schermtoets met de pijl naar links. Alle verdere infor-
matie wordt getoond in de taal van uw keuze.
Eenheden
Wanneer u toegang hebt tot dit scherm kunt u de
eenheden van de EVIC, kilometerteller en het naviga-
tiesysteem van US in metrische eenheden veranderen.
Druk op US of Metric; druk vervolgens op de scherm-
toets met de pijl naar links. Als u doorgaat wordt de
geselecteerde eenheid weergegeven.
Voice Response lengte
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt, kunt u de
Voice Response Length instellingen veranderen. Druk
om de Voice Response Length te veranderen op de
schermtoets Brief (kort) of Detailed (uitgebreid) en
druk vervolgens op de schermtoets met de pijl naarlinks.
Pieptonen aanraakscherm
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt, kunt u
schermtoetstonen in- of uitschakelen. Druk, om het
geluid bij aanraking te veranderen, op de schermtoets
On of Off. Druk daarna op de schermtoets met de pijl
naar links.
Turn-by-turn navigatie in instrumentenpaneel
Als deze functie is geselecteerd, verschijnen precieze
richtingaanwijzingen op het scherm wanneer de auto
een afslag in een geprogrammeerde route nadert.
Druk, om uw keuze te maken, op de schermtoets
Navigation Turn-By-Turn in Cluster (Turn-by-turn na-
vigatie in instrumentenpaneel), selecteer ON of OFF(aan of uit) en druk vervolgens op de schermtoets met
de pijl naar links.
Brandstofbespaarscherm in instrumentenpaneel
Het "ECO"-bericht wordt getoond op het scherm in
het instrumentenpaneel en kan worden in- of uitge-
schakeld. Druk, om uw keuze te maken, op de scherm-
toets Fuel Saver Display. Druk vervolgens op de
schermtoets met de pijl naar links.
Klokje
Tijdsaanduiding synchroniseren met GPS
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt, kunt u de tijd
automatisch door de radio laten instellen. Druk, om de
Sync Time instelling te veranderen, op de schermtoets
On of Off. Druk daarna op de schermtoets met de pijl
naar links.
Uren instellen
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de
weergegeven tijd veranderen. Druk, om uw keuze te
maken, op de schermtoets Set Time (stel tijd in), stel
de uren in met de schermtoetsen up (omhoog) en
down (omlaag) en druk vervolgens op de schermtoets
met de pijl naar links wanneer alle keuzes zijn gemaakt.
Minuten instellen
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de
weergegeven tijd veranderen. Druk, om uw keuze te
maken, op de schermtoets Set Time (stel tijd in), stel
de minuten in met de schermtoetsen up (omhoog) en
down (omlaag) en druk vervolgens op de schermtoets
met de pijl naar links wanneer alle keuzes zijn gemaakt.
36
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Formaat van de tijdsaanduiding
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de
weergegeven tijd veranderen. Druk, om uw keuze te
maken, op de schermtoets Set Time (stel tijd in), kies
12 hr of 24 hr en druk vervolgens op de schermtoets
met de pijl naar links wanneer alle keuzes zijn gemaakt.
Tijd in statusbalk weergeven
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de
digitale klok in de statusbalk in- of uitschakelen. Als u
de instelling Show Time Status wilt wijzigen, drukt u
kort op de schermtoets On of Off en daarna op de
schermtoets met de pijl naar links.
Veiligheid / Hulp
Parkeersensoren
De parkeersensoren achter tasten het gebied achter de
auto af op obstakels indien de REVERSE (achteruit) is
ingeschakeld en de snelheid minder dan 18 km/h be-
draagt. Het systeem kan worden ingesteld met Sound
Only (alleen geluid), Sound and Display (geluid en
beeld) of worden uitgeschakeld (OFF). Als u de Park
Assist-status wilt wijzigen, drukt u kort op de knop Off,
Sound Only of Sounds and Display en daarna op de
schermtoets met de pijl naar links.
Achteruitrijcamera
Uw auto is mogelijk voorzien van een ParkView
®
achteruitrijcamera. Hiermee kunt u het gebied achter
de auto op het scherm zien wanneer de schakelhendel
in de stand REVERSE (achteruit) wordt gezet. De
afbeelding wordt aan de bovenzijde van het aanraak-
scherm van de radio weergegeven, samen met dewaarschuwing "Controleer de gehele omgeving". Na
vijf seconden verdwijnt deze opmerking. De Park-
View
®camera bevindt zich aan de achterzijde van het
voertuig boven de kentekenplaat. Druk, om uw keuze
te maken, op de schermtoets Parkview Backup Camera
(achteruitrijcamera), kies On (Aan) of Off (Uit) en druk
vervolgens op de schermtoets met de pijl naar links.
Wegrijhulp op hellingen
Wanneer deze functie is geselecteerd, is het Hill Start
Assist (HSA) systeem actief. Raadpleeg "Elektronisch
remsysteem in "Starten en rijden" voor de werking van
het systeem en de bedieningsinformatie. Druk, om uw
keuze te maken, op de schermtoets Hill Start Assist.
Druk vervolgens op de schermtoets met de pijl naarlinks.
Verlichting
Uitschakelvertraging koplampen
Als u deze functie selecteert, kunt u kiezen of bij
uitstappen de koplampen nog 30, 60 of 90 seconden
blijven branden. Druk, om de status van de Headlight
Off Delay te veranderen op de schermtoets 0, 30, 60 of
90. Druk daarna op de schermtoets met de pijl naarlinks.
Koplampen schakelen bij nadering in
Als deze functie is geselecteerd, zullen de koplampen
worden ingeschakeld en gedurende 0, 30, 60, of 90 se-
conden blijven branden wanneer de portieren worden
ontgrendeld via de afstandsbediening. Druk, om de
status van de Illuminated Approach te veranderen op
37
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Voor uitvoeringen met Uconnect Touch™ 4.3:
Kies de toets CLIMATE (aan de linkerzijde van het
Uconnect Touch™ display) om het bedieningsscherm
van de klimaatregeling te openen.Kies eenmaal de schermtoets voor de stoel
"Driver" of "Pass" (op het Uconnect Touch™
display) om de HI-level verwarming te selec-
teren. Kies de schermtoets een tweede maal
om de LO-level verwarming te selecteren. Kies de
schermtoets een derde maal om de verwarmingsele-
menten uit te schakelen (OFF).
Voor uitvoeringen met Uconnect Touch™ 8.3
en 8.3 Nav:
Kies de schermtoets "Controls" op het Uconnect
Touch™ display. (afb. 18) Kies eenmaal de schermtoets voor de stoel
"Driver" of "Pass" om de HI-level verwarming
te selecteren. Kies de schermtoets een
tweede maal om de LO-level verwarming te
selecteren. Kies de schermtoets een derde maal om de
verwarmingselementen uit te schakelen (OFF).
(afb. 19) OPMERKING: Zodra u een stand hebt geselec-
teerd, voelt u na twee tot vijf minuten dat de stoel
warm wordt.
Als u de stand Hi-level hebt geselecteerd, geeft de
verwarming extra veel hitte tijdens de eerste vier
gebruiksminuten. Daarna neemt de uitgestraalde hitte
af tot het normale hoge niveau. Als het hoge niveau is
geselecteerd, schakelt het systeem automatisch na
maximaal 60 minuten continue werking terug naar laag
niveau. Op dat moment verandert het display van HI(afb. 18) Schermtoetsbediening
(afb. 19)Schermtoets "Heated Seats" (stoelverwarming)
44
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Schermtoetsen
Schermtoetsen bevinden zich op het Uconnect
Touch™ display. (afb. 44) (afb. 45)(afb. 42)Automatische temperatuurregeling — toetsen(afb. 43)Automatische temperatuurregeling — toetsen
(afb. 44)
Uconnect Touch™ systeem 4.3 Handmatigetemperatuurregeling — schermtoetsen(afb. 45)
Uconnect Touch™ systeem 8.4 Handmatigetemperatuurregeling — schermtoetsen
62
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
14. Temperatuurregeling (alleen handmatige
temperatuurregeling)
Druk op de temperatuurschermtoets om de luchttem-
peratuur in het passagierscompartiment te regelen.
Door de temperatuurbalk in het rode gebied te bewe-
gen, wordt de temperatuur hoger. Door de tempera-
tuurbalk in het blauwe gebied te bewegen, wordt de
temperatuur lager.
FUNCTIES VAN DE KLIMAATREGELING
A/C (airconditioning)
Met de toets voor de airconditioning (A/C) kan de
gebruiker het airconditioningsysteem handmatig in- of
uitschakelen. Als de airconditioning is ingeschakeld,
stroomt via de luchtroosters koele, droge lucht de
cabine in. Druk voor een lager brandstofverbruik op de
A/C toets om de airconditioning uit te schakelen en
stel met de hand de het toerental van de aanjager en
luchtverdeling in. OPMERKING:
Wanneer het systeem in de Mix of Ontdooi modus
staat en het klimaat wordt handmatig geregeld, kan de
A/C worden uitgeschakeld.
Wanneer zich wasem of condens vormt op de voor-
ruit of zijramen, kiest u de ontdooimodus en verhoogt
u de aanjagersnelheid.
Als de airco niet zo goed werkt als u verwacht,
controleert u of de voorzijde van de airco-condensor
(vóór de radiator) is verstopt door vuil of insecten.
Maak schoon door voorzichtig water te spuiten vanafde achterzijde van de radiator en door de condensor
heen. Beschermhoezen kunnen de luchtstroom door
de condensor hinderen, waardoor de prestaties van de
airco terug kunnen lopen.
Recirculatietoets
Wanneer de buitenlucht rook, onprettige
luchtjes of veel vocht bevat, of wanneer een
snelle koeling gewenst is, kunt u de binnen-
lucht laten circuleren door de recirculatie-
toets in te drukken. Wanneer deze toets geselecteerd
is brandt de recirculatie-indicator. Druk de toets nog-
maals in om de recirculatiemodus uit te schakelen en
buitenlucht te laten binnenstromen. OPMERKING: Bij koud weer kunnen de ruiten, bij
gebruik van de recirculatiefunctie, sneller beslaan. De
recirculatiestand mag niet gebruikt worden in de ven-
tilatiestanden Mix, Vloer en Ontdooien, anders ver-
loopt het ontwasemen minder snel. De circulatiestand
wordt automatisch geannuleerd zodra u deze ventila-
tiestanden selecteert. Als u de recirculatiestand pro-
beert in te schakelen terwijl een van deze standen
actief is, gaat de LED in de toets knipperen om vervol-
gens uit te gaan.
AUTOMATISCHE
TEMPERATUURREGELING (ATC)
De toetsen van de ATC bevinden zich in het midden op
het instrumentenpaneel.
Schermtoetsen bevinden zich op het Uconnect
Touch™ display.
66
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Waarschuwing voor lage spanning van het
bandenspanningscontrolesysteemAls de spanning in een of meer banden te laag is,
gaat in het instrumentenpaneel het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning branden
en klinkt er een geluidssignaal. Verder geeft het Elek-
tronisch Voertuiginformatiecentrum (EVIC) een gra-
fiek weer waarop de bandenspanning van elke band
wordt afgebeeld en eventuele lage bandenspanning
knippert. (afb. 101)
Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en de banden
met te lage spanning (knipperend op het EVIC-scherm)
op de spanning te brengen die in de bandenspannings-
tabel staat vermeld. Het systeem wordt automatisch
bijgewerkt, het knipperen van de te lage waarden in de
grafiek op het EVIC-display stopt en het waarschu-
wingslampje dooft zodra het systeem de juiste banden-
spanning registreert. Het is mogelijk dat u eerst onge- veer 20 minuten met een snelheid boven de 24 km/u
moet rijden, voordat het TPMS-systeem deze informa-
tie ontvangt.
TPMS waarschuwing controleren
Wanneer een systeemfout wordt gedetecteerd, gaat
het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning
gedurende 75 seconden knipperen en blijft daarna
branden. Bij een systeemfout gaat er ook een geluids-
signaal af. Verder verschijnt er op het EVIC 3 seconden
lang het bericht "CHECK TPM SYSTEM" (TPM-
SYSTEEM CONTROLEREN) en daarna worden er
streepjes (- -) weergegeven in plaats van de banden-
spanning om aan te geven welke sensor niet meer
opneemt. (afb. 102)
Als de contactschakelaar wordt uitgezet en vervolgens
weer aangezet, zal deze volgorde worden herhaald
indien de systeemfout zich nog steeds voordoet. Als de(afb. 101)
(afb. 102)
129
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
storing in het systeem is opgeheven, stopt het waar-
schuwingslampje met knipperen, verdwijnt het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" van het EVIC-display en ver-
schijnt er een spanningwaarde in plaats van de twee
streepjes. Systeemfouten kunnen optreden door de
volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische toestellen of als menlangs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties
afgeven als de TPMS-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen wor-
den beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voor- zien van TPMS-sensors.
OPMERKING:
1. De thuiskomer heeft geen sensor voor het meten
van de bandenspanning. Het TPM-systeem registreert
de spanning van de thuiskomer dan ook niet.
2. Indien u de thuiskomer aanbrengt in plaats van een
band met een spanning onder de waarschuwingsgrens,
blijft het TPM-verklikkerlampje branden en klinkt er
een geluidssignaal de volgende keer dat u de auto start.
Daarnaast zal de grafische voorstelling in het EVIC een
knipperende spanningswaarde blijven tonen
3. Nadat de auto maximaal 20 minuten met een snel-
heid van meer dan 25 km/u heeft gereden, begint het
TPMS-verklikkerlampje 75 seconden lang te knipperen
en blijft daarna aanhoudend branden. Verder verschijnt er op het EVIC drie seconden lang het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" (TPM-SYSTEEM CONTRO-
LEREN) en daarna worden er streepjes (- -) weergege-
ven in plaats van de bandenspanning.
4. Telkens als daarna de auto wordt gestart, klinkt er
een geluidssignaal, knippert het TPM-verklikkerlampje
75 seconden lang en blijft vervolgens aanhoudend bran-
den, terwijl het EVIC drie seconden lang het bericht
"CHECK TPMS SYSTEM" (TPM-SYSTEEM CONTRO-
LEREN) weergeeft in plaats van de streepjes (- -) die de
bandenspanning weergeven.
5. Zodra de oorspronkelijke wegband is gerepareerd
of vervangen en op de auto wordt gemonteerd in plaats
van de thuiskomer, wordt het TPMS automatisch bijge-
werkt. Verder gaat het TPM-verklikkerlampje UIT en
geeft de grafiek op het EVIC de nieuwe spannings-
waarde weer in plaats van de streepjes (- -), tenzij de
spanning in een van de vier wegbanden onder de
waarschuwingsgrens valt. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snelheid boven de
24 km/u moet rijden, voordat het TPMS-systeem deze
informatie ontvangt.
In en buiten werking stellen van het
bandenspanningssysteem (TPMS)
Het TPMS kan buiten werking worden gesteld door alle
vier banden- en wielstellen (wegbanden) te vervangen
met banden- en wielstellen zonder TPMS-sensors, zo-
als wanneer u banden en wielen voor de winter op de
auto aanbrengt.
130
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
PARKSENSE® PARKEERSENSOREN
ACHTER — INDIEN AANWEZIG ParkSense
®parkeersensoren achter zorgt voor zicht-
bare en hoorbare aanwijzingen m.b.t. de afstand tussen
de achterzijde van de auto en een gedetecteerd obsta-
kel bij het achteruitrijden, bijv. tijdens een parkeerma-
noeuvre. Raadpleeg "Voorzorgsmaatregelen bij gebruik
van het ParkSense
®" voor de beperkingen van dit
systeem en adviezen.
Wanneer u de contactschakelaar in de stand ON/RUN
draait, wordt door ParkSense
®
automatisch de sys-
teemstatus (actief of inactief ) hersteld die actief was
voordat het contact werd uitgeschakeld. ParkSense
®kan alleen actief zijn als de versnellingshen-
del in REVERSE (achteruit) staat. Als ParkSense
®
in
deze stand is ingeschakeld, blijft het systeem actief tot
de rijsnelheid circa 18 km/u of meer bedraagt. Het
systeem wordt weer actief als de rijsnelheid is gedaald
naar minder dan ongeveer 16 km/u.
ParkSense
®sensors
De vier ParkSense
®
sensoren, in de paneel/bumper
achter, bewaken het gebied achter de auto dat binnen
de zichtsafstand van de sensors valt. De sensoren
kunnen in horizontale richting obstakels op een afstand
van ongeveer 30 tot 200 cm van het achterpaneel/de
achterbumper detecteren, afhankelijk van de plaats, het
type en de richting van het obstakel. Waarschuwingsdisplay van ParkSense
®
Het ParkSense
®
waarschuwingsscherm wordt alleen
weergegeven als Sound and Display (beeld en geluid)
m.b.v. het Uconnect Touch™ systeem is geselecteerd.
Raadpleeg “Uconnect Touch™ instellingen” voor meer
informatie.
Het ParkSense
®waarschuwingsscherm bevindt zich in
het elektronisch voertuig informatie centrum (EVIC).
Het zorgt voor visuele waarschuwingen om de afstand
tussen de achterzijde - bumper en het gedetecteerde
obstakel weer te geven. Raadpleeg "Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC)/instellingen" voor meer
informatie.
ParkSense
®display
Als de transmissie in REVERSE (achteruit) staat, scha-
kelt het waarschuwingsdisplay in en geeft de systeem-
status weer. (afb. 103) (afb. 104)
(afb. 103) Display parkeersensoren achter
132
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD