VII
11 7
Automatisch programma
"Normaal"
Selecteer stand D
.
Op het display van het instrumentenpa-
neel verschijnt de aanduiding "D"
.
De transmissie functioneert nu in de au-
tomatische stand, zonder tussenkomst
van de bestuurder.
Voor een maximaal comfort en een op-
timale versnelling is het raadzaam om
het bruusk intrappen en loslaten van
het gaspedaal te vermijden.
"Tijdelijke" handbediende stand
In de automatische stand kunt u op ie-
der moment zelf schakelen met behulp
van de stuurkolomschakelaars.
Met behulp van deze schakelaars kunt
u eerder handmatig terugschakelen als
dit noodzakelijk is dan in de automati-
sche stand (naderen van een rotonde,
verlaten van een parkeerterrein met
een steile helling, inhalen...).
De transmissie wordt dan in de desbe-
treffende versnelling geschakeld, als
het motortoerental dit toestaat. De aan-
duiding met de ingeschakelde versnel-
ling verschijnt.
Druk om terug te gaan naar de auto-
matische stand gedurende ten minste
2 seconden op de achterzijde van de
schakelaar "+/OFF"
.
Automatisch programma "Sport"
In de automatische stand kunt u het
programma "Sport" inschakelen.
Duw de draaiknop A
naar voren tijdens
het rijden of bij stilstaande auto.
"SPORT"
verschijnt op het display van
het instrumentenpaneel.
Uitschakelen van het automatische
programma "Sport"
U kunt op ieder gewenst moment te-
rugkeren naar de automatische stand
"Normaal":
Duw de draaiknop A
één keer naar
achteren.
Voordat u de motor afzet, is het nood-
zakelijk de stand P
of N
te selecteren
om de neutraalstand in te schakelen.
Trek altijd de handrem aan om de auto
volledig stil te zetten.
De selectiehendel moet in de stand P
staan om de sleutel uit het contact te
verwijderen.
Parkeren van de auto
Stilstaan - We
grijden op een
helling
Om het wegrijden op een helling te ver-
gemakkelijken is uw auto voorzien van
een functie die de auto enige tijd (on-
geveer 2 seconden) op zijn plaats kan
houden, de tijd die nodig is om uw voet
van het rempedaal naar het gaspedaal
te verplaatsen. Deze functie wordt al-
leen ingeschakeld wanneer de auto
volledig stilstaat met het rempedaal in-
getrapt en afhankelijk van de helling.
Stap nooit uit op het moment dat de
hill holder actief is.
Houd de auto op een helling nooit op
zijn plaats met behulp van het gas-
pedaal; gebruik in plaats daarvan de
handrem.
Geef bij het wegrijden op een helling
geleidelijk gas terwijl u de handrem los-
zet.
VII
RIJDEN
118
Storing
Achteruitversnelling
Het knipperen van het verklikkerlampje
R
op het display van het instrumenten-
paneel in combinatie met een geluids-
signaal duidt op een storing tijdens het
inschakelen van de versnelling:
Trap het rempedaal in, zet de selec-
tiehendel in de stand N
en schakel de
achteruitversnelling opnieuw in.
Als bij aangezet contact dit verklikker-
lampje gaat branden in combinatie met
trillingen in de pedalen en de melding
"Onderhoud nodig"
op het display
van het instrumentenpaneel verschijnt,
duidt dit op een storing van de versnel-
lingsbak.
Voer bij het verschijnen van deze mel-
ding de volgende handelingen uit:
- verminder snelheid en breng uw
auto op een veilige plek tot stil-
stand,
- zet de hendel in de stand P
of N
,
trek de handrem aan en laat de mo-
tor draaien,
- open de motorkap om de motor af
te laten koelen.
Als de melding gedurende enige tijd
niet meer is verschenen, kunt u weer
verder rijden.
Als de melding niet verdwijnt of regel-
matig verschijnt, raadpleeg dan zo snel
mogelijk het CITROËN-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Oververhitting van de motor kan er-
toe leiden dat
de versnellingsbak
wordt ontkoppeld.
VII
RIJDEN
119
ELEKTRONISCH GESTUURDE
VIERWIELAANDRIJVING
4WD AUTO (stand 1)
Bij vierwielaandrijving wordt de auto
optimaal aangedreven, op elke onder-
grond.
Onder normale omstandigheden wordt
in deze positie het koppel automatisch
verdeeld over de voor- en achterwie-
len.
Het koppel wordt voornamelijk overge-
bracht op de voorwielen, de elektroni-
sche eenheid bepaalt aan de hand van
de grip op het wegdek hoeveel koppel
naar de achterwielen gaat. Hierdoor is
de wegligging altijd optimaal.
De bestuurder kan handmatig kiezen
uit drie aandrijvingen, afhankelijk van
de gewenste prestaties.
U kunt de aandrijving wijzigen wan-
neer de auto stilstaat, of wanneer de
auto rijdt met een snelheid lager dan
100 km/h
.
De aandrijving kan worden gewijzigd
door aan de knop A
te draaien.
Weergave op het instrumentenpaneel
Na het wijzigen van de aandrijving knip-
pert het bijbehorende pictogram op het
display van het instrumentenpaneel.
Type aandrijving selecteren
Als de omstandigheden het toelaten,
raden wij u aan deze aandrijving te
kiezen.
2WD (stand 3)
In deze stand heeft de auto voorwiel-
aandrijving
Deze aandrijving leent zich het best
voor rijden op asfaltwegen, of wanneer
de auto veel grip heeft (droog weg-
dek).
4WD LOCK (stand 2)
De auto kan ook op alle vier wielen wor-
den aangedreven.
Deze aandrijving is het meest geschikt
in situaties waar de auto weinig grip
heeft (zand, modder, hellingen, ...). Afhankelijk van de omstandigheden
kunt u met dit systeem een type aan-
drijving kiezen.
VII
RIJDEN
124
ACHTERUITRIJCAMERA
De achteruitrijcamera van het optionele
navigatiesysteem wordt automatisch
geactiveerd wanneer de versnellings-
bak in de achteruit staat.
Het kleurendisplay van het navigatiesy-
steem geeft de afstand tot de achterbum-
per en de rijrichting van de auto weer.
Storingen
Als een storing is opgetreden, zal bij het
inschakelen van de achteruit het lampje
in de toets A
gaan knipperen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats.
Zorg ervoor dat de sensoren niet be-
dekt zijn met modder, ijs of sneeuw.
Uitschakelen
)
Druk terwijl de achteruit is ingescha-
keld op de toets A
om het systeem
uit te schakelen. Het lampje gaat uit.
Opnieuw inschakelen
)
Druk terwijl de achteruit is ingescha-
keld opnieuw op de toets A
om het
systeem weer in te schakelen. Het
lampje brandt weer.
Het bereik van de sensoren wijzigen
)
Druk op de toets A
om het systeem
uit te schakelen.
)
Druk nogmaals enkele seconden op
de toets A
en laat deze weer los.
De wijziging van het bereik wordt be-
vestigd door een geluidssignaal dat:
- tweemaal
klinkt voor auto's met
trekhaak,
- éénmaal
klinkt voor auto's zonder
trekhaak.
De rode lijn geeft de afstand aan die
nodig is om het onderste deel van de
achterklep te openen.
IX
PRAKTISCHE INFORMATIE
147
Zekeringen dashboard
De zekeringkasten bevinden zich in het
onderste deel van het dashboard ach-
ter het gesloten opbergvak aan de lin-
kerkant.
Toegang tot de zekeringen
)
Open het klepje A
,
)
Trek het klepje naar u toe en verwij-
der het,
)
Vervang de zekering (zie de desbe-
treffende paragraaf).
Zekering
Ampère
Functies
1
*
30 A
Verwarming.
2
15 A
Remlichten, derde remlicht, intelligente
servicecentrale (BSI).
3
10 A
Mistachterlichten.
4
30 A
Ruitenwissers en ruitensproeier vóór.
5
10 A
Diagnoseaansluiting.
6
20 A
Centrale vergrendeling, buitenspiegels.
7
15 A
Audiosysteem, telematica, multifunctioneel display,
handsfree set.
8
7,5 A
Sleutel metafstandbediening, elektronische eenheid
airconditioning, instrumentenpaneel, rij schakelaars,
bedieningspook, bediening op de stuurkolom.
9
15 A
Multifunctioneel display, instrumentenpaneel.
10
15 A
Intelligente servicecentrale (BSI).
11
15 A
Ruitenwisser achter.
12
7,5 A
Instrumentenpaneel, elektronische eenheid
vierwielaandrijving, front airconditioning,
elektronische eenheid ABS, multifunctioneel
display, automatische koplampverstelling,
stoelverwarming, elektronische eenheid airbags,
sensor verdraaiing stuurwiel, schuif-/kanteldak,
achterruitverwarming, afstandbediening.
13
- Niet gebruikt.
14
10 A
Contactslot.
15
20 A
Schuif-/kanteldak.
16
10 A
Buitenspiegels, autoradio, telematica.
XI
AUDIO en DATACOMMUNICAT IE
Informatie weergeven
per pagina.
Weergave
CD-Text/MP3/ID3-Tag.
Herhaald afspelen
(track/MP3-map/disc).
Handmatig zenders opslaan
en selecteren/PTY
(12 t/m 17).
Willekeurig afspelen
(tracks/MP3-map/disc).
Multifunctioneel display.
Versneld achteruit zoeken.
Versneld vooruit zoeken.
Verkeersinformatie
zoeken (TP).
PTY inschakelen/
uitschakelen
.
Begin afspelen van elke
track (map MP3/Disc).
Vorige disc selecteren.
Volgende disc selecteren.
XI
169
AUDIO en DATACOMMUNICAT IE
RADIO
Radiofunctie selecteren
Druk op de toets "PWR" of
op de toets "AM/FM" om de
radio in te schakelen.
Wanneer de accukabels worden los-
genomen, worden de voorkeuzezen-
ders gewist uit het geheugen.
Een band selecteren
Druk herhaaldelijk op de
toets "AM/FM" om de ge-
wenste band te selecteren:
FM1/FM2/FM3/MW/LW/
FM1...
Automatisch zenders zoeken
Druk op de toets "SEEK
"
of "SEEK
" om te zoeken
naar lagere of hogere fre-
quenties.
Handmatig zenders zoeken
Draai de knop "TUNE" naar
links om lagere frequenties
te zoeken of naar rechts om
hogere frequenties te zoe-
ken.
Handmatig opslaan van
voorkeuzezenders
Druk op één van de zes toetsen die ge-
nummerd zijn van 1 tot en met 6, totdat
een geluidssignaal klinkt.
Tijdens het opslaan wordt de geluids-
weergave van de radio kort onderbro-
ken.
Het nummer van de toets en de opge-
slagen frequentie verschijnen op het
display.
Automatisch opslaan vanvoorkeuzezenders
Druk minimaal twee secon-
den op de toets "AM/FM".
Voorkeuzezenders selecteren
Druk op één van de zes toetsen "1" t/m
"6". Op het display verschijnt de zender
die op de huidige band onder die toets
is opgeslagen. Het zoeken begint automatisch, en
stopt wanneer de eerstvolgende zen-
der gevonden wordt. De zes sterkste zenders worden opge-
slagen onder de zes genummerde toet-
sen, in oplopende sterkte. U kunt op elke band zes voorkeuzezen-
ders opslaan.
Als u een nieuwe voorkeuzezender op-
slaat, vervangt deze de vorige zender
onder die toets. Het automatisch opslaan van voorkeu-
zezenders kan uitsluitend op de FM3,
MW en LW band.
Als u een nieuwe voorkeuzezender op-
slaat, vervangt deze de vorige zender
onder die toets.
Automatisch opslaan kan worden ge-
start vanuit elke geselecteerde band.
Druk kort (minder dan 2 seconden)
op een van de zes toetsen om een
eerder ingestelde voorkeuzezender
te selecteren.
XI
170
AUDIO en DATACOMMUNICAT IE
RDS
Alternatieve frequenties (AF)
Als een radiozender via meerdere fre-
quenties uitzendt, schakelt de autora-
dio automatisch naar de frequentie met
de beste ontvangst.
De frequentie van een radiozender
heeft een dekking van ongeveer 50 ki-
lometer. Wanneer de radio overscha-
kelt naar een andere frequentie kan de
ontvangst van een zender tijdelijk weg-
vallen.
Als de zender geen dekking heeft in
de regio waar u zich bevindt, kunt u de
"AF"-functie uitschakelen.
Verkeersinformatie (TP)
Met de functie "Traffic Program" (TP)
is het mogelijk automatisch over te
schakelen naar een FM-zender die ver-
keersinformatie uitzendt.
De huidige radiozender of audiobron
wordt dan tijdelijk onderbroken.
Zodra de verkeersinformatie afgelopen
is, schakelt de radio terug naar de oor-
spronkelijke radiozender of audiobron.
Regionale functie (REG)
Sommige gekoppelde zenders zenden
op bepaalde tijdstippen op dezelfde
frequentie verschillende, regionale pro-
gramma's uit.
Met deze functie kan een regionaal pro-
gramma worden beluisterd.
U kunt hiermee:
- een specifi eke regionale zender blij-
ven volgen,
- naar het gekoppelde netwerk luiste-
ren, waarbij het mogelijk is dat de
radio overschakelt naar een ander
programma.
De functies "AF", "REG" en
"TP" kunnen met de knop
"TUNE" in- en uitgescha-
keld worden. Druk op de toets "TP".
Op het display verschijnt
"TP". Als de zender gebruik
maakt van RDS, verschijnt
dit eveneens op het display.
Zodra de radio verkeersinformatie ont-
vangt, verschijnt "TRAF INF" op het
display, gevolgd door de naam en fre-
quentie van de zender.
Het volumeniveau van de verkeersin-
formatie kan afwijken van het oorspron-
kelijke volume.
Zodra de verkeersinformatie afgelopen
is, wordt het oorspronkelijke volume
hersteld.
Wanneer "TP" wordt weergegeven
op het display, schakelt de radio al-
leen over naar verkeersinformatie op
zenders met RDS. Wanneer de ontvangst van een zen-
der verslechtert, zoekt de radio naar
een alternatieve frequentie (AF). Als
deze niet beschikbaar is, schakelt de
radio over naar een andere, gekop-
pelde, regionale zender (REG). Als
deze ook niet beschikbaar is, scha-
kelt de radio terug naar de voorkeu-
zezender in het geheugen. De RDS-functie (Radio Data System)
op de FM-band biedt de volgende mo-
gelijkheden:
- weergave van informatie, zoals de
naam van een radiozender, ...
- dezelfde zender ontvangen in ver-
schillende regio's,
- tijdelijk overschakelen naar ver-
keersinformatie.
De meeste FM-radiozenders maken
gebruik van RDS en zenden naast pro-
gramma's ook niet-hoorbare tekstinfor-
matie uit.
Dankzij deze informatie kunt u de naam
van de radiozender afl ezen op het dis-
play, een radiozender automatisch blij-
ven volgen of tijdelijk overschakelen
naar verkeersinformatie.
De RDS-functie biedt de mogelijkheid
om naar een zender te blijven luisteren,
ongeacht de verschillende frequenties
die voor deze zender gebruikt worden
in de diverse regio's.Er kunnen ech-
ter storingen optreden in de ontvangst
door een onvolledige dekking van een
zender.