Page 137 of 288

132
Bijzondere omstandigheden
In bepaalde situaties (starten
van de motor...) bepaalt de handrem
zelf zijn aantrekkracht. Dit is nor-
maal.
Noodremfunctie
Wanneer het rempedaal niet werkt of
bij uitzonderlijke situaties (onwel wor-
den van de bestuurder, ...), kan de auto
worden gestopt door aan de hendel A
te trekken en deze vast te houden.
De dynamische stabiliteitsregeling (ESP)
zorgt ervoor dat de auto stabiel blijft wan-
neer de noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het sy-
steem van de noodremfunctie verschijnt
een van de volgende meldingen:
- "Handrem defect".
- "Bediening handrem defect".
Wilt u de auto enkele centimeters
verplaatsen zonder de motor te star-
ten, trap dan met aangezet contact
het rempedaal in en zet de handrem
vrij door eerst aan de hendel
A te
trekken en deze vervolgens los te
laten . De vrijgezette toestand van de
handrem wordt aangegeven door het
doven van het controlelampje op de
hendel A in combinatie met de mel-
ding "Handrem los".
Wanneer de handrem is aange-
trokken en u deze vanwege een de-
fect of accupech niet kunt vrijzetten,
kunt u gebruik maken van de functie
voor de noodontgrendeling van de
handrem. Bij een defect aan het ESP,
aangegeven door het branden
van dit controlelampje, kan de
stabiliteit bij het remmen niet
worden gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft
door afwisselend aan de hendel A te
trekken en deze weer los te laten.
De noodremfunctie mag uit-
sluitend in uitzonderlijke ge-
vallen worden gebruikt.
Page 138 of 288

133
Noodontgrendeling
Neem in verband met de vei-
ligheid na deze handeling al-
tijd en zo snel mogelijk contact
op met het PEUGEOT-netwerk.
De auto kan wegrollen nadat de
mechanische noodontgrendeling is
uitgevoerd. Als dit gereedschap is
aangebracht, kan de handrem niet
meer worden aangetrokken.
De hendel A mag niet worden be-
diend en de motor mag niet worden
uitgezet of gestart als het ontgrendel-
gereedschap aangebracht is.
Beveilig de auto tegen wegrol-
len door bij draaiende motor de
eerste versnelling (handgescha-
kelde versnellingsbak), stand P (au-
tomatische transmissie) of M of R
(gestuurde handgeschakelde 6-ver-
snellingsbak) in te schakelen.
Zet de motor af, maar laat het con-
tact aanstaan. Als de auto niet tegen
wegrollen kan worden beveiligd,
mag de noodontgrendeling niet wor-
den uitgevoerd en moet zo snel mo-
gelijk contact worden opgenomen
met het PEUGEOT-netwerk.
Neem de twee wielblokken en de
slinger voor het ontgrendelen van
de handrem uit de bagageruimte
(onder de vloerbekleding, zie het
gedeelte "Wiel verwisselen" in het
hoofdstuk "Praktische informatie").
Beveilig de auto tegen wegrollen door
de wielblokken vóór en achter een
van de achterwielen te plaatsen.
Schuif de bestuurdersstoel zo ver
mogelijk naar achteren.
Til het onder de stoel in de vloerbe-
kleding uitgesneden gedeelte B op.
Verwijder de dop C van de opening
D met behulp van de slinger.
Plaats de slinger in de opening D .
Draai de slinger met de wijzers van
de klok mee . Vanwege de veilig-
heid dient u zo lang aan de slinger
te draaien tot u niet verder kunt of
tot u een klikgeluid hoort. Nu is de
handrem ontgrendeld.
Verwijder de slinger en berg deze
met de wielblokken op bij het boord-
gereedschap.
- De werking van de handrem wordt weer geactiveerd als u het contact
af- en weer aanzet. Als het active-
ren van de handrem niet mogelijk is,
raadpleeg dan het PEUGEOT-net-
werk.
- Het kan hierna langer dan normaal duren voor de handrem is aange-
trokken.
Zet de linker voorstoel in de achter-
ste stand.
Bij een defect aan de elektrisch be-
diende handrem of een lege accu kan
de handrem door middel van een me-
chanische noodontgrendeling worden
ontgrendeld.
Page 139 of 288

134
HILL HOLDER
Dit systeem houdt bij het wegrijden op
een helling uw auto ongeveer 2 secon-
den op zijn plaats. In die tijd kunt u uw
voet van het rempedaal naar het gaspe-
daal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt,
- bij bepaalde hellingcondities,
- als het bestuurdersportier is geslo- ten.
De hill holder kan niet worden uitge-
schakeld.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wan-
neer u het rempedaal loslaat:
- als bij de handgeschakelde versnel-
lingsbak de eerste versnelling of de
neutraalstand is ingeschakeld,
- als bij de elektronisch bediende ver- snellingsbak de stand A of M is in-
geschakeld,
- als bij de automatische versnellings- bak stand D of M is ingeschakeld.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en
de achteruitversnelling ingeschakeld
is, wordt de auto even op zijn plaats
gehouden wanneer u het rempedaal
loslaat.
Verlaat de auto niet in de korte
periode dat u de hill holder ge-
bruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek de handrem dan
handmatig aan en controleer of het
verklikkerlampje van de handrem en
het lampje P op de hendel (elektri-
sche handrem) permanent branden.
Bij een storing in de hill holder gaan deze
controlelampjes branden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk om het systeem te
laten controleren.
Page 140 of 288
137
Systeem dat bepaalde informatie op
een doorzichtige strip op de voorruit
projecteert, zodat de bestuurder deze
informatie in het directe gezichtsveld
heeft en zijn ogen niet van de weg hoeft
af te wenden.
Dit systeem werkt bij draaiende motor
en de instellingen worden opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
HEAD-UP DISPLAY
1. Aan/uit head-up display.
2. Regeling lichtsterkte.
3. Hoogteverstelling weergave.
Door één van de toetsen in te drukken
wordt de strip uitgeklapt. Als het head-up display is ingeschakeld,
geeft het de volgende informatie weer:
A. De snelheid van uw auto.
B. De informatie van de snelheidsrege-
laar/-begrenzer.
C. De informatie van de "distance alert".
Toetsen Informatie op het head-up display
Page 141 of 288

138
Bij bepaalde weersomstandig-
heden (regen en/of sneeuw,
zeer zonnig, ...) kan de infor-
matie op het head-up display tijdelijk
minder goed leesbaar zijn.
Sommige brillen (ook zonnebrillen en
brillen met speciale glazen) kunnen
het lezen van de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek,
bijvoorbeeld een brillendoekje, om de
doorzichtige strip te reinigen. Gebruik
nooit een droge doek, een schuur-
spons, schoonmaak- of oplosmiddel. Het is raadzaam de toetsen
uitsluitend bij stilstaande auto
te bedienen.
Leg geen voorwerpen op het dash-
board (tussen de voorruit en de pro-
jector) en dek de uitsparing voor de
doorzichtige strip niet af.
Druk bij draaiende motor op de toets
1 . Het head-up display blijft inge-
schakeld/uitgeschakeld als de motor
na het afzetten weer wordt gestart.
Hoogteverstelling
Stel het display bij draaiende motor
op de gewenste hoogte af met de
toets 3 :
- omhoog om het display hoger af te stellen,
- omlaag om het display lager af te stellen.
Inschakelen/uitschakelen Regelen van de lichtsterkte
Stel bij draaiende motor de licht-
sterkte van het display in met de
toets 2 :
- omhoog om de lichtsterkte te ver- hogen,
- omlaag om de lichtsterkte te ver- lagen.
Page 142 of 288

139
DISTANCE ALERT
Raadpleeg voor het naleven van de
veilige tijdsinterval, de verkeersregels
en/of aanbevelingen hieromtrent in het
land waar u zich bevindt.
Het systeem werkt als de snelheid van uw
auto tussen de 70 km/h en 150 km/h ligt.
Dit systeem geeft een visuele melding
die kan worden geprogrammeerd en
die bij het afzetten van het contact in
het geheugen blijft opgeslagen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
moet nemen.
1. Knop aan/uit.
2. Knop voor het verhogen (+)/verla-
gen (-) van de waarschuwingsaf-
stand. De informatie wordt weergegeven op
het head-up display.
Als het systeem is geactiveerd:
A. De snelheid van uw auto ligt buiten
het werkingsgebied.
B. De snelheid van uw auto ligt binnen
het werkingsgebied, maar er rijdt
geen voertuig vóór u.
C. De snelheid van uw auto ligt binnen
het werkingsgebied en er wordt een
voertuig vóór u gesignaleerd.
De actuele afstand tussen uw auto en het voertuig vóór u wordt perma-
nent weergegeven.
D. De afstand (tijd) tussen het voertuig
vóór u is korter dan de geprogram-
meerde tijd (waarschuwingsafstand).
Bediening Weergave tijdens de werking
Dit hulpsysteem informeert de bestuur-
der over de tijdsinterval (in seconden)
tussen zijn auto en de auto die vóór
hem rijdt, als de rijomstandigheden
constant zijn.
Het systeem signaleert geen stilstaan-
de voertuigen en grijpt niet in tijdens
het rijden.
Page 143 of 288