en
banden (wegbanden) vervangen door
exemplaren met TPM-sensoren voorbandenspanningscontrole. Rij daarna
tot 20 minuten met een snelheid van
meer dan 24 km/u. Het TPM-systeem
geeft een geluidssignaal en het ver-
klikkerlampje bandenspanning knip-
pert gedurende 75 seconden.
PREMIUM SYSTEEM (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het TPM-systeem gebruikt draadloze
technologie met elektronische sensors
op de velgen die de bandenspanning
meten. De sensoren, die bij het ventiel
op de velgen zijn gemonteerd, sturen
informatie over de bandenspanning
naar de ontvangstmodule. OPMERKING:
Het is uiterst belang de banden-
spanning van alle banden regel-
matig te controleren en de banden
op de juiste spanning te houden.
Het Premium-TPM-systeem bestaat
uit de volgende onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier TPMS-sensoren
Verschillende TPMS-berichten die
verschijnen op het Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
en symbolen die de bandenspan-
ning weergeven
TPMS-waarschuwingslampje
TPMS-waarschuwingen lage bandenspanning
Het verklikkerlampje bandenspan-
ning in de instrumentengroep gaat
branden en er klinkt een geluidssig-
naal als de spanning in één of meer
banden laag is. Verder verschijnt op
het EVIC gedurende minimaal vijf se-
conden het bericht "LOW TIRE
PRESSURE" (Lage bandenspan-
ning) en wordt er een grafiek van de
bandenspanning(en) getoond, waarin
de banden met een te lage spanning
knipperen.
Scherm lage bandenspanning
277