Kenmerken van uw auto
64
4
D180000AUN
De alarmknipperlichten moeten worden
gebruikt als u door omstandigheden
gedwongen bent de auto op een
gevaarlijke plaats tot stilstand te
brengen. Zet, als u de auto innoodsituaties tot stilstand moet brengen,
de auto zo ver mogelijk naast de rijbaan.
De alarmknipperlichten worden
ingeschakeld door de schakelaar voor de
alarmknipperlichten in te drukken.
Hierdoor gaan alle richtingaanwijzers
tegelijk knipperen. De
alarmknipperlichten werken ook als desleutel niet in het contactslot zit.
Druk nogmaals op de schakelaar voor de
alarmknipperlichten om ze uit te
schakelen. D190100ABH
Energiebesparingsfunctie
Deze functie voorkomt dat de accu
ontladen raakt. Het systeem schakelt
automatisch de parkeerlichten uit
wanneer de contactsleutel verwijderd
wordt of wanneer het portier aan
bestuurderszijde wordt geopend.
De parkeerlichten worden automatisch uitgeschakeld als de auto in het donker
langs de kant van de weg geparkeerd
wordt.
Volg onderstaande procedure als de
parkeerlichten moeten blijven branden
wanneer de contactsleutel is
verwijderd:
1) Open het portier aan
bestuurderszijde.
2) Schakel de parkeerlichten UIT en AAN met de lichtschakelaar op de
stuurkolom. Follow me home koplampen
(indien van toepassing)
Als u het contact in de stand ACC of OFF
zet met ingeschakelde koplampen,
blijven de koplampen gedurende
ongeveer 20 minuten branden. De
koplampen worden echter 30 seconden
nadat het bestuurdersportier is geopend
of gesloten uitgeschakeld.
De koplampen kunnen worden
uitgeschakeld door tweemaal op de
vergrendeltoets van de
afstandsbediening (of Smart Key) te
drukken of door de lichtschakelaar in de
stand UIT te zetten.
Neem voor het uit- of inschakelen van
deze functie contact op met een officiële
Hyundai-dealer.
ALARMKNIPPERLICHTEN
OBK049044
VERLICHTING
OPMERKING
Wanneer de bestuurder het voertuig
via een ander portier dan het bestuurdersportier verlaat, werkt deenergiebesparingsfunctie niet en doven de follow me home-
koplampen niet automatisch. Hierdoor kan de accu ontladenraken. Schakel in dit geval delampen uit voordat u het voertuig
verlaat.
547
Rijden met uw auto
Breng sneeuwkettingen alleen aan rond de achterwielen.Aanbrengen van sneeuwkettingen
Volg voor het plaatsen van de kettingen
de aanwijzingen van de fabrikant en trek
de kettingen zo strak mogelijk aan. Matig
uw snelheid als u met sneeuwkettingen
rijdt. Als u de kettingen tegen de
carrosserie of het chassis hoort slaan,
stop dan meteen en trek de kettingen
aan. Als ze daarna nog tegen de autoslaan, matig uw snelheid dan totdat dit
niet meer gebeurt. Verwijder de kettingen
zodra u weer op een schone weg rijdt.
WAARSCHUWING
-
Sneeuwkettingen
Het rijgedrag van de auto kan door het gebruik van kettingen
negatief beïnvloed worden.
Rijd nooit sneller dan 30 km/h (20 mph) of sneller dan de door de
fabrikant aanbevolen snelheid.
Houd de laagste snelheid aan.
Rijd voorzichtig en vermijd oneffenheden, gaten, scherpe
bochten en andere situaties
waardoor de auto plotseling zoukunnen uitveren.
Vermijd het maken van scherpe bochten en het remmen met
geblokkeerde wielen.
OPMERKING
Kettingen die een verkeerde maat
hebben of niet goed gemonteerdzijn, kunnen de remleidingen,
wielophanging, carrosserie, envelgen van uw auto beschadigen.
Stop onmiddellijk en span de kettingen aan zodra u ze tegen de
auto hoort tikken.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de sneeuwkettingen geschikt zijnvoor de maat en het type band dat
op uw auto gemonteerd is. Ongeschikte sneeuwkettingenkunnen schade toebrengen aan decarrosserie en de wielophanging,
wat buiten de fabrieksgarantievalt. Bovendien kunnen de bevestigingshaken beschadigdraken bij contact met de auto,
waardoor de sneeuwkettingen los kunnen raken. Gebruik uitsluitendsneeuwkettingen van SAE-klasseS.
Controleer nadat u ongeveer 0,5 - 1 km (0,3 - 0,6 mijl) hebt gereden ofde kettingen nog goed zitten. Spande kettingen of monteer zeopnieuw als ze los zitten.
WAARSCHUWING -
Monteren van
sneeuwkettingen
Parkeer de auto op een vlakke
ondergrond en uit de buurt van het
overige verkeer voor het monteren
van de sneeuwkettingen. Zet de
alarmknipperlichten aan en plaats
indien mogelijk een
gevarendriehoek achter de auto. Zet
de transmissie in stand P, activeer
de parkeerrem en zet de motor af
alvorens de sneeuwkettingen temonteren.
549
Rijden met uw auto
E120800ABH
Voorkom vastvriezen van de parkeerrem Onder bepaalde omstandigheden kan de
parkeerrem in geactiveerde toestand
vastvriezen. De kans daar op is het
grootst als er rond de achterremmen
sprake is van een opeenhoping vansneeuw of ijs of als de remmen nat zijn.
Als de kans bestaat dat de parkeerrem
vast gaat vriezen, gebruik hem danalleen maar tijdelijk tijdens het in stand P
zetten van de transmissie (automatische
transmissie) of in de 1e versnelling of
achteruit zetten (handgeschakelde
transmissie) en het blokkeren van de
wielen. Deactiveer daarna de parkeerrem.E120900AUN
Voorkom dat ijs en sneeuw zich
ophopen aan de onderzijde vande auto
In sommige gevallen kunnen sneeuw en
ijs zich ophopen onder de schermen en de
bewegingen van de stuurinrichting
belemmeren. Controleer regelmatig of de
onderdelen van de stuurinrichting vrij
kunnen bewegen als u in omstandigheden
rijdt waarin opeenhoping van sneeuw of ijs
het geval zou kunnen zijn
E121000AUN Neem de benodigde uitrusting
voor noodgevallen mee
Afhankelijk van de weersomstandigheden
waaronder u rijdt, kan het nodig zijn de
juiste voorzorgsmaatregelen te treffen enbepaa
lde zaken mee te nemen. Onder
deze zaken vallen bijvoorbeeld
sneeuwkettingen, een sleepkabel of -
ketting, een zaklantaarn, een
alarmknipperlicht, zand, een schep,
hulpstartkabels, een ruitenkrabber,
handschoenen, een stuk zeil of een
kleed, een deken, enz.
Wat te doen in een noodgeval
2
6
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
F010100AUN
Alarmknipperlichten
De alarmknipperlichten dienen ervoor
om de overige weggebruikers te
waarschuwen om extra voorzichtigheid inacht te nemen bij het naderen, inhalen of
passeren van uw auto. Ze dienen te worden gebruikt innoodsituaties of als de auto aan de kant
van de weg tot stilstand is gekomen.
Druk de schakelaar van de
alarmknipperlichten in met het contact in
een willekeurige stand. De schakelaar
alarmknipperlichten bevindt zich in het
dashboard. De schakelaar zorgt ervoor
dat alle knipperlichten geactiveerd
worden.
• De alarmknipperlichten werken
ongeacht of de motor draait of niet.
De richtingaanwijzers werken niet wanneer de alarmknipperlichten
ingeschakeld zijn.
Wees voorzichtig bij het gebruiken van de alarmknipperlichten wanneer de
auto gesleept wordt.
OBK049044
63
Wat te doen in een noodgeval
WAT TE DOEN IN EEN NOODGEVAL TIJDENS HET RIJDEN
F020100ABK Als de motor afslaat op een kruising of kruispunt Zet de selectiehendel in stand N als de
motor afslaat op een kruising of
kruispunt en duw de auto naar een
veilige plek. F020200ABK Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt
Als tijdens het rijden een band leegloopt:
1. Laat het gaspedaal los en verminder
vaart terwijl u rechtuit blijft rijden. Trap niet direct het rempedaal in en probeer
ook niet direct naar de kant van de wegte sturen omdat u hierdoor de controle
over de auto zou kunnen verliezen.
Rem voorzichtig zodra de snelheid zo
laag is dat u dat veilig kunt doen en zet
de auto aan de kant van de weg.
Zet de auto zoveel mogelijk aan de
kant van de weg en parkeer op een
stevige, vlakke ondergrond. Parkeer
niet in de middenberm als u op een
snelweg rijdt met gescheiden rijbanen.
2. Zet als de auto stilstaat de alarmknipperlichten aan, activeer de
parkeerrem en zet de transmissie in
stand P (automatische transmissie) of
in de achteruit (handgeschakelde
transmissie).
3. Laat alle inzittenden uitstappen. Laat iedereen uitstappen aan die zijde van
de auto die van het langsrijdende
verkeer afgewend is.
4. Volg bij het vervangen van een lekke band de aanwijzingen in dit hoofdstuk. F020300AEN Als de motor afslaat tijdens het rijden
1. Laat de auto geleidelijk uitrollen en blijf
daarbij rechtuit rijden. Probeer de auto
op een veilige plaats tot stilstand tebrengen.
2. Schakel de alarmknipperlichten in.
3. Probeer de motor te starten. Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer of een hulpdienst als
de motor niet gestart kan worden.
69
Wat te doen in een noodgeval
F070200ABH
Verwijderen en opbergen van het
reservewiel
Draai de bevestigingsbout van het
wiel linksom. Plaats het wiel in
omgekeerde volgorde van
verwijderen.
Plaats het reservewiel en het
gereedschap op de juiste wijze terug
om te voorkomen dat ze tijdens het
rijden gaan rammelen.F070300ABK Wielen verwisselen
1. Plaats de auto op een stevige en
vlakke ondergrond en trek de
parkeerrem stevig aan.
2. Zet de versnellingspook in de achteruitversnelling (handges
-
chakelde transmissie) of zet de selectiehendel in stand P
(automatische transmissie).
3. Schakel de alarmknipperlichten in.
(Vervolg)
Anders zou de krik gemakkelijk om kunnen vallen
en ernstig letsel veroorzaken.
Begeef u nooit onder een auto
die alleen met een krik wordt
ondersteund. Plaats altijd
eerst extra steunen.
Start de motor niet en laat hem niet draaien zolang de
auto is opgekrikt.
Zorg dat er niemand meer in de auto aanwezig als deze
wordt opgekrikt.
Zorg ervoor dat kinderen op een veilige afstand van de
auto en van de weg worden
gehouden voordat de auto
wordt opgekrikt.
OBK069002OBK069004N
77
Onderhoud
G030103AUN
Ten minste maandelijks:
Controleer het koelvloeistofniveau inhet expansievat.
Controleer de werking van alle verlichting van uw auto, inclusief de
remlichten, richtingaanwijzers en
alarmknipperlichten.
Controleer de bandenspanning van alle wielen inclusief het reservewiel. G030104AHM
Twee keer per jaar
(in het voorjaar en in het najaar):
Controleer de radiateurslangen en de slangen van de verwarming en de airconditioning op lekkage enbeschadigingen.
Controleer de werking van de ruitenwissers en -sproeiers. Reinig de
ruitenwisserbladen met een schone,
met ruitensproeiervloeistof doordrenktedoek.
Controleer de stand van de koplampen.
Controleer de dempers, de uitlaatpijpen, de hitteschilden en de
bevestigingen van de uitlaat.
Controleer de werking van de driepuntsgordels en controleer op
slijtage.
Controleer of het profiel van de banden nog voldoende is en controleer of de
wielmoeren goed zijn aangedraaid. G030105AHM
Ten minste eenmaal per jaar:
Reinig de afvoeropeningen aan de
onderzijde van de portieren en de
dorpels.
Smeer alle portierscharnieren, slotvangers en motorkapscharnieren.
Smeer de portier- en motorkapsloten, - vergrendelingen.
Smeer de portierrubbers.
Controleer vóór de zomer de werking van de airconditioning.
Controleer het vloeistofniveau van de stuurbekrachtiging.
Controleer en smeer het bedieningsmechanisme van de
automatische transmissie.
Reinig de accu en de accupolen.
Controleer het remvloeistofniveau.
Onderhoud
54
7
Dashboard (zekeringkast bestuurderszijde)
Omschrijving Stroomsterkte
Beveiligd onderdeel
zekering
ABS 7.5A ESP-schakelaar & schakelaar mistachterlicht, regelmodule ESP, regelmodule ABS,
multifunctionele servicestekker
CLUSTER/ESCL 7.5A Regelmodule Smart Key, PDM, toets sportstand, BCM, instrumentenpaneel (controlelampje),
multifunctionele schakelaar (Afstandsbediening)
ESCL 10A PDM, regelmodule Smart Key
ESCL SW 10A Sleutelhangerhouder, Start/Stoptoets
START 10A PDM, verbindingsblok E/R (startrelais), contact, contactslot, ICM-relaiskast (relais claxon alarmsysteem)
P/OUTLET(FR) 15A 12V-aansluiting voor
P/OUTLET 15A 12V-aansluiting achterste deel middenconsole
AUDIO/ESCL 7.5A Audiosysteem, multifunctionele monitor, schakelaar elektrisch verstelbare en inklapbare buitenspiegels, BCM,
PDM, regelmodule Smart Key
A/BAG 15A Airbagmodule
T/SIG 10A Schakelaar alarmknipperlichten
B/UP LP 10A Schakelaar achteruitrijlicht (MT), verbindingsblok E/R links (relais achteruitrijlicht)
HAZARD 10A Schakelaar alarmknipperlichten, ICM-relaiskast (relais alarmknipperlichten)
STOP LP 15A Remlichtschakelaar
AUTO SHIFT LOCK 7.5A Verbindingsblok E/R links (multifunctionele servicestekker), diagnosestekker, toets sportstand, sleutelsolen oid
FOG LP(RR) 10A ICM-relaiskast (relais mistachterlicht)
P/SEAT(LH) 30A Schakelaar elektrisch verstelbare bestuurdersstoel
DR LOCK 10A Relais VERGRENDELEN/ONTGRENDELEN PORTIER
A/BAG IND 7.5A Instrumentenpaneel (controlelampje airbag)
ECU 10A Motor-ECU, TCM, remlichtschakelaar, startrelais (AT (G4KF)), koppelingsschakelaar cruise control
A/CON 7.5A BCM, module klimaatregeling, sensor temperatuur in auto, aanjagerrelais