INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN . . . . . 139
ACCELEREREN OM IN TE HALEN . . . . . . . . 140
PARKSENSE® PARKEERSENSOREN ACHTER (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . 140
PARKSENSE® SENSOREN . . . . . . . . . . . . . . 141
PARKSENSE® WAARSCHUWINGSSCHERM . . . . . . . . . . . . . 141
PARKSENSE® DISPLAY . . . . . . . . . . . . . . . . 141
PARKSENSE® INSCHAKELEN/ UITSCHAKELEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
ONDERHOUD VAN DE PARKSENSE® PARKEERSENSOREN ACHTER . . . . . . . . . . . 143
PARKSENSE® SYSTEEM REINIGEN . . . . . . . 144
VOORZORGSMAATREGELEN BIJ GEBRUIK VAN HET PARKSENSE® SYSTEEM . . . . . . . . 144
PARKVIEW® ACHTERUITRIJCAMERA (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . 146
PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — MET NAVIGATIE-/MULTIMEDIA-RADIO . . . 147
PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — ZONDER NAVIGATIE-/MULTIMEDIA-
RADIO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
DAKCONSOLES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147 DAKCONSOLE VOORIN . . . . . . . . . . . . . . . . 147
INSTAP- EN INTERIEURVERLICHTING . . . . 148
OPBERGVAKJE ZONNEBRIL (ALLEENZONDER SCHUIFDAK) . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
76
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL MET
DAG-/NACHTSTAND (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Via een dubbel scharniersysteem kunt
u de spiegel horizontaal en verticaal
verstellen. Stel de spiegel zo in dat u
door het midden van de achterruitkijkt.
Het weerspiegelen van de koplamp-
verlichting kunt u verminderen door
het hendeltje onder de spiegel in de
nachtstand te zetten (naar de achter-
kant van de auto bewegen). Stel de
spiegel af terwijl deze in de dagstand
staat (naar de voorruit toe).BINNENSPIEGEL MET
AUTOMATISCHE
DIMSTAND (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Dit type spiegel dimt automatisch de
hinderlijke weerspiegeling van de
koplampverlichting van achterlig-
gers. U kunt deze functie aan- of uit-
zetten door de knop onder aan de
spiegel in te drukken. Links naast de
knop gaat een lampje branden als de
dimfunctie in werking is getreden. De
sensor rechts van de knop gaat nietbranden.
LET OP!
Om tijdens reinigen de spiegel niet te
beschadigen mag reinigingsvloeistof
nooit rechtstreeks op de spiegel wor-
den gespoten. Breng de vloeistof aan
op een schone doek en wrijf de spie-
gel daarmee schoon.
BUITENSPIEGELS
Voor optimaal resultaat dient u de
spiegels zo af te stellen dat u de naast-
liggende rijbaan goed in het zicht hebt
en er tevens een geringe overlapping is
met de binnenspiegel.WAARSCHUWING!
Auto's en andere voorwerpen lijken
in een bolle buitenspiegel kleiner en
verder weg dan ze in werkelijkheid
zijn. Als u te veel op uw buitenspie-
gels vertrouwt, kunt u in botsing
komen met een ander voertuig of
object. Gebruik uw binnenspiegel
om de grootte van of de afstand tot
een voertuig, dat u in een buiten-
spiegel waarneemt, te schatten.
Met de hand instelbare achteruitkijkspiegel
Automatisch dimmende spiegel
80
DODEHOEKBEWAKING
(BSM) (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Het systeem voor dodehoekbewaking
(BSM) maakt gebruik van twee radar-
gebaseerde sensoren aan de binnen-
zijde van het achterbumperpaneel en
detecteert motorvoertuigen (auto's,
vrachtwagens, motorfietsen, etc.) die
vanaf de achterzijde, voorzijde of zij-
kant van de auto in de dode hoekbewegen.Na het starten van de auto gaat het
BSM-waarschuwingslampje in de
beide buitenspiegels kort branden om
de bestuurder te waarschuwen dat het
systeem is geactiveerd. De sensoren
van het BSM-systeem zijn in werking
wanneer een van de vooruitversnellin-
gen of de stand REVERSE is geacti-
veerd en gaan naar de modus
Stand-by wanneer de stand PARK is
geactiveerd.
De detectiezone van het BSM-systeem
bestrijkt ongeveer één rijstrook aan
beide zijden van de auto of
3,35 meter. De zone begint bij de bui-
tenspiegel en bestrijkt een gebied tot
ongeveer 6 m achter de auto. Het
BSM-systeem bewaakt de detectiezo-
nes aan weerszijden van de auto vanaf
het moment dat een snelheid van on-geveer 10 km/u of hoger wordt be-
reikt en waarschuwt de bestuurders
voor voertuigen binnen deze zones. OPMERKING:
Het BSM-systeem waarschuwt
de bestuurder NIET voor snel
naderende voertuigen die zich
buiten de detectiezones bevin-den.
De detectiezone van het BSM- systeem wordt NIET GEWIJ-
ZIGD wanneer een aanhanger
aan uw auto is gekoppeld. Als
aan uw auto een aanhanger is
gekoppeld, moet u visueel con-
troleren of de rijbaan naast u
vrij is voor zowel uw auto als de
aanhanger, voordat u van rij-
baan wisselt. Als de aanhanger
of een ander object (bijvoor-
beeld een fiets) uitsteekt buiten
de zijkant van uw auto, is het
mogelijk dat het BSM-
waarschuwingslampje blijft
branden zolang een in een voor-
uitversnellingen is geschakeld.
Voor een correcte werking van het
BSM-systeem moet het gedeelte van
Verlichte spiegel
Detectiezones achter
83
het achterpaneel waar zich de radar-
sensoren bevinden, vrij zijn van
sneeuw, ijs en vuil. Zorg dat u het
gedeelte van het achterpaneel waar
zich de radarsensoren bevinden, niet
blokkeert met vreemde voorwerpen
(bumperstickers, fietsdrager, enz.).
Het BSM-systeem waarschuwt de be-
stuurder voor voorwerpen binnen de
detectiezones door het oplichten van
het BSM-waarschuwingslampje in de
buitenspiegels, een akoestisch waar-
schuwingssignaal en verlagen van het
volume van de radio. Raadpleeg “Be-
drijfsmodi” voor meer informatie.Het BSM-systeem bewaakt de detec-
tiezone tijdens het rijden vanuit drie
verschillende punten (zijkant, achter-
en voorzijde) om te beoordelen of een
waarschuwing noodzakelijk is. Het
BSM-systeem zal een waarschuwing
geven wanneer voertuigen vanuit de
volgende richtingen in de zone ko-men.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijba-
nen links of rechts van uw auto.
In de zone komen vanaf deachterzijde
Achteropkomende voertuigen aan
beide zijden van uw auto die de detec-
tiezone binnenkomen met een rela-
tieve snelheid lager dan 48 km/u.
Sensorlocaties
Waarschuwingslampje BSM
Bewaking van zijkantBewaking van achterzijde
84
uit parkeerplaatsen, waarbij het zicht
op naderende voertuigen mogelijk
wordt belemmerd. Rijd langzaam en
voorzichtig uit de parkeerplaats tot-
dat de achterzijde van de auto is vrij-
gekomen. Het RCP-systeem heeft nu
naar links en rechts vrij zicht op pas-
serende voertuigen en zal de bestuur-
der waarschuwen wanneer een voer-
tuig nadert.
Het RCP bewaakt de detectiezones
achter aan weerszijden van de auto en
registreert voorwerpen die zich met
een minimale snelheid van ongeveer
1 km/u tot 3 km/u naar de auto toe
bewegen, tot voorwerpen die zich met
een maximale snelheid van ongeveer
16 km/u verplaatsen, zoals in par-keersituaties.OPMERKING:
In parkeersituaties kunnen nade-
rende voertuigen aan het zicht
worden onttrokken door links en
rechts geparkeerde voertuigen. Als
de sensoren worden geblokkeerd
door andere objecten of voertui-
gen, zal het systeem niet in staat
zijn de bestuurder te waarschu-wen.
Als het RCP is ingeschakeld en de
keuzehendel in de stand REVERSE
staat, wordt de bestuurder gewaar-
schuwd door middel van visuele en
akoestische signalen, terwijl ook het
geluid van de radio wordt gedempt.
WAARSCHUWING!
Het RCP-systeem dient niet als ach-
teruitrijhulp. Het systeem is uitslui-
tend bedoeld als hulp voor de be-
stuurder bij het detecteren van
naderende voertuigen in parkeersi-
tuaties. Ga altijd voorzichtig te werk
tijdens het achteruitrijden, ook als u
RCP gebruikt. Controleer het gebied
achter de auto altijd zorgvuldig, kijk
naar achteren en wees bedacht op
voetgangers, dieren, andere voertui-
gen, obstakels en dode hoeken. An-
ders bestaat er een risico op ernstig
of dodelijk letsel.
BEDRIJFSMODI
In het elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd. Voor
meer informatie raadpleegt u "Elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke Instellingen
(door de klant te programmeren func-
ties)" in "Functies van het instrumen-tenpaneel".
RCP-detectiezones
86
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
botsingen leiden. Misschien ziet u
andere voertuigen of obstakels niet.
Voorkom ijsvorming op de voorruit
door de voorruit eerst te verwarmen
alvorens de ruitensproeier te gebrui-ken.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. Deze functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel in een van de vijf ge-
voeligheidsstanden voor de intervals-
tand van de ruitenwisser om deze
functie in te schakelen.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden geregeld met de multifunctio-
nele hendel. Gevoeligheidsstand 3 is
gekalibreerd voor de beste ruitenwis- sergevoeligheid over de gehele linie.
Als de bestuurder een hogere gevoe-
ligheid wenst, kan hij/zij gevoelig-
heidsstand 4 of 5 kiezen. Als de be-
stuurder een lagere gevoeligheid
wenst, kan hij/zij gevoeligheidsstand
2 of 1 kiezen. Zet de multifunctionele
hendel in stand OFF als u het systeem
niet wenst te gebruiken. OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van RainX® en was- of siliconenhoudende pro-
ducten kan de prestaties van de
regensensor beïnvloeden.
De regendetectiefunctie kan worden in- en uitgeschakeld via
het EVIC (voor bepaalde
uitvoeringen/markten). Voor
meer informatie raadpleegt u
"Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de klant te
programmeren functies)" in "De
functies op uw dashboard".
De regensensorsysteem omvat be-
schermende voorzieningen voor de
wisserbladen en -armen. Het systeem
werkt niet onder de volgende omstan-digheden: Ruitenwissers uitgeschakeld la-
ten bij lage temperaturen — De
regendetectiefunctie werkt niet als
het contact voor het eerst is inge-
schakeld, de motor stationair draait
en de buitentemperatuur lager is
dan 0 °C, tenzij de ruitenwisser-
schakelaar op de multifunctionele
hendel wordt bewogen, de rijsnel-
heid hoger wordt dan 0 km/u of de
buitentemperatuur stijgt tot boven
het vriespunt.
Wisblokkering Neutraalstand —
De regensensor werkt niet als het
contact is ingeschakeld met de
schakelhendel in stand N (Neu-
traal) en de rijsnelheid lager is dan
8 km/u, tenzij de multifunctionele
hendel wordt bediend of de scha-
136
Als u eenmaal op de toets RES (+)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 2 km/u. Met ieder vol-
gend tikje op de toets verhoogt u de
snelheid met 2 km/u.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl
de elektronische snelheidsregeling is
ingesteld, drukt u op de toets SET (-).
Als u de toets ingedrukt houdt in de
stand SET (-), wordt de ingestelde
snelheid continu verlaagd totdat u de
toets loslaat. Laat de toets los zodra de
gewenste snelheid is bereikt. De
nieuwe snelheid zal vervolgens wor-
den ingesteld.
Als u eenmaal op de toets SET (+)
drukt, wordt de ingestelde snelheid
verhoogd met 2 km/u. Met ieder vol-
gend tikje op de toets verhoogt u de
snelheid met 2 km/u.
ACCELEREREN OM IN TE HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde
wijze als u normaal gesproken zou
doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelderijsnelheid.Elektronische snelheidsregeling
gebruiken op hellingen
De versnelling kan omlaag schakelen
op hellingen om de ingestelde snel-
heid van de auto te handhaven. OPMERKING:
De elektronische snelheidsrege-
ling houdt de snelheid op hellin-
gen en bij afdalingen constant. Een
kleine snelheidsverandering op
flauwe hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snel-
heid veel hoger of lager worden, zodat
het in die gevallen beter is om zonder
elektronische snelheidsregeling te rij-den.
WAARSCHUWING!
Een elektronische snelheidsregeling
kan gevaarlijk zijn in situaties waar
het systeem geen constante snelheid
kan aanhouden. Uw auto kan gezien
de omstandigheden te snel gaan,
waardoor u de controle over de auto
kunt verliezen en mogelijk een bot-
sing veroorzaakt. Gebruik de elek-
tronische snelheidsregeling nooit in
druk verkeer of op bochtige, be-
ijzelde, besneeuwde of gladde we-gen.
PARKSENSE®
PARKEERSENSOREN
ACHTER (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
ParkSense® parkeersensoren achter
zorgt voor zichtbare en hoorbare aan-
wijzingen m.b.t. de afstand tussen de
achterzijde van de auto en een gede-
tecteerd obstakel bij het achteruitrij-
den, bijv. tijdens een parkeermanoeu-
vre. Zie de voorzorgsmaatregelen
voor gebruik van het ParkSense® sys-
teem voor de beperkingen van dit sys-
teem en aanbevelingen.
140
Wanneer u de contactschakelaar in de
stand ON/RUN draait, wordt door
ParkSense® automatisch de systeem-
status (actief of inactief) hersteld die
actief was voordat het contact werduitgeschakeld.
ParkSense® kan alleen actief zijn als
de versnellingshendel in REVERSE
(achteruit) staat. Als ParkSense® in
deze stand is ingeschakeld, blijft het
systeem actief tot de rijsnelheid circa
18 km/u of meer bedraagt. Het sys-
teem wordt weer actief als de rijsnel-
heid is gedaald naar minder dan on-
geveer 16 km/u.
PARKSENSE® SENSOREN
De vier ParkSense® sensoren, in de
paneel/bumper achter, bewaken het
gebied achter de auto dat binnen de
zichtsafstand van de sensors valt. De
sensoren kunnen in horizontale rich-
ting obstakels op een afstand van on-
geveer 30 tot 200 cm van het
achterpaneel/de achterbumper detec-
teren, afhankelijk van de plaats, het
type en de richting van het obstakel.
PARKSENSE®
WAARSCHUWINGSSCHERMHet ParkSense® waarschuwingsdis-
play wordt alleen weergegeven wan-
neer "Sound and Display" (Geluid en
weergave) wordt geselecteerd in het
deel met door de klant te programme-
ren functies van het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC).
Voor meer informatie raadpleegt u
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Persoonlijke Instellin-
gen (door de klant te programmeren
functies)" in "Functies van het instru-mentenpaneel".
Het ParkSense® waarschuwings-
scherm bevindt zich op het EVIC-
scherm op de instrumentengroep. Het
geeft zowel visuele als akoestische
waarschuwingen om het verschil tus-
sen het achterpaneel/de achterbum-
per en het gedetecteerde obstakel aan
te geven.PARKSENSE® DISPLAY
Als de transmissie in REVERSE (ach-
teruit) staat, schakelt het waarschu-
wingsdisplay in en geeft de systeem-
status weer.
ParkSense® waarschuwingsscherm
Parkeerhulpsysteem AAN
141