Waarschuwing voor lage spanning van het
bandenspanningscontrolesysteemAls de spanning in een of meer banden te laag is,
gaat in het instrumentenpaneel het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning branden
en klinkt er een geluidssignaal. Verder geeft het Elek-
tronisch Voertuiginformatiecentrum (EVIC) een gra-
fiek weer waarop de bandenspanning van elke band
wordt afgebeeld en eventuele lage bandenspanning
knippert. (afb. 101)
Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en de banden
met te lage spanning (knipperend op het EVIC-scherm)
op de spanning te brengen die in de bandenspannings-
tabel staat vermeld. Het systeem wordt automatisch
bijgewerkt, het knipperen van de te lage waarden in de
grafiek op het EVIC-display stopt en het waarschu-
wingslampje dooft zodra het systeem de juiste banden-
spanning registreert. Het is mogelijk dat u eerst onge- veer 20 minuten met een snelheid boven de 24 km/u
moet rijden, voordat het TPMS-systeem deze informa-
tie ontvangt.
TPMS waarschuwing controleren
Wanneer een systeemfout wordt gedetecteerd, gaat
het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning
gedurende 75 seconden knipperen en blijft daarna
branden. Bij een systeemfout gaat er ook een geluids-
signaal af. Verder verschijnt er op het EVIC 3 seconden
lang het bericht "CHECK TPM SYSTEM" (TPM-
SYSTEEM CONTROLEREN) en daarna worden er
streepjes (- -) weergegeven in plaats van de banden-
spanning om aan te geven welke sensor niet meer
opneemt. (afb. 102)
Als de contactschakelaar wordt uitgezet en vervolgens
weer aangezet, zal deze volgorde worden herhaald
indien de systeemfout zich nog steeds voordoet. Als de(afb. 101)
(afb. 102)
129
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
storing in het systeem is opgeheven, stopt het waar-
schuwingslampje met knipperen, verdwijnt het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" van het EVIC-display en ver-
schijnt er een spanningwaarde in plaats van de twee
streepjes. Systeemfouten kunnen optreden door de
volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische toestellen of als menlangs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties
afgeven als de TPMS-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen wor-
den beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voor- zien van TPMS-sensors.
OPMERKING:
1. De thuiskomer heeft geen sensor voor het meten
van de bandenspanning. Het TPM-systeem registreert
de spanning van de thuiskomer dan ook niet.
2. Indien u de thuiskomer aanbrengt in plaats van een
band met een spanning onder de waarschuwingsgrens,
blijft het TPM-verklikkerlampje branden en klinkt er
een geluidssignaal de volgende keer dat u de auto start.
Daarnaast zal de grafische voorstelling in het EVIC een
knipperende spanningswaarde blijven tonen
3. Nadat de auto maximaal 20 minuten met een snel-
heid van meer dan 25 km/u heeft gereden, begint het
TPMS-verklikkerlampje 75 seconden lang te knipperen
en blijft daarna aanhoudend branden. Verder verschijnt er op het EVIC drie seconden lang het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" (TPM-SYSTEEM CONTRO-
LEREN) en daarna worden er streepjes (- -) weergege-
ven in plaats van de bandenspanning.
4. Telkens als daarna de auto wordt gestart, klinkt er
een geluidssignaal, knippert het TPM-verklikkerlampje
75 seconden lang en blijft vervolgens aanhoudend bran-
den, terwijl het EVIC drie seconden lang het bericht
"CHECK TPMS SYSTEM" (TPM-SYSTEEM CONTRO-
LEREN) weergeeft in plaats van de streepjes (- -) die de
bandenspanning weergeven.
5. Zodra de oorspronkelijke wegband is gerepareerd
of vervangen en op de auto wordt gemonteerd in plaats
van de thuiskomer, wordt het TPMS automatisch bijge-
werkt. Verder gaat het TPM-verklikkerlampje UIT en
geeft de grafiek op het EVIC de nieuwe spannings-
waarde weer in plaats van de streepjes (- -), tenzij de
spanning in een van de vier wegbanden onder de
waarschuwingsgrens valt. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snelheid boven de
24 km/u moet rijden, voordat het TPMS-systeem deze
informatie ontvangt.
In en buiten werking stellen van het
bandenspanningssysteem (TPMS)
Het TPMS kan buiten werking worden gesteld door alle
vier banden- en wielstellen (wegbanden) te vervangen
met banden- en wielstellen zonder TPMS-sensors, zo-
als wanneer u banden en wielen voor de winter op de
auto aanbrengt.
130
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Om het TPMS buiten werking te stellen moet u eerst
alle vier banden- en wielstellen (wegbanden) vervangen
met banden zonder TPM-sensors (bandenspannings-
controle). Rij daarna minstens 20 minuten met een
snelheid van meer dan 25 km/u. Het TPM-systeem
geeft een geluidssignaal af en het waarschuwingslampje
voor lage bandenspanning gaat gedurende 75 seconden
knipperen, waarna het aanhoudend blijft branden. Bo-
vendien verschijnt op het Elektronisch voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC) het bericht "TPM-SYSTEEM
CONTROLEREN" en de grafische voorstelling geeft "-
-" weer in plaats van de spanningswaarde van de vier
banden Wanneer de auto opnieuw wordt gestart, geeft
het TPM-systeem geen geluidssignaal meer af, gaat het
waarschuwingslampje voor lage bandenspanning niet
meer branden en verschijnt er geen bericht meer op
het EVIC. De grafiek toont echter nog steeds “- -.“
Om het TPMS weer in werking te stellen moet u eerst
alle vier banden- en wielstellen (wegbanden) vervangen
met banden met TPM-sensors (bandenspanningscon-
trole). Rij daarna tot 20 minuten met een snelheid van
meer dan 25 km/u. Het TPM-systeem geeft een ge-
luidssignaal af, het verklikkerlampje knippert gedu-
rende 75 seconden, op het EVIC-scherm verschijnt het
bericht "CHECK TPM SYSTEM" (TPM-SYSTEEM
CONTROLEREN) en de grafiek toont de waarden
voor de bandenspanning om aan te geven dat het
systeem de sensorsignalen ontvangt.Algemene informatie
De afstandsbediening en signaalontvangers werken op
een draaggolffrequentie van 433,92 MHz, zoals is voor-
geschreven in de EU. Deze apparatuur moet zijn gecer-
tificeerd conform de specifieke regelgeving in elk land.
Er gelden twee normen: ETS (European Telecommuni-
cation Standard) 300–220, van toepassing in de meeste
landen, en de Duitse richtlijn BZT 225Z125, die steunt
op de norm ETC 300–220, maar daarnaast nog enkele
specifieke bepalingen heeft. De overige bepalingen
worden vermeld in de Europese Richtlijn 95/56/EC,
Bijlage VI. De apparatuur moet voldoen aan de vol-
gende twee voorwaarden:
De apparatuur mag geen hinderlijke storingen ver-
oorzaken.
De apparatuur moet eventuele ontvangen storingen kunnen verwerken, inclusief storingen die kunnen
leiden tot een foutieve werking.
131
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
PARKSENSE® PARKEERSENSOREN
ACHTER — INDIEN AANWEZIG ParkSense
®parkeersensoren achter zorgt voor zicht-
bare en hoorbare aanwijzingen m.b.t. de afstand tussen
de achterzijde van de auto en een gedetecteerd obsta-
kel bij het achteruitrijden, bijv. tijdens een parkeerma-
noeuvre. Raadpleeg "Voorzorgsmaatregelen bij gebruik
van het ParkSense
®" voor de beperkingen van dit
systeem en adviezen.
Wanneer u de contactschakelaar in de stand ON/RUN
draait, wordt door ParkSense
®
automatisch de sys-
teemstatus (actief of inactief ) hersteld die actief was
voordat het contact werd uitgeschakeld. ParkSense
®kan alleen actief zijn als de versnellingshen-
del in REVERSE (achteruit) staat. Als ParkSense
®
in
deze stand is ingeschakeld, blijft het systeem actief tot
de rijsnelheid circa 18 km/u of meer bedraagt. Het
systeem wordt weer actief als de rijsnelheid is gedaald
naar minder dan ongeveer 16 km/u.
ParkSense
®sensors
De vier ParkSense
®
sensoren, in de paneel/bumper
achter, bewaken het gebied achter de auto dat binnen
de zichtsafstand van de sensors valt. De sensoren
kunnen in horizontale richting obstakels op een afstand
van ongeveer 30 tot 200 cm van het achterpaneel/de
achterbumper detecteren, afhankelijk van de plaats, het
type en de richting van het obstakel. Waarschuwingsdisplay van ParkSense
®
Het ParkSense
®
waarschuwingsscherm wordt alleen
weergegeven als Sound and Display (beeld en geluid)
m.b.v. het Uconnect Touch™ systeem is geselecteerd.
Raadpleeg “Uconnect Touch™ instellingen” voor meer
informatie.
Het ParkSense
®waarschuwingsscherm bevindt zich in
het elektronisch voertuig informatie centrum (EVIC).
Het zorgt voor visuele waarschuwingen om de afstand
tussen de achterzijde - bumper en het gedetecteerde
obstakel weer te geven. Raadpleeg "Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC)/instellingen" voor meer
informatie.
ParkSense
®display
Als de transmissie in REVERSE (achteruit) staat, scha-
kelt het waarschuwingsdisplay in en geeft de systeem-
status weer. (afb. 103) (afb. 104)
(afb. 103) Display parkeersensoren achter
132
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Het systeem geeft een gedetecteerd obstakel aan met
drie boogjes en laat gedurende een halve seconde een
toon horen. Als de auto het object nadert, zal het
EVIC-display minder bogen laten zien en de geluids-
toon zal veranderen van langzaam naar snel tot onon-
derbroken. (afb. 105) (afb. 106) (afb. 107)(afb. 104)Parkeersensoren achter uit (OFF)(afb. 105) Langzame toon
(afb. 106) Snelle toon(afb. 107)Ononderbroken toon 133
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
De auto is dichtbij het obstakel als het EVIC-display
een knipperende boog laat zien en een ononderbroken
toon laat horen. De volgende tabel illustreert de wer-
king van het waarschuwingssysteem wanneer een ob-
stakel wordt waargenomen:
WAARSCHUWINGEN
Afstand achter (cm) Meer dan
200 cm 200-100 cm 100-65 cm 65-30 cm Minder dan
30 cm
Hoorbare
waarschuwing gong Geen Eerste 1/2
tweede toon Slow (Vertraagd) Snel Continu
Displaybericht Parkeerhulp aan Waarschuwing voorwerp
gedetecteerd Waarschuwing
voorwerp
gedetecteerd Waarschuwing
voorwerp
gedetecteerd Waarschuwing
voorwerp
gedetecteerd
Boogjes Geen 3 brandend (continu)3 langzaam
knipperend 2 langzaam
knipperend 1 langzaam
knipperend
ParkSense
®in- en uitschakelen
ParkSense
®kan m.b.v. het Uconnect Touch™ systeem
worden in- en uitgeschakeld. De beschikbare keuzes
zijn: OFF (uit), Sound Only (alleen geluid) of Sound and
Display (geluid en beeld). Raadpleeg “Uconnect
Touch™ instellingen” voor meer informatie.
Wanneer de schermtoets ParkSense
®
wordt inge-
drukt om het systeem uit te schakelen, verschijnt op
het EVIC-display gedurende vijf seconden het bericht
"PARK ASSIST OFF". Raadpleeg "Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC)" voor meer informatie.
Als de keuzehendel in de stand REVERSE (achteruit)
wordt gezet en het systeem is uitgeschakeld, verschijnt
op het EVIC het bericht "PARK ASSIST OFF" (parkeer- hulp uitgeschakeld) zolang de keuzehendel in REVERSE
staat.
Het ParkSense
®systeem gebruikt vier sensoren in de
achterbumper om voorwerpen waar te nemen tot op
200 cm afstand van het bumperoppervlak. ParkSense
®
zorgt voor zowel zichtbare als hoorbare waarschuwin-
gen om de afstand tot het obstakel aan te duiden.
De ParkSense
®parkeersensoren achter
Wanneer de ParkSense
®parkeersensoren achter niet
correct werken, laat het Elektronisch Voertuig Infor-
matie Centrum (EVIC) de gong eenmaal per contact-
cyclus klinken en verschijnt op de display het bericht
"CLEAN PARK ASSIST SENSORS" (parkeersensoren
134
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
reinigen) of "SERVICE PARK ASSIST SYSTEM" (laat
parkeersensoren repareren). Raadpleeg "Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)" voor meer infor-
matie. Wanneer het keuzehendel in de stand REVERSE
wordt gezet en het systeem heeft een storing gedetec-
teerd, wordt het bericht "CLEAN PARK ASSIST SEN-
SORS" (parkeersensoren reinigen) of "SERVICE PARK
ASSIST SYSTEM" (laat parkeersensoren repareren)
vertoond zolang de keuzehendel in de stand REVERSE
staat. In een dergelijk geval werken de parkeersensorenniet.
Als "CLEAN PARK ASSIST SENSORS" verschijnt en de
achterzijde / achterbumper is schoon en vrij van
sneeuw, ijs, modder, vuil e.d., raadpleeg dan uw er-
kende dealer.
Wanneer de melding "SERVICE PARK ASSIST SYS-
TEM" (laat parkeersensoren repareren) op het EVIC
verschijnt, dient u contact op te nemen met een er-
kende dealer.
ParkSense
®systeem reinigen
Reinig de sensors van de parkeerhulp met water, een
schoonmaakmiddel voor auto's en een zachte doek.
Gebruik geen ruwe of harde doek. Steek geen voor-
werpen in de sensors en bekras deze niet. Hierdoor
kunnen de sensors beschadigd raken. Voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
ParkSense
®
OPMERKING:
Zorg ervoor dat de achterbumper vrij is van sneeuw,
ijs. modder, vuil e.d. om het ParkSense
®
systeem
correct te laten werken.
Drilboren, grote vrachtwagens en andere bronnen
van trillingen kunnen de werking van het systeem
nadelig beïnvloeden.
Wanneer u de ParkSense
®parkeerhulp uitschakelt,
verschijnt op de EVIC het bericht "PARK ASSIST OFF"
(parkeerhulp uitgeschakeld). Wanneer u ParkSense
®
uitgeschakeld, blijft deze uitgeschakeld, ook wanneer u
het contact weer aanzet, totdat u het systeem opnieuw
inschakelt.
Als u de keuzehendel in de stand REVERSE (achter-
uit) zet en ParkSense
®is uitgeschakeld, zal het EVIC
het bericht "PARK ASSIST DISABLED" (Parkeerhulp
uitgeschakeld) weergeven zolang de transmissie in RE-
VERSE staat.
Reinig alle sensors van de parkeerhulp regelmatig,
maar let daarbij op dat u geen krassen of schade
toebrengt. De sensors mogen niet bedekt raken met
ijs, sneeuw, modder, vuil of afval. Verontreiniging van de
sensors kan leiden tot een slechte systeemwerking.
Het systeem kan obstakels achter de auto/bumper
over het hoofd zien of abusievelijk aangeven dat er een
obstakel achter de auto/bumper aanwezig is.
135
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD TECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Voorwerpen zoals fietsendragers, trekhaken, etc.
mogen tijdens het rijden niet binnen 30 cm van de
achterbumper zijn geplaatst. Als dit wel het geval is, zal
het systeem een nabijgelegen voorwerp mogelijk inter-
preteren als een sensorprobleem en de melding "SER-
VICE PARK ASSIST SYSTEM" (laat parkeersensoren
repareren) tonen op het EVIC.
De parkeerhulp is uitsluitend bedoeld
als hulpmiddel tijdens het parkeren en is
niet in staat ieder voorwerp, inclusief
kleine obstakels, waar te nemen. Stoepranden
kunnen tijdelijk of helemaal niet worden gedetec-
teerd. Op kleine afstanden worden obstakels bo-
ven of onder de sensors niet gedetecteerd.
Bij gebruik van ParkSense
®moet u langzaam
rijden, zodat u tijdig kunt stoppen wanneer een
obstakel wordt gedetecteerd. Het is raadzaam om
over uw schouder te kijken tijdens het gebruik van
de parkeerhulp achter.
WAARSCHUWING!
De bestuurder moet altijd voorzichtig
blijven bij het achteruitrijden, zelfs bij
het gebruik van de ParkSense
®parkeersensoren.
Controleer het gebied achter de auto altijd zorg-
vuldig, kijk naar achteren en wees bedacht op
voetgangers, dieren, andere voertuigen, obstakels
en dode hoeken. U bent verantwoordelijk voor de
veiligheid en dient uw aandacht voortdurend bij
de omgeving te houden. Anders bestaat er een
risico op ernstig of dodelijk letsel.
Het wordt sterk aanbevolen om voordat u de
ParkSense
®parkeersensoren achter gaat gebrui-
ken de trekhaak van de auto te verwijderen als
deze niet wordt gebruikt . Als u dit niet doet , kan
persoonlijk letsel of schade aan voertuigen ont-
staan doordat de trekhaak zich veel dichter bij
het obstakel bevindt dan de achterbumper als
het waarschuwingsdisplay de knipperende boog
laat zien en de aanhoudende toon laat horen.
Afhankelijk van de afmetingen en vorm van de
trekhaak is het ook mogelijk dat de sensors de
trekhaak detecteren en abusievelijk aangeven
dat er een obstakel achter de auto aanwezig is.
136
UW AUTOVEILIGHEIDCORRECT
GEBRUIK VAN
DE AUTOWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGENNOODGEVALLENONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD