WAARSCHUWING
BAGAGERUIMTEWAARSCHUWING!
Zorg dat kinderen niet in de bagage-
ruimte kunnen komen. Zij mogen
niet van buitenaf naar binnen kun-
nen klimmen of zich vanuit het inte-
rieur toegang kunnen verschaffen.
Sluit het kofferdeksel altijd af wan-
neer u de auto onbeheerd achterlaat.
Eenmaal in de bagageruimte zullen
kleine kinderen niet altijd weer zelf
kunnen ontsnappen, ook niet als ze
via de achterbank waren binnenge-
komen. Kinderen die in de bagage-
ruimte vastzitten, kunnen sterven
door verstikking of door extreme
hitte.
INTERNE
NOODONTGRENDELING
BAGAGERUIMTE
Als veiligheidsvoorziening bevindt
zich in de bagageruimte een hendel
waarmee het kofferdeksel in noodge-
vallen kan worden geopend. Mocht
iemand in de bagageruimte ingesloten
raken, dan kan het kofferdeksel een- voudig worden geopend door aan de
lichtgevende hendel te trekken die is
bevestigd aan het slotmechanisme.
BEVEILIGINGSSYSTEMEN
VOOR INZITTENDENEen zeer belangrijke veiligheidsvoor-
ziening in uw auto zijn de beveili-
gingssystemen voor inzittenden:
Driepuntsgordels voor alle zitplaat-
sen.
Geavanceerde frontairbags voor de bestuurder en voorpassagier
Extra actieve hoofdsteunen op de voorstoelen (geïntegreerd in de
hoofdsteun)
Aanvullende zijairbags in de stoe- len (SAB) Krachtabsorberende stuurkolom
en stuur.
Kniebescherming/-blokkering voorpassagiers.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van gordelspanners, die de
inzittenden betere bescherming
bieden, doordat tijdens aanrijdin-
gen de door inzittenden uitgeoe-
fende krachten gecontroleerd wor-
den opgevangen.
De veiligheidsgordels achterin heb- ben een automatisch blokkerend
oprolmechanisme dat de veilig-
heidsgordel op zijn plaats vergren-
delt. U moet eerst de gordel hele-
maal uittrekken en vervolgens op
de gewenste lengte aanpassen als u
een kinderzitje bevestigt of een
groot voorwerp op een stoel vastzet.
Lees de informatie in dit hoofdstuk
aandachtig door. Hierin wordt uitge-
legd hoe u het beveiligingssysteem
voor inzittenden op de juiste wijze
gebruikt om uw passagiers en uzelf
optimaal te beschermen.
Interne noodontgrendeling bagageruimte
23
De zijairbags worden niet bij alle zij-
delingse botsingen opgeblazen. Het
opblazen van de zijairbags is afhan-
kelijk van de ernst en aard van de
aanrijding.
Omdat airbagsensoren de vertraging
van het voertuig in de loop van de tijd
meten, zijn de snelheid van het voer-
tuig en de schade op zichzelf geen
goede indicatoren voor de noodzaak
van het wel of niet opblazen van een
airbag.
Veiligheidsgordels zijn bij alle onge-
vallen noodzakelijk voor uw bescher-
ming en om uw lichaam in de juiste
positie te houden, uit de buurt van een
airbag die wordt opgeblazen.
De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden bewaakt de ge-
reedheid van de elektronische onder-
delen van het airbagsysteem wanneer
de contactschakelaar in de stand
START of ON/RUN staat. Als de sleu-
tel zich in de stand OFF, in de stand
ACC, of buiten het contact bevindt, is
het airbagsysteem niet ingeschakeld
en zullende de airbags niet worden
opgeblazen.De controller van het beveiligingssys-
teem voor inzittenden beschikt over
een reservevoeding, waardoor de air-
bags ook geactiveerd kunnen worden
wanneer de accu leeg is of is losgekop-
peld.
De controller van het bevei-
ligingssysteem voor inzit-
tenden schakelt ook het
waarschuwingslampje voor
het airbagsysteem op het instrumen-
tenpaneel in voor een zelftest gedu-
rende vier tot acht seconden, wanneer
het contact voor het eerst wordt inge-
schakeld. Na de zelftest gaat het
waarschuwingslampje voor het air-
bagsysteem uit. Als de controller van
het beveiligingssysteem voor inzitten-
den een storing in het systeem detec-
teert, gaat het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem knipperen of
continu branden. Een enkel geluids-
signaal klinkt als het lampje gaat
branden na de eerste keer starten.
De module bevat ook diagnosefunc-
ties die het waarschuwingslampje
voor het airbagsysteem in de instru-
mentengroep laten branden wanneer
een storing wordt geconstateerd die het airbagsysteem zou kunnen beïn
vloeden. De diagnose meldt eveneens
de aard van het defect.
WAARSCHUWING!
Wanneer u het waarschuwings-
lampje voor het airbagsysteem op
het instrumentenpaneel negeert,
kan dat betekenen dat de airbags u
bij een aanrijding niet beschermen.
Als het lampje niet gaat branden
tijdens de gloeilampcontrole wan-
neer u de contactsleutel omdraait,
blijft branden nadat u de auto hebt
gestart of gaat branden tijdens het
rijden, dient u het defect onmiddel-
lijk door uw erkende dealer te laten
repareren.
Opblaasmodules voor de
geavanceerde frontairbag aan
bestuurders- en passagierszijde
De opblaasmodules voor de geavan-
ceerde frontairbags aan bestuurders-
en passagierszijde bevinden zich in
het midden van het stuurwiel en aan
de rechterzijde van het instrumenten-
paneel. De controller van het beveili-
gingssysteem voor inzittenden zendt
een signaal naar de opblaasmodules
36
voor inzittenden helpen bij het bepa-
len van de juiste reactie op de botsin-
gen.
Uitgebreid
ongelukkenresponssysteem
Bij een botsing die leidt tot het opbla-
zen van de airbags zal de controller
van het beveiligingssysteem voor in-
zittenden, als het communicatienet-
werk en de voeding intact blijven en
afhankelijk van de aard van de bot-
sing, bepalen of het uitgebreide onge-
lukkenresponssysteem de volgende
functies uitvoert:
De brandstoftoevoer naar de motorafsluiten.
De waarschuwingsknipperlichten inschakelen zo lang de accu werkt
of totdat het contact wordt afgezet.
De interieurverlichting inschakelen zolang de accu werkt of totdat de
contactsleutel wordt verwijderd.
De portieren automatisch ontgren- delen.
Om de functies van het uitgebreide
ongelukkenresponssysteem na een in-
cident te resetten, moet u de contact- schakelaar van de stand IGN ON in de
stand IGN OFF zetten.
Als een airbag wordt opgeblazen
Het ontwerp van de geavanceerde
frontairbags is zodanig uitgevoerd,
dat deze airbags na het opblazen on-
middellijk leeglopen.
OPMERKING:
De front- en/of zijairbags worden
niet bij alle botsingen opgeblazen.
Dit houdt echter niet in dat het
airbagsysteem niet werkt.
Bij een aanrijding waarbij de airbags
worden opgeblazen, kan zich het vol-
gende voordoen:
Het nylon van de airbag kan soms
schaafwonden en/of een rode huid
veroorzaken bij de bestuurder en de
voorpassagier tijdens het opblazen
van de airbags. De schaafwonden
lijken op de wonden die u oploopt
als u zich schaaft aan een touw, de
vloerbedekking of op de vloer van
een gymnastiekzaal. Deze schaaf-
wonden worden niet veroorzaakt
door contact met chemische stof-
fen. De schaafwonden zijn niet blij-
vend en genezen normaal gespro- ken snel. Als uw schaafwonden
echter na enkele dagen nog niet zijn
genezen of als u last hebt van bla-
ren, raadpleeg dan onmiddellijk
een arts.
Wanneer de airbags leeglopen ziet u mogelijk zwevende stofdeeltjes die
op rook lijken. Dit stof is een nor-
maal bijproduct van het active-
ringsproces voor het niet-giftige op-
blaasgas. Deze zwevende
stofdeeltjes kunnen de huid, ogen,
neus of keel irriteren. Spoel met
koud water als u last hebt van geïr-
riteerde ogen of huid. Zorg voor
frisse lucht bij neus- of keelirrita-
ties. Raadpleeg uw huisarts als de
irritatie blijvend is. Als deze deel-
tjes op uw kleding terechtkomen,
volg dan de gebruikelijke wasvoor-
schriften van de kledingfabrikant
om de kleding te reinigen.
Rijd niet in uw auto nadat de airbags
zijn geactiveerd. Als u dan opnieuw
bij een aanrijding betrokken raakt,
zullen de airbags geen enkele bescher-
ming bieden.
38
TROLEREN. Neem contact op met
uw erkende dealer.
Wanneer met startkabels moet wor-
den gestart, raadpleeg dan de para-
graaf "Starten met startkabels" in het
hoofdstuk "Wat doen in geval van
nood".
7. Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteemHet lampje gaat ter controle
vier tot acht seconden bran-
den nadat u de contactscha-
kelaar de eerste keer in de
stand ON/RUN hebt gezet. Wanneer
het lampje niet brandt tijdens het
starten, blijft branden of gaat bran-
den tijdens het rijden, moet het sys-
teem zo snel mogelijk door een er-
kende dealer worden nagekeken.
Raadpleeg de paragraaf "Beveili-
gingssystemen voor inzittenden" in
het hoofdstuk "Uw auto" voor infor-
matie hierover. 8. Waarschuwingslampje voor de
veiligheidsgordels
Dit lampje gaat ter controle
vier tot acht seconden branden
nadat u de contactschakelaar
de eerste keer in de stand ON/RUN
hebt gezet. Als tijdens deze gloeilamp-
controle de veiligheidsgordel voor de
bestuurder niet is vastgegespt, hoort u
een geluidssignaal. Als de gordel ook
na de gloeilamptest of tijdens het rij-
den nog is losgegespt, gaat het waar-
schuwingslampje voor de autogordel
knipperen of continu branden. Raad-
pleeg de paragraaf "Beveiligingssys-
temen voor inzittenden" in het hoofd-
stuk "Uw auto" voor informatie
hierover.
9. Waarschuwingslampje oliedruk Deze indicator wijst op een te
lage motoroliedruk. Het
lampje gaat branden en blijft branden
wanneer de contactschakelaar vanuit
de stand OFF in de stand ON/RUN
wordt gezet. Wanneer de motor wordt
gestart, gaat het lampje uit. Als het
lampje niet gaat branden tijdens het
starten, moet u het systeem laten con-
troleren door een erkende dealer. Als het lampje tijdens het rijden gaat
branden en blijft branden, breng dan
de auto tot stilstand en zet de motor
af.
START DE MOTOR PAS OP-
NIEUW WANNEER HET PRO-
BLEEM IS VERHOLPEN.
Het lampje is geen aanduiding van het
motoroliepeil. Het motoroliepeil kan
worden vastgesteld volgens de proce-
dure die is beschreven in het hoofd-
stuk "Onderhoud van uw auto".
10. Waarschuwingslampje
motortemperatuur Dit lampje waarschuwt voor
een oververhitte motor. Als de
koelvloeistoftemperatuur toe-
neemt en de meternaald het gebied
'H' nadert, gaat dit lampje branden
en nadat een drempelwaarde is over-
schreden klinkt eenmaal het geluids-
signaal. Als de temperatuur verder
toeneemt klinkt het geluidssignaal
continu gedurende vier minuten of
totdat u de motor is afgekoeld.
Wanneer het lampje tijdens het rijden
gaat branden, zet dan de auto veilig
stil aan de kant van de weg. Als de
airco is ingeschakeld, schakel deze120
Aanhangwagen . . . . . . . . . . . 179
ABS (antiblokkeersysteem) . . . 161
Accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203Locatie . . . . . . . . . . . . . . . 203
Achterlichten . . . . . . . . . . . . . 224
Achterruit, onderdelen . . . . . . 114
Achterruitontdooiing . . . . . . . 114
Achteruitkijkspiegels,
elektrisch bediend . . . . . . . . . . 69
Additieven, brandstof . . . . . . . 176
Afstandsbediening Alarmsysteem . . . . . . . . . . . 15
Portiersloten . . . . . . . . . . . . 17
Afstandsbediening autoradio . . 137
Afstandsbediening autoradio
op stuurwiel . . . . . . . . . . . . . 137
Afstandsbediening deurslot,
programmering . . . . . . . . . . . . 15
Afstandsbediening kofferklep . . 22
Afstellen, koplampen . . . . . . . 104
Afvalverwijdering Antivries
(motorkoelvloeistof) . . . . . . 210
Motorolie . . . . . . . . . . . . . . 202
Airbag . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33Airbag-waarschuwings-
lampje
. . . . . . . . . . . 36,39,51,120
Airbag, onderhoud . . . . . . . . . . 39
Airbag, ontplooien van . . . . . . . 38 Airbag, raam (zijgordijn) . . . . . 35
Airco, gebruikstips . . . . . . . . . 144
Airco, koelvloeistof . . . . . 203,204
Airco, onderhoud . . . . . . . . . . 203
Aircofilter . . . . . . . . . . . . 143,204
Aircosysteem . . . . . . . . . . 138,203
Alarm (beveiliging) . . . . . . . . . 15
Alarminstallatie van het
voertuig (beveiliging) . . . . . . . . 15
Alarmsysteem
(beveiliging)
. . . . . . . . . . . 15,124
Alarmsysteem
(diefstalbeveiliging) . . . . . . . . . 15
Algemene informatie . . . . . . . . 15
Antiblokkeersysteem (ABS) . . 161
Antiblokkeersysteem,
waarschuwingslampje . . . . . . 161
Antidiefstalalarm
(diefstalbeveiliging) . . . . . . . . . 15
Antivries (motorkoeling)
. . 209,225
Afvalverwijdering . . . . . . . . 210
Asbakje . . . . . . . . . . . . . . . . 111
Automatisch controlelampje
Olie verversen . . . . . . . . . 123,130
Automatisch ontgrendelen,
portieren . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
Automatisch openen van de
ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
Automatische koplampen . . . . 101 Automatische
portiervergrendelingen . . . . . 19,20
Automatische
temperatuurregeling (ATC) . . . 138
Automatische
transmissie . . . . . . . . . . . 149,213
Bereik van de
versnellingen . . . . . . . . . . . 152
Soort vloeistof . . . . . . . . . . 213
Speciale additieven . . . . . . . 213
Vloeistof en filter
vervangen . . . . . . . . . . . . . 214
Vloeistof toevoegen . . . . . . . 214
Vloeistofpeil controleren . . . 214
Automatische
versnellingsbak . . . . . . . . . 12,148 Keuze van de
smeervloeistof . . . . . . . . . . 227
Vloeistof toevoegen . . . . . . . 227
Autostick . . . . . . . . . . . . . . . 156
Bagage laden . . . . . . 112,113,222
Banden . . . . . . . . . . . . . . 52,166 Algemene informatie . . . . . . 166
Bandenspanning . . . . . . . . . 166
Controlesysteem voor
bandenspanning . . . . . . . . . 171
Hoge snelheden . . . . . . . . . 168
Levensduur van
de banden . . . . . . . . . . . . . 169
238
Klokje instellen . . . . . . . . . . . 137
Kniebescherming . . . . . . . . . . . 33
Knipperlichten . . . . . . . . . . . 182Richtingaanwijzers
. . 52,103,224
Waarschuwings-
knipperlichten . . . . . . . . . . 182
Knipperlichten,
richtingaanwijzers . . . 52,103,224
Koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . 204
Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . 208 Belangrijke punten . . . . . . . 211
Controle . . . . . . . . . . . . . . 210
Inhoud
koelvloeistofreservoir . . . . . 225
Keuze van de koelvloeistof
(antivries) . . . . . . . 209,225,226
Koelvloeistof bijvullen
(antivries) . . . . . . . . . . . . . 209
Koelvloeistofpeil . . . . . 208,210
Oude koelvloeistof
verwijderen . . . . . . . . . . . . 210
Radiatordop . . . . . . . . . . . . 210
Vloeistof laten aflopen en
nieuw bijvullen . . . . . . . . . 209
Vuldop expansievat . . . . . . . 210
Koelvloeistof (antivries)
toevoegen . . . . . . . . . . . . . . . 209
Koelvloeistofdop
(Radiatorvuldop) . . . . . . . . . . 210 Kofferdeksel . . . . . . . . . . . . 22,23
Kofferdeksel, elektrische
ontgrendeling . . . . . . . . . . . . . 22
Kofferdeksel,
noodontgrendeling . . . . . . . . . . 23
Kofferdekselslot
Ontgrendeling, Noodgevallen . . 23
Kompas . . . . . . . . . . . . . . . . 131
Kompas kalibreren . . . . . . . . . 132
Kompas, afwijkingen . . . . . . . 132
Kompasafwijkingen . . . . . . . . 132
Koolstofmonoxide,
waarschuwing . . . . . . . . . . . . . 50
Koplampen . . . . . . . . . . . 100,223
Automatisch . . . . . . . . . . . 101
Grootlicht . . . . . . . . . . . . . 128
Grootlichtschakelaar/
dimmerschakelaar
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103
Inschakelen met
ruitenwissers . . . . . . . . 101,107
Inschakelvertraging . . . . . . 101
Lampen vervangen . . . . . . . 223
Passeersignaal . . . . . . . . . . 103
Reiniging . . . . . . . . . . . . . . 216
Schakelaar . . . . . . . . . . . . . 100
Uitschakelvertraging . . . . . . 101
Verstelling . . . . . . . . . . . . . 104
Vervangen . . . . . . . . . . . . . 223 Waarschuwingssignaal
ingeschakelde lichten . . . . . 101
Krukkastontluchting . . . . . . . . 16
Laden van het voertuig . . 178,179
Lage
bandenspanningsysteem . . . . . 171
Lampje elektronische
snelheidsregeling . . . . . . . . . . 123
Lampjes . . . . . . . . . . . . . . 52,100 Accubesparing . . . . . . . . . . 105
Airbag . . . . . . . . . 36,39,51,120
Automatische koplampen . . 101
Bandenspannings-
controle . . . . . . . . . . . 125,171
Boordspanning . . . . . . . . . . 119
Buitenverlichting . . . . . . . . . 52
Diefstalalarm
(beveiliging) . . . . . . . . . . . 124
Dimschakelaar,
koplamp . . . . . . . . . . . 100,103
Elektronisch
Stabiliteitsprogramma
(ESP) . . . . . . . . . . . . . . . . 165
Grootlicht . . . . . . . . . . . . . 103
Grootlicht/dimmer . . . . . . . 103
Indicatielampje grootlicht . . 128
Instapverlichting . . . . . . . . . 16
Instrumentenpaneel . . . . . . 100
241