(Vervolgd)
Controleer of de handrem volledig vrij staat
voor u gaat rijden. Als u dit niet doet , kan dit
leiden tot een defect aan de remmen en tot een
ongeval.
De handrem moet altijd goed worden aange-
trokken wanneer u de auto verlaat . Anders kan
de auto wegrollen en schade of letsel veroorza-
ken. Zorg ook dat u de hendel bij een automati-
sche versnellingsbak in de stand PARK (parkeren)
zet en bij een handmatige versnellingsbak in
REVERSE (achteruit) of in de 1e versnelling. Als
dit wordt nagelaten kan de auto gaan rollen en
zo schade of letsel veroorzaken.
Als het waarschuwingslampje van het
remsysteem aan blijft nadat de handrem
is losgelaten, duidt dit op een defect van
het remsysteem. Laat de remmen onmiddellijk
nakijken door een erkende dealer. HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
WAARSCHUWING!
U of andere passagiers kunnen letsel
oplopen als u het voertuig onbewaakt
achterlaat en de parkeerrem niet goed heeft
aangetrokken. De parkeerrem moet altijd wor-
den aangetrokken als de bestuurder zich niet in
het voertuig bevindt , vooral op een helling.
Trap voordat u schakelt het koppelingspedaal volledig
in. Trap terwijl u het koppelingspedaal op laat komen
het gaspedaal iets in. (afb. 143)
(afb. 143) Schakelpatroon (zes versnellingen)
221
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU- WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Schakel in numerieke volgorde door de versnellingen
heen – sla er geen over. Zorg dat de eerste versnelling
is ingeschakeld (niet de derde), wanneer u uit stilstand
wegrijdt. De koppeling kan beschadigd raken als u
vanuit de derde versnelling wegrijdt.
Bij de meeste stadsritten is het gemakkelijker om alleen
de lage versnellingen te gebruiken. Voor rijden met een
constante rijsnelheid op snelwegen, met af en toe iets
accelereren, wordt de zesde versnelling aanbevolen.
Laat nooit tijdens het rijden uw voet op het koppelings-
pedaal rusten en probeer nooit de auto op een helling
in bedwang te houden door de koppeling te laten
slippen. Hierdoor ontstaat abnormaal grote koppe-
lingsslijtage.
Om achteruit (REVERSE) te schakelen trekt u de ring
net onder de schakelhendel naar boven en schakelt u
naar de stand REVERSE (R).
Schakel alleen naar de achteruitversnelling vanuit stil-
stand. OPMERKING:Onder koude weersomstandighe-
den als de olie van de transmissie nog niet op bedrijfs-
temperatuur is, kan het schakelen wat zwaarder gaan.
Dit is normaal en niet schadelijk voor de transmissie. TERUGSCHAKELEN
Op juiste wijze terugschakelen bespaart brandstof en
verlengt de levensduur van de motor.
Als u bij terugschakelen meer dan één
versnelling overslaat of terugschakelt bij
te hoge motortoerentallen, kunt u schade
toebrengen aan de motor, de transmissie of de
koppeling.
Schakel bij steile afdalingen terug naar de tweede of
eerste versnelling voor een veilige snelheid en een
langere levensduur van de remmen.
Schakel bij bochten en steile hellingen tijdig terug,
zodat de motor niet overbelast raakt.
222
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet achter in of in de
buurt van de auto en laat Keyless Enter-N-Go
niet in de stand ACC of ON/RUN staan. Een kind
zou de elektrische raambediening of andere
schakelaars kunnen bedienen of de auto in be-
weging kunnen brengen.
Voordat u de versnellingspook uit de
stand PARK zet , moet u de contactscha-
kelaar van de stand LOCK/OFF in de
stand ON/RUN zetten en tevens het rempedaal
ingetrapt houden.Anders kan de versnellingspook
beschadigd raken.
Laat de motor NOOIT met hoge toerentallen
draaien als u vanuit de standen PARK of NEU-
TRAL naar een andere versnelling schakelt , want
anders kan schade aan de aandrijflijn ontstaan.
De volgende punten zijn van belang om er zeker van te
zijn dat u de versnellingspook in de stand PARK hebtgezet:
Wanneer u naar de stand PARK schakelt, beweeg de versnellingspook dan krachtig helemaal naar voren
en naar links totdat de pook stopt en volledig op zijn
plaats zit. Kijk op de versnellingsindicator en controleer of de
PARK-stand wordt aangegeven.
Controleer, terwijl het rempedaal is losgelaten, of de versnellingspook uit de stand PARK schuift.
REVERSE
Deze stand is bedoeld om achteruit te rijden. Zet de
versnellingspook alleen in de stand REVERSE (achter-
uit) als de auto helemaal stilstaat. NEUTRAL
Gebruik deze stand wanneer de auto langere tijd stil-
staat met draaiende motor. In deze stand kunt u de
motor starten. Trek de parkeerrem aan en schakel naar
PARK als u het voertuig verlaat.
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen als de ver-
snellingspook in de stand NEUTRAL
staat en schakel nooit het contact uit om in
vrijloop een helling af te dalen. Dit zijn onveilige
handelingen waarbij u minder snel kunt reageren
op veranderingen van het verkeer of wegomstan-
digheden. U zou de macht over het stuur kunnen
verliezen en een ongeluk kunnen veroorzaken.
227
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU- WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Aantal
pennen Functie Kleur draad
7 Positieverlichting linksach- ter, zijmarkeringsverlich-
ting en verlichting kente- kenplaat achter.
b
Zwart
8 Achteruitrijlichten Rood/zwart
9 Vaste voedingsbron (+12V) Bruin/wit
10 Door contactschakelaar bediende voedingsbron(+12V) Rood
11
a
Retourlijn voor contact (pen) 10 Wit
12 Reserve voor latere toe- wijzing Rood/blauw
13
a
Retourlijn voor contact (pen) 9 Wit
Opmerking: de toewijzing van pen 12 is veranderd van
"Code voor gekoppelde aanhanger" in "Reserve voor la-
tere toewijzing".
aDe drie retourlijnen mogen niet elektrisch in de aanhan-
ger worden aangesloten.bDe verlichting van de kentekenplaat achter wordt zo
aangesloten dat geen enkel lampje een gemeenschappe-
lijke verbinding heeft met zowel pen 5 als 7. WENKEN VOOR HET TREKKEN VAN EEN AANHANGER
Oefen het nemen van bochten, remmen en achteruit-
rijden met de aanhanger in een gebied zonder druk
verkeer voordat u met de aanhanger de weg op gaat.
Handgeschakelde versnellingsbak (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u een auto met handgeschakelde versnellingsbak
gebruikt voor het trekken van een aanhangwagen,
moet u altijd in de EERSTE versnelling wegrijden om te
voorkomen dat de koppeling gaat slippen.
Automatische transmissie (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
Gebruik de stand DRIVE bij slepen. Als echter in deze
stand frequent wordt geschakeld, schakel dan terug
naar een lagere versnelling (met behulp van
Autostick
®).
OPMERKING: Het kiezen van een lagere overbren-
ging bij gebruik van de auto onder zware rijomstandig-
heden zal de prestaties verbeteren en de levensduur
van de transmissie verlengen, doordat overmatig scha-
kelen en overmatige warmteontwikkeling worden be-
perkt. Hierdoor zal ook de motorremwerking worden
verbeterd.
Indien u REGELMATIG met een aanhanger rijdt gedu-
rende langer dan 45 minuten, ververs dan de transmis-
sievloeistof en vervang het vloeistoffilter met de inter-
vallen zoals voorgeschreven voor politieauto's, taxi's,
242
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
4. Sluit het andere einde van de massakabel(-)aan op
de negatieve accupool (-)van de auto met de lege
accu.
WAARSCHUWING!
Sluit de kabel niet aan op de negatieve pool (-)van de lege accu. De vonk die
daardoor ontstaat kan de accu doen exploderen
en persoonlijk letsel veroorzaken
5. Start de motor van de auto met de hulpaccu. Laat de motor enkele minuten stationair draaien en start
dan de motor van de auto met de lege accu.
Nadat de motor is gestart moeten de startkabels in
omgekeerde volgorde worden verwijderd:
6. Koppel de negatieve (-)hulpstartkabel los van de
negatieve (-)aansluiting in de auto met de ontladen
accu.
7. Neem het andere einde van de massakabel (-)van
de startkabel los van de minpool (-)van de hul-
paccu.
8. Neem de pluskabel (+)van de startkabel los van de
pluspool (+)van de hulpaccu. 9. Neem het einde van de pluskabel
(+)los van de
positieve (+)hulppool van het voertuig met de lege
accu.
10. Plaats de beschermkap weer op de positieve (+)
accupool van het voertuig met de lege accu.
Wanneer uw auto vaak met behulp van hulpstartkabels
moet worden gestart, dient u de accu en het laadsys-
teem door een erkende dealer te laten controleren.
Accessoires die u op de aansluitcontacten
kunt aansluiten, ontvangen stroom van
de accu, ook wanneer u ze niet gebruikt
(bijv. mobiele telefoons, etc .). Wanneer u deze
accessoires lang genoeg aangesloten laat , raakt
de accu zover ontladen dat de levensduur ervan
achteruitgaat en/of dat u de motor niet meer kunt
starten.
255
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
GLOEILAMPEN – Exterieur Lampje nr.
Dimlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H1
Grootlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . HB3/9005
Richtingaanwijzer voor . . . . . . . . . . . . . PY27W/3757AK
Parkeerlicht vóór . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . W5W
Mistlamp vóór . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . PSX24W
Mistlamp achter. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . PS19W
Zijknipperlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . WY5W
Derde remlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . LED(onderhoud bij erkende dealer)
Achter/Stop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . LED (onderhoud bij erkende dealer)
Achterlicht achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . LED (onderhoud bij erkende dealer)
Richtingaanwijzer achter . . . . . . . . . . . . . . . . . WY21W
Achteruitrijlamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . W21W
Kentekenverlichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168 GLOEILAMPEN VERVANGEN
DIMLICHT/GROOTLICHT/
RICHTINGAANWIJZER VÓÓR EN
PARKEERLICHT VÓÓR
1. Open de motorkap. OPMERKING:
Het kan nodig zijn het luchtfilterhuis
uit te bouwen en de Volledig geïntegreerde vermogens-
module (TIPM) opzij te leggen om bepaalde gloeilam-
pen in het linker koplamphuis te vervangen.
2. Draai de betreffende gloeilamp en aansluitfitting een kwart slag naar links en verwijder het geheel uit het
koplamphuis. (afb. 165)
(afb. 165)
1 — Gloeilamp voorste richtingaanwijzer
2 — Gloeilamp dimlicht
3 — Gloeilamp contourverlichting vóór
4 — Gloeilamp van grootlicht
272
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
2. Maak de lamp los uit de bevestigingsconnector ensluit de nieuwe lamp aan. (afb. 169)
3. Steek de rechterhaak van de zijrichtingaanwijzer in het plaatwerk (let op de juiste positie van de letters
op de lens).
4. Draai de zijrichtingaanwijzer rond tot de linkerkant op zijn plaats klikt (u hoort een lichte klik).
RICHTINGAANWIJZER ACHTER EN
ACHTERUITRIJLAMP
De achterlichtunits bestaan uit twee delen. De achter-
lichten / richtingaanwijzers bevinden zich in de units op
de hoeken. De achterlichten en achteruitrijlampen be-
vinden zich in de achterklep. Gloeilamp van richtingaanwijzer, achter,
vervangen
1. Open de achterklep.
2. Verwijder de twee klemmen van de binnenzijde van
het achterlichthuis. (afb. 170)
3. Breng voorzichtig met één hand een bekledingspatel (plastic spatelvormig stuk gereedschap) aan tussen
het carrosseriepaneel en de buitenzijde van het
achterlichthuis en pak de flens aan de binnenzijde
van het achterlichthuis met de andere hand vast.
Druk met de spatel en uw hand het achterlichthuislos.
4. Draai de fitting van de betreffende gloeilamp een kwart slag linksom en neem de gloeilamp uit het
achterlichthuis.(afb. 169)
Verwijdering lamp zijknipperlicht
(afb. 170)
275
UW AUTO VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
5. Verwijder de lamp uit het contact en breng denieuwe gloeilamp aan.
6. Breng de gloeilamp met de fitting in het achterlicht- huis aan en draai het geheel een kwart slag
rechtsom.
7. Breng het achterlichthuis en de bevestigingen aan.
Gloeilamp van achteruitrijlamp vervangen
1. Open de achterklep.
2. Verwijder de twee klemmen waarmee het achter- lichthuis aan de binnenzijde van de achterklep is
bevestigd. (afb. 171)
3. Breng voorzichtig een bekledingspatel (plastic spa- telvormig stuk gereedschap) aan tussen het achter-
lichthuis en de achterklep. Druk met de spatel en uw
hand het achterlichthuis los van de achterklep.
(afb. 172) 4. Draai de elektrische fitting van de overeenkomstige
lamp een kwart slag naar links en verwijder deze uit
de behuizing.
5. Verwijder de lamp uit het contact en breng de nieuwe gloeilamp aan.
6. Installeer de gloeilamp met fitting in de behuizing en draai de fitting een kwart slag naar rechts om deze
op zijn plaats te vergrendelen.
7. Breng het achterlichthuis en de bevestigingen aan.
LAMPJE KENTEKENPLAAT
1. Duw het kleine grendellipje dat uit de lens steekt in de richting van de auto en houd het in die stand vast.
2. Breng een klein spatelvormig stuk gereedschap aan tussen het einde van de lens met het grendellipje en
de behuizing en draai het stuk gereedschap zodanig
dat de lens loskomt van de behuizing.(afb. 171)
(afb. 172)
276
UW AUTO
VEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD