Rijden met uw auto
40
5
Houd uw auto schoon. Om optimaal
service aan uw auto te kunnen laten
uitvoeren, moet uw auto schoon zijn en
moeten materialen die corrosie
kunnen veroorzaken, verwijderd
worden. Het is vooral belangrijk
opeenhopingen van modder, vuil, ijs,
enz. aan de onderzijde van de auto te
voorkomen. Het extra gewicht van
dergelijke opeenhopingen verhoogt
het brandstofverbruik en het materiaal
kan corrosie veroorzaken omdat het
lang vochtig kan blijven.
Houd uw auto zo licht mogelijk. Vervoer geen onnodig gewicht in uw auto. Hoe
zwaarder de auto, hoe hoger het
brandstofverbruik.
Laat de motor niet langer stationair draaien dan nodig is. Als u ergens
moet wachten (en niet aan het verkeer
deelneemt), zet dan de motor uit en
start de motor pas weer als u weg wilt
rijden.
Denk eraan dat u uw auto niet langdurig warm hoeft te laten draaien.
Laat de motor na het starten 10 - 20
seconden stationair draaien voordat u
een versnelling inschakelt. Bij zeer
lage buitentemperaturen kunt u deze
periode iets verlengen. Laat de motor niet “bokken” of met een
hoog toerental draaien. Bokken is het
verschijnsel dat de motor onregelmatig
gaat draaien als u met een te lage
snelheid in een te hoge versnelling
gaat rijden. Schakel als dat gebeurt
terug naar een lagere versnelling. Bij
een te hoog toerental draait de motor
meer toeren dan goed voor hem is. Dat
kan worden voorkomen door te
schakelen bij de aanbevolensnelheden.
Maak met beleid gebruik van de airconditioning. De airconditioning
wordt aangedreven door de motor,
waardoor het brandstofverbruiktoeneemt als de airconditioning
gebruikt wordt.
Geopende ruiten verhogen bij hoge snelheid het brandstofverbruik.
Het brandstofverbruik neemt toe bij zij- en tegenwind. Verminder onder dezeomstandigheden snelheid om het
brandstofverbruik enigszins te
beperken.
Het in goede staat houden van uw auto is
van groot belang voor zowel de veiligheid
als het brandstofverbruik. Laat daarom
het voorgeschreven periodieke
onderhoud uitvoeren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING -
Rijden met uitgezette motor
Zet nooit de motor tijdens af om een helling af te rijden of tijdens het
rijden. Als de motor niet draait,
werken de stuurbekrachtiging en
de rembekrachtiging niet. Laat de
motor draaien en schakel terug
naar de juiste versnelling omoptimaal op de motor te kunnen
afremmen. Daarnaast kan het
uitzetten van de motor tijdens het
rijden het stuurslot inschakelen
waardoor de auto onbestuurbaar
wordt, hetgeen tot ernstig letselkan leiden.
67
Wat te doen in een noodgeval
ALS DE MOTOR OVERVERHIT RAAKT
F050000ABK
Als uw temperatuurmeter een te hoge
temperatuur aangeeft, als u een
vermogensverlies bespeurt of wanneer uluid kloppende of pingelende geluiden
hoort, is de motor waarschijnlijk oververhit
geraakt. Als dat gebeurt moet u:
1. De auto zo snel mogelijk op een veilige plaats tot stilstand brengen.
2. De selectiehendel in stand P (automatische transmissie) of de
vrijstand (handgeschakelde transmissie)
zetten en de parkeerrem activeren. De
airconditioning uitschakelen als deze
ingeschakeld is.
3. Zet de motor uit als er koelvloeistof onder de auto uitloopt of stoom onder
de motorkap vandaan komt. Open de
motorkap niet zolang er nog
koelvloeistof onder de auto uitloopt of
stoom onder de motorkap vandaan
komt. Laat de motor draaien als er
geen koelvloeistof of stoom te zien is
en controleer of de koelventilator
draait. Zet de motor uit als de
koelventilator niet draait. 4. Controleer of de aandrijfriem voor de
waterpomp aanwezig is. Controleer als
dat het geval is of de aandrijfriem
voldoende gespannen is. Controleer
als de aandrijfriem in orde lijkt of er
koelvloeistof lekt uit de radiateur, de
slangen of onder de auto. (Als de
airconditioning ingeschakeld was, is
het normaal dat er water onder deauto uitloopt als u de auto tot stilstandbrengt.)
5. Zet de motor onmiddellijk uit als de ventilatorriem gebroken is of er
koelvloeistof lekt en roep de hulp van
een officiële HYUNDAI-dealer in. 6. Wacht tot de motortemperatuur weer
normaal is als u de oorzaak van de
oververhitting niet kunt vinden. Vul het
koelvloeistofreservoir voorzichtig bij tot
het merkteken halverwege als het
koelvloeistofniveau te laag is.
7. Rijd voorzichtig verder en wees alert op verdere tekenen van oververhitting.Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer als de motor weer
oververhit raakt.
WAARSCHUWING
Voorkom letsel en zorg ervoor dat
uw haar, handen en kleding niet in
aanraking komen met bewegende
onderdelen van de motor zoals de
koelventilator en de aandrijfriemenals de motor draait.
WAARSCHUWING
Verwijder de radiateurdop nooit als
de motor heet is. Hierdoor kan er
koelvloeistof naar buiten spuiten
en kunt u ernstige brandwondenoplopen.
OPMERKING
Als er veel koelvloeistof verdwenen is, duidt dit op een lekkage in het
koelsysteem en moet het koelsysteem zo snel mogelijk gecontroleerd worden door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Onderhoud
6
7
DOOR DE EIGENAAR UIT TE VOEREN ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
G030000AEN
De eigenaar of officiële HYUNDAI-dealer
dient de onderstaande controles volgens
het aangegeven interval uit te voeren om
een veilige en betrouwbare werking van
de auto te garanderen.
Neem bij bijzonderheden zo spoedig
mogelijk contact op met uw dealer.
Eventuele werkzaamheden die uit deze
controles voortvloeien, vallen doorgaans
niet onder de fabrieksgarantie en zullen,
samen het arbeidsloon en eventuele
onderdelen en smeermiddelen, in
rekening gebracht worden. Schema voor door de eigenaar uit
te voeren
onderhoudswerkzaamheden
G030101AUN
Bij het tanken:
Controleer het motoroliepeil.
Controleer het koelvloeistofpeil in het
expansievat.
Controleer het niveau van de ruitensproeiervloeistof.
Controleer of de bandenspanning in orde is. G030102ABH
Tijdens het rijden:
Let op veranderingen in het
uitlaatgeluid en let erop dat u in het
interieur geen uitlaatgassen ruikt.
Controleer op trillingen in het stuurwiel. Controleer of het sturen niet zwaarder
of lichter gaat dan normaal en of de
rechtuitstand niet is gewijzigd.
Controleer of de auto niet naar één kant trekt op een vlakke, rechte weg.
Controleer bij het remmen op vreemde geluiden, naar één kant trekken, een
grotere slag van het rempedaal of een
moeilijk in te trappen rempedaal.
Controleer als de transmissie slipt of niet normaal werkt het niveau van de
automatische-transmissievloeistof.
Controleer de werking van stand P van de automatische transmissie.
Controleer de werking van de parkeerrem.
Controleer onder uw auto op lekkage (tijdens of na het gebruik van de
airconditioning kan er een plasje water
onder uw auto ontstaan; dit is een
normaal verschijnsel en duidt niet oplekkage).
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig bij het
controleren van het
koelvloeistofpeil wanneer de motor
warm is. Hete koelvloeistof enstoom kunnen onder druk naar
buiten spuiten. Hierdoor kunnen
brandwonden of ernstig letselontstaan.
77
Onderhoud
G030103AUN
Ten minste maandelijks:
Controleer het koelvloeistofniveau inhet expansievat.
Controleer de werking van alle verlichting van uw auto, inclusief de
remlichten, richtingaanwijzers en
alarmknipperlichten.
Controleer de bandenspanning van alle wielen inclusief het reservewiel. G030104AHM
Twee keer per jaar
(in het voorjaar en in het najaar):
Controleer de radiateurslangen en de slangen van de verwarming en de airconditioning op lekkage enbeschadigingen.
Controleer de werking van de ruitenwissers en -sproeiers. Reinig de
ruitenwisserbladen met een schone,
met ruitensproeiervloeistof doordrenktedoek.
Controleer de stand van de koplampen.
Controleer de dempers, de uitlaatpijpen, de hitteschilden en de
bevestigingen van de uitlaat.
Controleer de werking van de driepuntsgordels en controleer op
slijtage.
Controleer of het profiel van de banden nog voldoende is en controleer of de
wielmoeren goed zijn aangedraaid. G030105AHM
Ten minste eenmaal per jaar:
Reinig de afvoeropeningen aan de
onderzijde van de portieren en de
dorpels.
Smeer alle portierscharnieren, slotvangers en motorkapscharnieren.
Smeer de portier- en motorkapsloten, - vergrendelingen.
Smeer de portierrubbers.
Controleer vóór de zomer de werking van de airconditioning.
Controleer het vloeistofniveau van de stuurbekrachtiging.
Controleer en smeer het bedieningsmechanisme van de
automatische transmissie.
Reinig de accu en de accupolen.
Controleer het remvloeistofniveau.
79
Onderhoud
ONDERHOUDSSCHEMA BIJ NORMAAL GEBRUIK
I : Controleren en indien nodig af- of bijstellen, reinigen of vervangen. R : Vervangen of verversen. *1
: Stel de aandrijfriem van de dynamo en van de waterpomp en, indien van toepassing, die van de stuurbekrachtiging en de
airconditioning af.
Controleren en indien nodig af- of bijstellen of vervangen.
* 2
: Controleer het motoroliepeil elke 500 km (350 mijl) of voor een lange reis.
* 3
: Hij kan ook eerder vervangen worden als u toch onderhoud uitvoert aan andere onderdelen.
ONDERHOUDS-
INTERVAL
Aantal maanden of gereden kilometers, wat het eerst wordt bereikt
Maanden 12 24 36 48 60 72 84 96 Mijl×1.000 10 20 30 40 50 60 70 80
Km×1.000 15 30 45 60 75 90 105 120
Aandrijfriemen * 1
IIII
Motorolie en oliefilter * 2
(2,0 TCI, 3,8L) R R R R R R R R
Luchtfilter I I R I I R I I
Bougies
Elke 165.000 km (110.000 mijl) vervangen of na 120 maanden * 3
ONDERHOUDSPUNT
G040100ABK
Onderhoud
12
7
I : Controleren en indien nodig af- of bijstellen, reinigen of vervangen. R : Vervangen of verversen. * 9
: Elke keer nadat het differentieel ondergedompeld is geweest in water moet de differentieelolie worden ververst.
Aantal maanden of gereden kilometers, wat het eerst wordt bereikt
Maanden 12 24 36 48 60 72 84 96 Mijl×1,000 10 20 30 40 50 60 70 80
Km×1.000 15 30 45 60 75 90 105 120
Stuurbekrachtigingsvloeistof en -slangen I I I I I I I I
Stuurhuis, stuurstangen en stofhoezen I I I I I I I I
Aandrijfassen en aandrijfashoezen I I I I
Banden (spanning en profiel) I I I I I I I I
Voorwielophanging I I I I I I I I
Bouten en moeren van chassis en carrosserie I I I I I I I I
Koudemiddel airconditioning (indien van toepassing)III IIIII
Aircocompressor (indien van toepassing) I I I I I I I I
Interieurfilter (indien van toepassing) R R R R
Versnellingsbakolie
II
Automatische-transmissievloeistof II
Differentieelolie * 9
IIII
Cardanas I I I I
ONDERHOUDS-
INTERVAL
ONDERHOUDSPUNT
ONDERHOUDSSCHEMA BIJ NORMAAL GEBRUIK
Onderhoud
18
7
G052200AUN
Stuurhuis, stuurstangen en
stofhoezen/onderste fuseekogel
Breng de auto tot stilstand, zet de motor
uit en controleer op overmatige speling inhet stuurwiel.
Controleer de stuurstangen op knikken of
beschadigingen. Controleer de
stofhoezen en fuseekogel op veroudering,
scheurtjes of beschadigingen. Vervangbeschadigde onderdelen. G052300AEN
Stuurbekrachtigingspomp,
aandrijfriem en slangen
Controleer de stuurbekrachtigingspomp en slangen op lekkage en
beschadigingen. Vervang beschadigde of
lekkende onderdelen direct. Controleer
de aandrijfriem op sneetjes, scheurtjes,
overmatige slijtage en controleer of hij
goed geolied is en de spanning juist is.
Vervang of stel indien nodig af. G052400AUN Aandrijfassen en
aandrijfashoezen
Controleer de aandrijfassen, -hoezen en
klemmen op scheurtjes, veroudering of
beschadigingen. Vervang beschadigdeonderdelen en breng indien nodig nieuw
vet aan.
G052500AUN
Koudemiddel airconditioning
(indien van toepassing) Controleer de leidingen en aansluitingen
van de airconditioning op lekkage enbeschadigingen.
Index
2
I
Aanbevolen bandenspanning koud ································7-37
Aanbevolen smeermiddelen en hoeveelheden·················8-4
Aanbevolen SAE-viscositeitsindex ·····························8-5
Aanduwen of aanslepen ···················································6-6
Aansluiting ···································································4-104
Aansteker ·····································································4-102
Aanvullend veiligheidssysteem ·····································3-37
Accu ···············································································7-34
Achterklep······································································4-20
Noodontgrendeling achterklep ··································4-21
Achterruitverwarming····················································4-76
Afmetingen ······································································8-2
Airbag bestuurder ··························································3-43
Airbag voorpassagier ·····················································3-43
Airbags ···········································································3-37 Airbag bestuurder en voorpassagier··························3-43
Curtain airbag ····························································3-48
Waarschuwingslabel airbags ·····································3-57
Waarschuwingslampje AIRBAG·······························3-40
Zijairbag ····································································3-46
Alarmknipperlichten ······················································4-64
Antiblokkeersysteem (ABS) ··········································5-27
Antidiefstalsysteem························································4-13
Asbak ···········································································4-102 Audiosysteem·······························································4-108
Aux-, USB- en iPod-aansluiting ·····························4-108
Ruitantenne······························································4-108
Toets audioafstandsbediening ·································4-109
Automatisch verwarmings- en ventilatiesysteem ··········4-86 Airconditioning ·························································4-92
Automatische verwarming en airconditioning ··········4-87Handmatig bediende verwarming en airconditioning ························································4-88
Automatische transmissie ··············································5-17
Schakelblokkeersysteem ···········································5-21
Sleutelblokkeersysteem ·············································5-22
Sportstand ··································································5-19
Backup-zekering ····························································7-51
Bagagenet houder ························································4-107
Bagageruimteverlichting················································4-75
Banden en wielen ···················································7-37, 8-3 Aanbevolen bandenspanning koud ···························7-37
Banden vervangen ·····················································7-42
Controleren bandenspanning·····································7-39
Grip············································································7-44
Label op de wang van de band ·································7-44
Onderhoud van banden ·············································7-44
Onderhoud van de banden ········································7-44
Uitlijnen en balanceren van de wielen ······················7-41
A
B