maal op de selectieknop te druk-
ken, worden zowel het gemiddeld
brandstofverbruik als de verstre-
ken tijd gereset. Indien gedurende
drie seconden niet op SELECT
wordt gedrukt, wordt vanuit RE-
SET ALL teruggekeerd naar RE-
SET en wordt alleen de geselec-
teerde functie gereset.
WEERGAVE KOMPAS
KompasknopDe weergegeven kompas-
richting geeft aan in welke
richting de auto staat. Druk
kort op de kompasknop om
een van de acht kompasrichtingen, de
buitentemperatuur en de audio-
informatie (als de radio aanstaat)
weer te geven, als het EVIC display
niet dit scherm al weergeeft. OPMERKING:
Bij het starten geeft het systeem de
laatst bekende buitentemperatuur
weer. Het systeem heeft mogelijk
meerdere minuten rijtijd nodig
voordat de werkelijke buitentem-
peratuur weergegeven wordt. De
temperatuur van de motor kan van
invloed zijn op de weergave van de
buitentemperatuur, daarom wordt
de weergegeven temperatuur niet
geüpdate wanneer het voertuig stil
staat.
Als de auto is uitgerust met het GPS-
systeem van de fabrikant (navigatie-
radio) dan geeft het navigatiesysteem
de kompasrichting en zijn de menu's
Kompasafwijking en Kompaskalibra-
tie niet beschikbaar. Het kompas
werkt nauwkeurig op basis van de
GPS-signalen in plaats van het aard-
magnetisch veld.Automatische kompaskalibratie
Dit kompas kalibreert zichzelf. Het
kompas hoeft niet met de hand te
worden gekalibreerd. Mogelijk geeft
het kompas onjuiste waarden weer
wanneer de auto nieuw is. In dat geval
geeft het EVIC de aanduiding CAL
knipperend weer totdat het kompas is
gekalibreerd. U kunt het kompas ka-
libreren door één of meerdere keren
360° rond te rijden (op een plaats
zonder grote metalen voorwerpen),
tot de aanduiding "CAL" in het EVIC
verdwijnt. Het kompas werkt dan
normaal.
OPMERKING:
Voor juiste ijking is een vlak weg-
dek en een omgeving zonder grote
metalen voorwerpen zoals gebou-
wen, bruggen, ondergrondse ka-
bels, spoorrails enz. vereist.
131
AUDIOSYSTEMEN
Raadpleeg de handleiding van uw au-
diosysteem.
ANALOGE KLOK
INSTELLEN
Om de analoge klok midden boven op
het instrumentenpaneel in te stellen,
drukt u op de knop en houdt u deze
ingedrukt tot de instelling juist is. De
klok wordt in het begin langzaam ver-
steld en gaat daarna sneller wanneer
de knop langer wordt ingedrukt.STUURBEDIENING
VOOR AUDIO
De afstandsbediening voor het audio-
systeem bevindt zich achter op het
stuurwiel, in de standen 3 uur en 9
uur.
De rechter tuimelschakelaar heeft een
drukknop in het midden en regelt het
volume en de modus van het audio-
systeem. Als u de bovenzijde van de
tuimelschakelaar indrukt, neemt het
geluidsvolume toe. Als u de onder-
zijde van de tuimelschakelaar in-
drukt, neemt het geluidsvolume af.
Als u de knop in het midden indrukt,
schakelt de radio van MW naar LW, of
naar de cd-modus, afhankelijk van de
in de auto aanwezige radio.De linker tuimelschakelaar heeft een
drukknop in het midden. De functie
van de linker knop is afhankelijk van
de modus waarin het audiosysteem
zich bevindt.
Hieronder wordt de werking van de
linker tuimelschakelaar voor elke mo-
dus beschreven.
BEDIENING VAN DE
RADIO
Als u de bovenzijde van de schakelaar
indrukt, wordt omhoog gezocht naar
de volgende goed te ontvangen zen-
der. Als u de onderzijde van de scha-
kelaar indrukt, wordt omlaag gezocht
naar de volgende goed te ontvangen
zender.
Als u op de drukknop midden op de
schakelaar aan uw linkerkant drukt,
stemt de radio af op de volgende
vooraf ingestelde zender die u hebt
geprogrammeerd onder de drukknop
voor radiovoorinstellingen.
Analoge klok instellen
Afstandsbediening geluidssysteem
(achteraanzicht stuurwiel)
137
CD-SPELER
Als u één keer drukt op de bovenzijde
van de schakelaar, wordt het volgende
nummer op de cd gekozen. Als u één
keer op de onderkant van de schake-
laar drukt, wordt het begin van het
huidige nummer of het begin van het
vorige nummer gekozen wanneer het
nieuwe nummer korter dan één se-
conde is gespeeld.
Wanneer u de schakelaar tweemaal
naar boven of naar beneden drukt,
wordt het tweede nummer afgespeeld;
bij driemaal het derde, enz.
De knop midden op de linkerschake-
laar heeft bij deze stand geen functie.
WERKING VAN DE
RADIO EN MOBIELE
TELEFOONS
Onder bepaalde omstandigheden kan
een ingeschakelde mobiele telefoon in
uw auto de radio storen. Deze situatie
kunt u verhelpen door de antenne van
de mobiele telefoon te verplaatsen.
Dit probleem is niet schadelijk voor de
radio. Wanneer de radio nog steeds
niet naar tevredenheid werkt nadat deantenne is verplaatst, is het raadzaam
de radio zachter of uit te zetten wan-
neer de mobiele telefoon in gebruik is.
KLIMAATREGELING
Het systeem voor airconditioning en
verwarming is ontworpen voor een
optimaal interieurcomfort onder alle
weersomstandigheden.
AUTOMATISCHE
TEMPERATUURREGELING
Automatische werking
De automatische temperatuurrege-
ling handhaaft automatisch het kli-
maat in de cabine op de niveaus zoals
die door de bestuurder en passagier
zijn gewenst.
De bediening van het systeem is vrij
eenvoudig.
1. Draai de modusregelknop (rechts)
en de aanjagerschakelaar (links) in de
stand AUTO.
OPMERKING:
De stand AUTO levert alleen voor
de inzittenden voorin de beste re-
sultaten.
2. Stel de ge-
wenste tempera-
tuur met de tempe-
ratuurregelknop
in. Wanneer het
comfortniveau is
ingesteld, hand-
haaft het systeem dat niveau automa-
tisch met behulp van het verwar-
mingssysteem. Mocht het gewenste
comfortniveau de inschakeling van de
airconditioning vereisen, dan past het
systeem zich automatisch aan.
U ervaart het meeste gebruiksgemak
wanneer u het systeem automatisch
laat werken. Door de aanjagerschake-
laar in de stand “O” (uit) te zetten,
wordt het systeem geheel uitgescha-
keld en de luchtinlaat voor buiten-
lucht gesloten.
Automatische temperatuurregeling
138
het rempedaal daalt iets of kan ietsverder ingetrapt worden nadat de
auto tot stilstand is gekomen.
Dit zijn normale kenmerken van het
ABS-systeem.WAARSCHUWING!
Het antiblokkeersysteem bevat ge-
avanceerde elektronische compo-
nenten die gevoelig is voor storingen
door verkeerd gemonteerde of zeer
krachtige radiozendapparatuur.
Dergelijke storingen kunnen ertoe
leiden dat de werking van het ABS-
systeem volledig uitvalt. Dergelijke
apparatuur mag uitsluitend door be-
voegde vakmensen worden geïnstal
leerd.
Alle wielen en banden van de auto
moeten van dezelfde maat en het-
zelfde type zijn en de bandenspanning
moet correct zijn, zodat de regeleen-
heid correcte signalen ontvangt.
ELEKTRONISCHE
REMREGELING
Uw auto kan zijn uitgerust met een
optionele geavanceerde elektronische
remregeling die bestaat uit: ABS, ASR (tractieregelsysteem), BAS (remassis-
tent) en ESP (elektronisch stabili-
teitsregelsysteem). Alle systemen wer-
ken samen om onder verschillende
rijomstandigheden de stabiliteit en de
controle over de auto te verbeteren en
wordt gewoonlijk aangeduid als
"ESP".
ABS-SYSTEEM
Dit systeem helpt de bestuurder het
voertuig onder controle te houden in
ongunstige remomstandigheden. Het
systeem regelt de hydraulische rem-
druk om het blokkeren van de wielen
te voorkomen. Bovendien helpt het bij
het voorkomen van slippen tijdens het
remmen op een glad wegoppervlak.
Raadpleeg de paragraaf "ABS-
systeem" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie hierover.
Tractieregelsysteem (ASR)
Dit systeem bewaakt de mate van het
doorslippen van elk van de aangedre-
ven wielen. Als het doorslippen van
een of meer wielen wordt gedetec-
teerd, worden de doorslippende wie-
len afgeremd en wordt het motorver-
mogen verminderd voor een betere
acceleratie en stabiliteit. Een voorzie-
ning van het ASR-systeem functio-
neert op dezelfde wijze als een limited
slipdifferentieel en regelt de wielspin
van een aangedreven as. Als één wiel
van een aangedreven as sneller draait
dan het andere, wordt het doorslip-
pende wiel afgeremd. Hierdoor kan er
meer motorkoppel naar het niet-
doorslippende wiel gaan. Deze functie
blijft ook actief als ASR en ESP in de
modus "Gedeeltelijk uit" staan.
Raadpleeg “Elektronisch stabiliteits-
regelsysteem (ESP)” in dit hoofdstuk
van deze handleiding.
REMASSISTENT (BAS)
De remassistent (BAS) is ontworpen
om de remwerking van de auto te
optimaliseren tijdens noodremsitua-
ties. Het systeem herkent een nood-
remsituatie aan de hand van de snel-
heid en kracht waarmee het
rempedaal wordt ingetrapt en opti-
maliseert de remdruk dienovereen-
komstig. Dit draagt bij aan een ver-
korting van de remweg. Het BAS vult
het ABS aan. Wanneer u het rempe-
daal zeer snel intrapt, is de assistentie
van het BAS-systeem optimaal. Om
163
Vier bewakingssensors banden-spanning
Drie triggermodules (aangebracht in drie van de vier wielkasten)
Verschillende berichten van het bandenspanningscontrolesysteem,
die verschijnen op het scherm van
het elektronische voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)
Bandenspanningslampje
Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Als de spanning van één of
meer banden te laag is, gaat het
bandenspanningslampje in de
instrumentgroep branden en klinkt
het geluidssignaal. Verder geeft het
Elektronisch Voertuiginformatiecen-
trum (EVIC) een grafiek weer waarop
de bandenspanning van elke band
wordt afgebeeld en eventuele lage
bandenspanning knippert.
Als dit gebeurt, dient u direct te stop-
pen en de banden met te lage span-
ning (knipperend op het EVIC-
scherm) op de spanning te brengen
die in de bandenspanningstabel staat vermeld. Zodra het systeem de
nieuwe bandenspanningen heeft ont-
vangen, wordt het systeem automa-
tisch bijgewerkt, stopt het knipperen
van de te lage waarden in de grafiek
op het EVIC-scherm en gaat het ban-
denspanningslampje uit. Het is moge-
lijk dat u eerst ongeveer 20 minuten
met een snelheid hoger dan 24 km/u
moet rijden, voordat het bandenspan-
ningscontrolesysteem deze informatie
ontvangt.
Waarschuwing
bandenspanningscontrolesysteem
controleren
Wanneer een systeemstoring is gecon-
stateerd, klinkt er een geluidssignaal
en knippert het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden en
blijft dit vervolgens continu branden.
Daarnaast wordt in het EVIC ten
minste vijf seconden lang het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" (controleer
bandenspanningscontrolesysteem)
weergegeven. Daarna worden er
streepjes (- -) getoond in plaats van
bandenspanningswaarden om aan te
geven welke sensor niet meer werkt.
Als het contact wordt uitgeschakeld
en vervolgens weer ingeschakeld, zal
deze reeks worden herhaald wanneer
de systeemstoring zich nog steeds
voordoet. Als de storing in het systeem
is opgeheven, stopt het bandenspan-
ningslampje met knipperen, ver-
dwijnt het bericht "CHECK TPM
SYSTEM" van het EVIC-display en
verschijnt er een spanningwaarde in
plaats van de twee streepjes. Een sys-
teemstoring kan de volgende oorza-
ken hebben:
1. Storing door elektronische toestel-
len of als men langs installaties rijdt
die dezelfde radiofrequenties uitzen-
den als de bandenspanningssensoren.
2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen worden
beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of
in de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die
niet zijn uitgerust met bandenspan-
ningssensoren.174
WAARSCHUWINGS-
KNIPPERLICHTEN
De schakelaar van de waarschuwings-
knipperlichten bevindt zich onder de
radio op het instrumentenpaneel.Druk op de schakelaar om de
alarmknipperlichten in te scha-
kelen. Zodra u de schakelaar
indrukt, gaan alle richtingaanwijzers
knipperen om het verkeer achter u te
waarschuwen voor een noodsituatie.
Druk nogmaals op de schakelaar om
de waarschuwingsknipperlichten uit
te zetten.
Dit is een waarschuwingssysteem voor
noodsituaties. Gebruik het systeem
niet tijdens het rijden. Gebruik het
alleen bij autopech en uw auto een
gevaar vormt voor andere weggebrui-
kers.
Als u de auto moet verlaten om hulp
op te roepen, blijven de waarschu-
wingsknipperlichten ook werken
wanneer de contactschakelaar in de
stand OFF is gezet. OPMERKING:
Bij langdurig gebruik van de waar-
schuwingsknipperlichten kan uw
accu leeg raken.
OVERVERHITTING VAN
DE MOTOR
In elk van de hierna volgende gevallen
kunt u met de passende maatregelen
de kans op oververhitting verminde-
ren.
Op de grote weg — minder snel-
heid.
In stadsverkeer — zet de keuzehen- del in NEUTRAL wanneer u stil-
staat, maar verhoog het stationair
toerental niet.
LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit
koelsysteem, kan dit leiden tot
schade aan de auto. Als de naald van
de temperatuurmeter in het gebied
"H" komt, breng dan de auto tot
stilstand zodra dit veilig kan en laat
de motor stationair draaien. Schakel
de airconditioning uit en wacht tot
de meternaald weer in het normale
bereik staat. Als de correcte actie is
ondernomen, maar de meternaald
blijft in het bereik "H" blijft staan,
zet dan de motor onmiddellijk af en
neem contact op voor service.
OPMERKING:
Er zijn verschillende manieren om
dreigende oververhitting van de
motor te voorkomen:
Als de airco is ingeschakeld, schakel deze dan uit. Het airco-
systeem voert warmte af naar het
koelsysteem en dat gebeurt niet
als u de airco uitzet.
182
VOORBEREIDING VOOR
HET STARTEN MET
STARTKABELS
De accu in uw auto bevindt zich tus-
sen de linker koplampeenheid en het
spatscherm van het linker voorwiel.
Om de motor met startkabels te kun-
nen starten, bevinden zich links in het
motorcompartiment externe accupo-
len.
WAARSCHUWING!
Pas op voor de radiateurventilatorwanneer de motorkap is geopend.
Als het contact is ingeschakeld,
kan deze ventilator op elk mo-
ment gaan draaien. Er bestaat ge-
vaar voor letsel door draaiende
ventilatorbladen.
Verwijder alle metalen sieraden
zoals horloges of armbanden die
onbedoeld elektrisch contact kun-
nen maken. Dit kan ernstig letsel
veroorzaken.
Accu's bevatten zwavelzuur dat in
uw huid en ogen kan branden en
ze produceren waterstofgas dat
ontvlambaar en explosief is. Houd
open vuur of vonken daarom al-
tijd uit de buurt van de accu.
1. Trek de handrem aan, zet de auto-
matische versnellingsbak in de stand
PARK en zet de contactschakelaar in
de stand LOCK.
2. Schakel de verwarming, de radio
en alle overbodige stroomverbruikers
uit. 3. Verwijder de beschermkap van de
positieve
(+)accupool. Druk, om de
beschermkap te verwijderen, de borg-
lip in en trek de kap naar boven.
4. Wanneer u de accu van een ander
voertuig gebruikt voor het starten met
startkabels, parkeer de auto dan zo,
dat accu met de startkabels bereik-
baar is, trek de handrem aan en zorg
ervoor dat de contactschakelaar in de
stand OFF staat.
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat beide voertuigen
geen contact kunnen maken. Hier-
door kan een massaverbinding ont-
staan met mogelijk persoonlijk letsel
als gevolg.
Externe accupolen
1 — Externe pluspool (+)(afgedekt
met beschermdop)
2 — Externe minpool (-)
Vergrendellip
190
Verzorging van het interieur
Gebruik een vochtige doek voor het
reinigen van de interieurbekleding.
Gebruik geen bijtende reinigingspro-
ducten.
De kwaliteit van lederen bekleding
blijft het best behouden door deze te
reinigen met een zachte, vochtige
doek. Stofdeeltjes of vuil kunnen een
schurend effect hebben en de lederen
bekleding beschadigen. Verwijder
deze daarom direct met een vochtige
doek. Hardnekkige vlekken kunt u
gemakkelijk verwijderen met een
zachte doek en de juiste producten.
Voorkom dat lederen bekleding wordt
doordrenkt met welke vloeistof dan
ook. Reinig uw lederen bekleding
nooit met polish, olie, reinigingsvloei-
stoffen, oplosmiddelen, afwasmidde-
len of schoonmaakmiddelen op am-
moniakbasis. Het gebruik van
speciale onderhoudsmiddelen voor le-
der is niet vereist om de originele kwa-
liteit te behouden.
WAARSCHUWING!
Gebruik nooit vluchtige oplosmid-
delen om te reinigen. Dergelijke stof-
fen zijn vaak brandbaar en kunnen
bij gebruik in afgesloten ruimten
ademhalingsproblemen veroorza-
ken.
Koplampen reinigen
Uw auto is uitgerust met kunststof
koplamplenzen die lichter en minder
gevoelig voor steenslag zijn dan gla-
zen koplamplenzen.
Kunststof is minder krasbestendig
dan glas. Ga daarom anders te werk
bij het reinigen van de koplamplens.
Om krassen tot een minimum te be-
perken en de lichtopbrengst maxi-
maal te houden, mogen de koplamp-
lenzen niet met een droge doek
worden schoongemaakt. Verwijder
vuil met een milde zeepoplossing en
spoel goed na.
Gebruik nooit schurende reinigings-
middelen, oplosmiddelen, staalwol of
andere bijtende stoffen om de lenzen
te reinigen. Ruitoppervlakken
Alle ruiten behoren regelmatig met
een normale glasreiniger te worden
gereinigd. Gebruik nooit schurende
reinigingsmiddelen. Wees voorzichtig
bij het reinigen van de binnenkant
van de achterruit, die is voorzien van
achterruitverwarming of de achterzij-
ruit aan de rechterkant die is voorzien
van een radioantenne. Gebruik geen
schrapers of andere scherpe voorwer-
pen die krassen kunnen maken op de
elementen.
Wanneer u de binnenspiegel schoon-
maakt, moet u reinigingsmiddel op de
gebruikte doek spuiten. Spuit de rei-
nigingsvloeistof niet rechtstreeks op
de spiegel.
Kunststoflenzen van
instrumentengroep reinigen
De lenzen voor de instrumenten in
deze auto zijn gemaakt van doorzich-
tige kunststof. Wees bij het reinigen
van deze lenzen extra voorzichtig om
krassen te voorkomen.
1. Reinig met een vochtige, zachte
doek. Eventueel kan een zachte zeep-
oplossing worden gebruikt, maar ge-
216