196
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
NIVEAUS CONTROLE-
REN
fig. 1 - Uitvoeringen 100 Multijet
fig. 2 - Uitvoeringen 120 Multijet - 130 Multijet
Rook nooit tijdens werk-
zaamheden in de motor-
ruimte: er kunnen licht ontvlambare
gassen aanwezig zijn; brandgevaar.
ATTENTIE
Belangrijk; tijdens het bijvul-
len mogen de vloeistoffen
met verschillende specifica-
ties niet gemengd worden: als
de specificaties van de vloeistoffen
verschillen, kan de auto ernstig
beschadigd worden.
1.Motorkoelvloeistof
2.Olie van stuurbekrachtiging
3.Ruitensproeiervloeistof
4.Remvloeistof
5.Motorolie.
F0N0099m
F0N0100m
Belangrijk; tijdens het bijvul-
len mogen de vloeistoffen
met verschillende specifica-
ties niet gemengd worden:
als de specificaties van de vloeistof-
fen verschillen, kan de auto ernstig
beschadigd worden.
197
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
fig. 3 - Uitvoeringen 160 MultijetF0N0210m
1.Motorkoelvloeistof
2.Olie van stuurbekrachtiging
3.Ruitensproeiervloeistof
4.Remvloeistof
5.Motorolie.
Rook nooit tijdens werk-
zaamheden in de motor-
ruimte: er kunnen licht ontvlambare
gassen aanwezig zijn; brandgevaar.
ATTENTIE
MOTOROLIEVERBRUIK
Als richtlijn geldt een maximaal motorolie-
verbruik van ongeveer 400 gram per 1000
km.
De motor van een nieuwe auto moet nog
worden ingereden. Dit betekent dat het
motorolieverbruik pas na de eerste 5.000
÷ 6.000 km stabiliseert.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik
hangt af van de rijstijl en de gebruiksom-
standigheden van de auto. MOTOROLIE fig. 4-5-6
Controleer het oliepeil als de auto op
een vlakke ondergrond staat en enige
minuten (circa 5) na het uitzetten van de
motor.
Het oliepeil moet altijd tussen het MIN-
en MAX-merkteken op de oliepeilstok
Bstaan.
Het verschil tussen het MIN- en MAX-
merkteken komt overeen met ongeveer
1 liter olie.
Als het olieniveau dicht bij of onder het
MIN-merkteken staat, moet via de olie-
vulopening Amotorolie tot aan het
MAX-merkteken worden bijgevuld.
Het olieniveau mag nooit het MAX-
merkteken overschrijden.
fig. 4 - Uitvoeringen 100 MultijetF0N0101mfig. 5 - Uitvoeringen 120 - 130 Multijet
fig. 6 - Uitvoeringen 160 MultijetF0N0102m
F0N0211m
Wees bij het uitvoeren van
werkzaamheden in de
motorruimte extra voorzichtig als
de motor nog warm is: gevaar voor
verbranding. Onthoud dat bij een
warme motor de elektroventilateur
onverwacht kan inschakelen: kans
op verwonding. Pas op als u sjaals,
dassen of loszittende kledingstukken
draagt: deze kunnen door de bewe-
gende onderdelen worden gegrepen.
ATTENTIE
Vul nooit olie bij met andere
specificaties dan de olie
waarmee de motor is gevuld.
Afgewerkte motorolie en het
vervangen motoroliefilter
bevatten stoffen die schade-
lijk zijn voor het milieu. Het
is raadzaam om het verversen van de
olie en het vervangen van het oliefil-
ter door de Fiat-dealer te laten uit-
voeren. De dealer beschikt over de
uitrusting voor het op milieuvriende-
lijke wijze en conform de wettelijke
bepalingen verwerken van afgewerk-
te olie en oliefilters.
198
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
BELANGRIJK Na het bijvullen of het ver-
versen van de olie, moet u de motor enige
seconden laten draaien, vervolgens de
motor uitzetten en na enige minuten het
oliepeil controleren.
199
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
KOELVLOEISTOF fig. 7
Het niveau van de koelvloeistof moet
gecontroleerd worden bij een koude
motor en moet tussen het MIN- en
MAX-merkteken op het expansiereser-
voir staan.
Een te laag niveau bijvullen door een
mengsel van gedemineraliseerd water en
50% PARAFLU UPvan FL Selenia
langzaam via de vulopening Avan het
expansiereservoir te gieten, totdat het
niveau dicht bij het MAX-merkteken
staat.
Een mengsel van PARAFLU UPen
gedemineraliseerd water in een meng-
verhouding van 50% beveiligt tot een
temperatuur van -35°C.
Onder extreem koude klimatologische
omstandigheden raden wij een mengsel
aan van 60% PARAFLU UPen 40%
gedemineraliseerd water.
fig. 7F0N0103m
Het motorkoelsysteem
gebruikt PARAFLU UP-koel-
vloeistof. Gebruik voor het
eventueel bijvullen vloeistof
met dezelfde specificaties als waar-
mee het motorkoelsysteem is gevuld.
PARAFLU UP-koelvloeistof kan niet
worden gemengd met welke andere
koelvloeistof dan ook. Als dit toch
gebeurt, mag de motor absoluut niet
worden gestart en moet u zich tot de
Fiat-dealer wenden.
Het koelsysteem staat
onder druk. Vervang de dop
zo nodig alleen door een exemplaar
van hetzelfde type, anders kan de
werking van het systeem in gevaar
worden gebracht. Draai bij een
warme motor de dop van het
expansiereservoir nooit los: gevaar
voor verbranding.
ATTENTIE
Voorkom contact tussen de
zeer corrosieve vloeistof en
de lak. Als remvloeistof
wordt gemorst, moet de lak
onmiddellijk met water worden afge-
spoeld.
200
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
Wees bij het openen van de dop bijzon-
der voorzichtig zodat er geen vuil in het
reservoir kan komen.
Gebruik voor het bijvullen altijd een
trechter met een ingebouwde filterzeef
van ten minste 0,12 mm.
BELANGRIJKDe remvloeistof is hygro-
scopisch (trekt water aan). Als de auto
overwegend wordt gebruikt in gebieden
met een hoge luchtvochtigheid, dan moet
de vloeistof vaker worden vervangen dan
in het “Onderhoudsschema” staat aangege-
ven.
fig. 9F0N0107m
Rijd niet met een leeg rui-
tensproeierreservoir: de rui-
tensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een optimaal zicht.
ATTENTIE
Enkele in de handel ver-
krijgbare ruitensproeier-
vloeistoffen zijn licht ontvlambaar.
In de motorruimte bevinden zich
warme onderdelen die bij contact
de vloeistof kunnen doen ontbran-
den.
ATTENTIE
VLOEISTOF VOOR RUITEN-
SPROEIERS VOOR/ACHTER EN
KOPLAMPSPROEIERS fig. 8
Verwijder de dop Aen vul vloeistof bij.
Gebruik een mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL SC35in
de volgende mengverhouding:
30% TUTELA PROFESSIONAL
SC35en 70% water in de zomer.
50% TUTELA PROFESSIONAL
SC35en 50% water in de winter.
Bij temperaturen onder –20°C, TUTE-
LA PROFESSIONAL SC35onver-
dund gebruiken.
Controleer visueel het niveau van de
vloeistof in het reservoir.
fig. 8F0N0105m
REMVLOEISTOF fig. 9
Draai de dop Alos: controleer of het
remvloeistofniveau nog op het maximum
niveau staat.
Het niveau mag nooit het MAX-merkte-
ken overschrijden.
Als vloeistof moet worden bijgevuld, dan
raden wij u aan de remvloeistof te ge-
bruiken die staat vermeld in de tabel
“Vloeistoffen en smeermiddelen” (zie het
hoofdstuk “Technische gegevens”).
OPMERKING Maak de dop van het re-
servoir Aen het omringende oppervlak
zorgvuldig schoon.
201
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
De remvloeistof is giftig en
zeer corrosief. Als per onge-
luk remvloeistof wordt gemorst,
moeten de betreffende delen
onmiddellijk worden gewassen met
water en neutrale zeep en daarna
met veel water worden afgespoeld.
Bij inslikken dient onmiddellijk een
arts te worden geraadpleegd.
ATTENTIE
Het symbool πop het re-
servoir geeft aan dat synthe-
tische remvloeistof en geen minerale
vloeistof moet worden gebruikt. Het
gebruik van minerale vloeistoffen
moet absoluut worden vermeden,
omdat de rubbers in het remsysteem
door deze vloeistoffen worden be-
schadigd.
ATTENTIEAls het vloeistofniveau lager is dan voor-
geschreven, vul dan bij met een van de
producten uit de tabel “Vloeistoffen en
smeermiddelen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”. Vul als volgt bij:
❒Start de motor en wacht tot het
niveau van de vloeistof in het reser-
voir stabiliseert.
❒Draai bij draaiende motor het stuur-
wiel een aantal malen naar uiterst
rechts en uiterst links.
❒Vul olie bij, totdat het niveau nabij
het MAX-merkteken staat en mon-
teer de dop.
fig. 10F0N0109m
Voorkom dat de olie van de
stuurbekrachtiging in con-
tact komt met warme delen van de
motor: de olie is licht ontvlambaar.
ATTENTIE
Houd bij draaiende motor
het stuurwiel niet langer dan
8 seconden aaneengesloten
tegen het einde van de slag
gedraaid; dit veroorzaakt geluid en
het systeem kan beschadigd worden.
Het olieverbruik van de
stuurbekrachtiging is zeer
laag; als na het bijvullen de
olie binnen korte tijd weer
moet worden bijgevuld, moet het sys-
teem door de Fiat-dealer op eventu-
ele lekkage worden gecontroleerd.
OLIE VAN DE
STUURBEKRACHTIGING fig. 10
Controleer of de olie van de stuurbekrach-
tiging nog op het maximale niveau staat. De
controle moet worden uitgevoerd als de
auto op een vlakke ondergrond staat en bij
een stilstaande koude motor. Controleer
of het niveau nabij het MAX-merkteken
op de peilstok staat. De peilstok is vast met
de dop van het reservoir verbonden
(gebruik voor de controle bij een koude
motor het aangegeven niveau op de zijde
20 °C van de peilstok).
LUCHTFILTER
Laat het luchtfilter vervangen door de
Fiat-dealer.
LUCHTFILTER – STOFFIGE
WEGEN (indien aanwezig)
Het speciale luchtfilter voor een stoffige
omgeving heeft een optische sensor die
aangeeft wanneer het filter verstopt is
A-fig. 11. Daarom moet de sensor
regelmatig worden gecontroleerd (zie
het “Onderhoudsschema” in het hoofd-
stuk “Onderhoud en zorg”).
202
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
Dit filter is speciaal voor uitvoeringen
die overwegend over stoffige wegen rij-
den; het is daarom raadzaam het filter
door de Fiat-dealer te laten vervangen.
POLLENFILTER
Laat het pollenfilter vervangen door de
Fiat-dealer.
ACCU
De accu van de auto is “onderhouds-
arm”: onder normale omstandigheden
hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te
worden met gedestilleerd water.
De accu is in de cabine achter de peda-
len geplaatst. De accu is bereikbaar
nadat het beschermdeksel is verwijderd.
Het is raadzaam de accu door de Fiat-
dealer te laten controleren/vervangen.
ACCULADING CONTROLEREN
fig. 12
De acculading kan gecontroleerd wor-
den door de kleur van de optische
meter A(indien aanwezig) op het dek-
sel van de accu te controleren.
Als de accu niet voorzien is van een con-
trole-instrument voor de acculading en
het elektrolytniveau (optische hydrome-
ter), mogen de controlewerkzaamheden
De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief. Voorkom
contact met de huid en de ogen.
Houd open vuur en vonkvormende
apparaten verwijderd van de accu:
brand- en ontploffingsgevaar.
ATTENTIE
Als de accu werkt met een
zeer laag vloeistofniveau,
ontstaat onherstelbare schade aan
de accu en kan de accu openbar-
sten.
ATTENTIE
uitsluitend door deskundig personeel
worden uitgevoerd.
Om de acculading te controleren, moet
u de twee schroeven losdraaien en het
deksel openen. Sluit na het controleren
van de acculading, het deksel zorgvuldig,
waarbij afknellingen en kortsluiting moe-
ten worden voorkomen.
Zie de volgende tabel.
fig. 11F0N0253m
fig. 11aF0N0254m
Als het filter vol is, dan springt de indi-
cator B-fig. 11ain de rode stand, ook
bij uitgeschakelde motor. Om de wer-
king van de sensor te herstellen, moet
het filterelement worden gereinigd of
vervangen zoals bij normale luchtfilters;
druk vervolgens op de knop C-fig. 11a
om de indicator te resetten.
ATTENTIE Reinig het filter d.m.v. pers-
lucht, gebruik geen water of schoon-
maakvloeistoffen.
Helderwitte kleurElektrolyt bijvullen Wendt u tot deFiat-dealer
Donkere kleurAccu niet voldoende opgeladen Accu opladen
zonder groen (het is raadzaam dit
middenstukdoor Fiat-dealer te
laten uitvoeren)
Donkere kleur met Niveau elektrolyt en Geen enkele handeling
groen middenstuk acculading voldoende
203
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
BELANGRIJKWij raden u aan de
acculading voor het begin van de winter
te controleren, om de mogelijkheid van
bevriezing van het elektrolyt te voorko-
men. Voer deze controle vaker uit als de
auto overwegend voor korte trajecten
wordt gebruikt, of als accessoires zijn
gemonteerd die permanent, ook bij uit-
geschakeld contact, stroom verbruiken.
Dit geldt in het bijzonder voor achteraf
aangebrachte accessoires.BELANGRIJKAls een tachograaf in de
auto geïnstalleerd is en de auto 5 dagen
niet wordt gebruikt, is het raadzaam de
minpool van de accu los te koppelen om
te acculading te behouden.
fig. 12F0N0110m
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet een
originele accu met dezelfde specificaties
worden geïnstalleerd.
Als de accu vervangen wordt door een
accu met andere specificaties, vervallen
de onderhoudsintervallen die in het
“Onderhoudsschema” staan aangegeven.
Voor het onderhoud van de nieuwe accu
dient u zich strikt te houden aan de aan-
wijzingen van de fabrikant van de accu.Onoordeelkundige montage
van elektrische en elektroni-
sche apparatuur kan ernstige
schade toebrengen aan de
auto. Als u na aanschaf van uw auto
accessoires wilt monteren (diefstal-
alarm, mobiele telefoon enz.), wendt u
dan tot de Fiat-dealer. Deze kan u de
meest geschikte installaties aanraden en
controleren of het noodzakelijk is een
accu met een grotere capaciteit te mon-
teren.
Accu’s bevatten zeer schade-
lijke stoffen voor het milieu.
Het is raadzaam om de accu
door de Fiat-dealer te laten
vervangen. De dealer beschikt over
de uitrusting voor het op milieuvrien-
delijke wijze en conform de wettelijke
bepalingen afvoeren van de accu.
Als u de auto langere tijd
stalt in extreem koude
omstandigheden moet, om bevrie-
zing te voorkomen, de accu worden
verwijderd en op een verwarmde
plaats worden bewaard.
ATTENTIE