116
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Het ABS waarmee de auto
kan zijn uitgerust, werkt niet
op het remsysteem van de aanhan-
ger. Wees daarom extra voorzichtig
op gladde wegen.
ATTENTIE
Voer in geen geval modifica-
ties aan het remsysteem van
de auto uit. Het remsysteem van de
aanhanger moet geheel onafhanke-
lijk van het hydraulisch remsysteem
van de auto worden bediend.
ATTENTIEHoudt u aan de snelheidsbeperkingen die
voor auto’s met aanhanger gelden. U mag
in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
Wij raden het gebruik aan van een ge-
schikte stabilisator op de trekhaak van de
aanhanger.TREKKEN VAN
AANHANGERS
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
Voor het trekken van aanhangwagens of
caravans moet de auto uitgerust zijn met
een trekhaak van een goedgekeurd type en
een adequate elektrische installatie. De
montage van de trekhaak moet door ge-
specialiseerd personeel worden uitgevoerd.
Ook moet documentatie worden overhan-
digd m.b.t. het rijden met een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra
achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet
aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen
van de auto door het gewicht van een aan-
hanger of caravan wordt beperkt. Ook de
remweg wordt langer en u hebt langer de
tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het
afdalen om te voorkomen dat u constant
moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de
trekhaak rust, moet worden afgetrokken
van het laadvermogen van de auto. Om er
zeker van te zijn dat u het maximum toe-
laatbaar aanhangergewicht niet overschrijdt
(aangegeven op de typegoedkeuring), moet
u er rekening mee houden dat het maxi-
mum betrekking heeft op het totale gewicht
van de aanhangwagen of caravan, inclusief
accessoires en bagage.
117
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Voor de elektrische aansluiting moet een
gestandaardiseerde stekkerverbinding
worden gebruikt die kan worden beves-
tigd op de daarvoor bestemde steun op
de trekhaak. Bovendien moet op de auto
een regeleenheid voor de buitenverlich-
ting van de aanhanger worden geïnstal-
leerd.
Voor de elektrische aansluiting moet een
7- of 13-polige 12VDC stekkerverbinding
(CUNA/UNI- en ISO/DIN-normen) wor-
den gebruikt, waarbij eventuele aanwij-
zingen van de fabrikant van de auto en/of
van fabrikant van de trekhaak moeten
worden opgevolgd.
Een eventueel elektrisch geregelde rem of
een ander systeem (lier enz.) moet recht-
streeks op de accu worden aangesloten
met een kabel met een diameter van mi-
nimaal 2,5 mm
2.
TREKHAAK MONTEREN
De trekhaak moet door gespecialiseerd
personeel aan de carrosserie worden be-
vestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn
opgenomen, moeten worden aangehou-
den. Deze richtlijnen worden eventueel
aangevuld door extra informatie van de
fabrikant van de trekhaak.
De te installeren trekhaak moet voldoen
aan de huidige ECE-normen 94/20 en
daarop volgende wijzigingen.
Voor iedere uitvoering moet een trekhaak
worden gebruikt die geschikt is voor het
maximale aanhangergewicht van de auto
waarop de trekhaak wordt bevestigd.
BELANGRIJK De elektrisch geregelde
rem of lier mag alleen gebruikt worden als
de motor is ingeschakeld.
Naast de op het schema aangegeven aan-
sluitingen, is slechts een aansluiting voor
een eventuele elektrisch geregelde rem
toegestaan en een voor een 15W-gloei-
lamp voor de binnenverlichting van de
caravan.
Gebruik voor de aansluitingen de daar-
voor bestemde regeleenheid met een
kabel met een diameter van minimaal
2,5 mm
2vanaf de accu.
118
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Montageschema fig. 3
De trekhaak moet op de punten aange-
geven met
Øbevestigd worden met in
totaal 6 M10-bouten.
De binnenste verstevigingsplaten aan het
frame moeten een minimale dikte hebben
van 6 mm.
BELANGRIJK Het is verplicht om op de-
zelfde hoogte als de trekkogel een (goed
zichtbaar) plaatje van voldoende afmetin-
gen en kwaliteit aan te brengen met de vol-
gende tekst:
MAX. GEWICHT OP KOPPELING 60 kg
Na de montage van de trek-
haak moeten de boutgaten
worden afgedicht om te voorkomen
dat uitlaatgassen in het interieur
kunnen dringen.
ATTENTIE
fig. 3F0M092Ab
Bestaand
gat
Bestaande
bout
Bestaande bout
Bestaand gat Bestaand
gat
Bestaand gat
Hart trekkogel Volbeladen
119
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is af-
hankelijk van de voorschriften van het land
waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de
voorwielen gemonteerd worden (aange-
dreven wielen). Wij raden u het gebruik
aan van sneeuwkettingen uit het Abarth
Lineaccessori-programma.
Controleer na enkele tientallen meters rij-
den of de kettingen nog goed gespannen
zijn.
BELANGRIJK Geef bij gemonteerde
sneeuwkettingen voorzichtig gas om het
doorslippen van de aangedreven wielen te
voorkomen of zoveel mogelijk te beper-
ken. Hierdoor wordt het breken van de
kettingen voorkomen en daarmee be-
schadiging van de carrosserie en de
mechanische onderdelen.
BELANGRIJK Gebruik dunne sneeuw-
kettingen met een beperkte dikte van
7 mm.Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt;
rijdt niet harder dan 50
km/h. Vermijd kuilen, stoep-
randen en andere obstakels
en rijd, om de auto en het
wegdek niet te beschadigen, geen
lange stukken op sneeuwvrije wegen.
ATTENTIE
Op banden met banden-
maat 215/45 R17 91Y kun-
nen geen sneeuwkettingen worden
gemonteerd.
ATTENTIE
120
LAMPJES ENBERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
AUTO LANGERE TIJD
STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto
enkele maanden niet wordt gebruikt:
❒zet de auto in een overdekte, droge en
goed geventileerde ruimte;
❒schakel een versnelling in;
❒zorg ervoor dat de handrem is aange-
trokken;
❒maak de minkabel los van de accu en
controleer de acculading. Gedurende
het stallen moet deze controle iedere
drie maanden worden herhaald. Laad
de accu op als de optische meter een
donkere kleur heeft zonder een groen
middenstuk;
❒dek de auto af met een stoffen of een
ademende kunststof hoes. Gebruik
geen dichte plastic hoes, omdat het in
en op de auto aanwezige vocht dan niet
kan verdampen;
❒breng de bandenspanning 0,5 bar boven
de normaal voorgeschreven spanning
en controleer deze regelmatig;
❒als u de accukabels niet loskoppelt,
moet de lading iedere maand gecon-
troleerd worden; laad de accu op als de
optische meter een donkere kleur heeft
zonder groen middenstuk;
❒tap het koelsysteem van de motor niet
af.
BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met
een diefstalalarm, schakel dan het alarm
uit met de afstandsbediening.
❒maak de gespoten plaatdelen schoon en
behandel ze met een beschermende
was;
❒reinig en conserveer de glimmende
metalen delen met daarvoor geschikte
middelen;
❒smeer de wisserrubbers van de ruiten-
wissers en achterruitwisser in met talk-
poeder en laat ze los van de ruit staan;
❒zet de ruiten een klein stukje open;
121
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN ........................................... 122
TE LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU ............................... 122
AANGETROKKEN HANDREM ...................................... 122
STORING AIRBAGSYSTEEM ............................................ 123
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ............. 123
TE LAGE MOTOROLIEDRUK ......................................... 124
NIET OMGELEGDE VEILIGHEIDSGORDELS .............. 124
STORING EBD ..................................................................... 124
STORING EOBD-SYSTEEM .............................................. 125
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE UITGESCHAKELD ......... 126
STORING ABS ..................................................................... 126
BRANDSTOFRESERVE ....................................................... 126
DEFECTE BUITENVERLICHTING .................................. 127
MISTACHTERLICHTEN ..................................................... 127
STORING ESP ....................................................................... 127
BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN ................... 128
FOLLOW ME HOME .......................................................... 128
RICHTINGAANWIJZER LINKS ....................................... 128
RICHTINGAANWIJ ZER RECHTS ................................... 128
MISTLAMPEN V OOR ......................................................... 128
SPORT BOOST-FUNCTIE INGESCHAKELD ................ 128
GROOTLICHT ..................................................................... 128 CONTROLE BANDENSPANNING
............................... 129
TE LAGE BANDENSPANNING ...................................... 129
BANDENSPANNING NIET AANGEPAST
AAN SNELHEID .................................................................... 129
KANS OP GLADHEID ....................................................... 130
BEPERKTE ACTIERADIUS .................................................. 130
ASR-SYSTEEM ........................................................................\
130
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN ............................ 130
ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGELADEN . 131
NIET GOED GESLOTEN PORTIEREN ........................... 131
STORING ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING . 131
VERSLETEN REMBLOKKEN .............................................. 132
CRUISE-CONTROL ............................................................. 132
ALGEMENE STORINGSMELDING .................................. 132
L L
L
L
A
A
A
A
M
M
M
M
P
P
P
P
J
J
J
J
E
E
E
E
S
S
S
S
E
E
E
E
N
N
N
N
B
B
B
B
E
E
E
E
R
R
R
R
I
I
I
I
C
C
C
C
H
H
H
H
T
T
T
T
E
E
E
E
N
N
N
N
122
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN BERICHTEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
ALGEMENE OPMERKINGEN
Naast het branden van het lampje, ver-
schijnt er bij bepaalde uitvoeringen ook
een specifiek bericht en/of klinkt er een
akoestisch signaal. Deze meldingen zijn
kort en uit voorzorg en moeten als een
aanvulling worden gezien en niet als al-
ternatief voor de informatie in dit in-
structieboekje. Wij raden u daarom aan
dit instructieboekje goed door te lezen.
Houdt u bij een storing altijd aan de
aanwijzingen die in dit hoofdstuk be-
schreven worden.
BELANGRIJK De storingsmeldingen die
op het display verschijnen, zijn onderver-
deeld in twee categorieën: ernstigesto-
ringen en minder ernstige storingen.
De ernstige storingen worden langdurig
“cyclisch” herhaald.
De minder ernstige storingen worden ge-
durende een kortere tijd “cyclisch” herhaald.
U kunt de weergavecyclus van beide ca-
tegorieën onderbreken door op de knop
MENU ESC te drukken. Het lampje op
het instrumentenpaneel blijft branden tot-
dat de storing is verholpen. TE LAAG
REMVLOEISTOF-
NIVEAU (rood)
AANGETROKKEN
HANDREM (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enke-
le seconden moet het lampje doven.
Te laag remvloeistofniveau
Het lampje gaat branden als het rem-
vloeistofniveau in het reservoir onder het
minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld
door lekkage in het remsysteem.
Op het display verschijnt de bijbehorende
melding.
x
Als het lampje xtijdens het
rijden gaat branden (en op
het display verschijnt ook een mel-
ding), stop dan onmiddellijk en wendt
u tot de Abarth-dealer.
ATTENTIE
Aangetrokken handrem
Het lampje gaat branden als de handrem
wordt aangetrokken.
Als de auto in beweging is, hoort u bij en-
kele uitvoeringen ook een akoestisch sig-
naal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het
rijden gaat branden, controleer dan of de
handrem niet is aangetrokken.
123
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHEGEGEVENS
ALFABETISCH REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN BERICHTEN
STORING
AIRBAGSYSTEEM
(rood)
Als u de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje branden. Na
enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat constant branden bij een
storing in het airbagsysteem.
Op het display verschijnt de bijbehorende
melding.
¬
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje
¬gaat niet branden of blijft
branden tijdens het rijden, dan is er
mogelijk een storing in de veilig-
heidssystemen; in dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners niet ge-
activeerd worden bij een ongeval of,
in een zeer beperkt aantal gevallen,
niet op de juiste wijze geactiveerd
worden. Voordat u verder rijdt, dient
u contact op te nemen met de
Abarth-dealer om het systeem direct
te laten controleren.
ATTENTIE
Een defect lampje ¬(lamp-
je gedoofd) wordt aangege-
ven doordat het lampje voor de uit-
geschakelde frontairbag aan passa-
gierszijde “langer dan de normale
4 seconden knippert.
ATTENTIE
TE HOGE
KOELVLOEISTOF-
TEMPERATUUR
(rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na enke-
le seconden moet het lampje doven.
Het lampje gaat branden als de motor te
warm is.
Als het lampje gaat branden, moeten de
volgende maatregelen worden genomen:
❒ bij normale rij-omstandigheden:
stop de auto, zet de motor uit en con-
troleer of het niveau van de koel-
vloeistof in het reservoir niet onder
het MIN-merkteken staat. Als dit wel
het geval is, wacht dan enkele minuten
zodat de motor kan afkoelen, open
vervolgens langzaam en voorzichtig de
dop, vul koelvloeistof bij en controleer
of de koelvloeistof tussen het MIN-
en MAX-merkteken staat. Contro-
leer ook of er geen vloeistof weglekt.
Als bij het starten van de motor het
lampje opnieuw gaat branden, wendt
u dan tot de Abarth-dealer.
ç
❒ Als de auto onder zware bedrijfs-
omstandigheden wordt gebruikt
(bijvoorbeeld het bergopwaarts trek-
ken van een aanhanger of met volbe-
laden auto): verlaag de snelheid en
breng, als het lampje blijft branden, de
auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 mi-
nuten met draaiende motor en geef
iets gas voor een snellere circulatie van
de koelvloeistof. Zet vervolgens de
motor uit. Controleer het vloeistofni-
veau zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstan-
digheden is het raadzaam de motor en-
kele minuten te laten draaien met iets in-
getrapt gaspedaal voordat u de motor uit-
zet.
Op het display verschijnt de bijbehorende
melding.