Page 33 of 72

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-3
2
3
4
5
67
8
9
DAU17710
Periodiek smeer- en onderhoudsschema
OPMERKING:
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder-
houdsbeurt op kilometerbasis wordt verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 30000 km, beginnend vanaf 6000 km.
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereed-
schap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURTKILOMETERSTAND (
×
1000 km)
JAARLIJKSE
CONTROLE
1 6 12 18 24
1*
Brandstofleiding
Controleer de brandstof- en onderdrukslangen op
scheurtjes of beschadigingen.
√
√
√
√
√
2
Bougie
Controleer de conditie.
Reinigen en elektrodenafstand afstellen.
√
√
Vervangen.
√
√
3*
Ventielen
Controleer de klepspeling.
Afstellen.
√
√
√
√
4
Luchtfilterelement
Reinigen.
√
√
Vervangen.
√
√
5
Luchtfilterelement in
v-snaarbehuizing
Reinigen.
√
√
√
√
6*
Voorrem
Controleer de werking en het vloeistofniveau en con-
troleer de machine op vloeistoflekkage.
√
√
√
√
√
√
Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
7*
Achterrem
Controleer de werking en stel de speling van de rem-
hendel af.
√
√
√
√
√
√
Vervang de remschoenen. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
8*
Remslang
Controleer op scheurtjes en beschadigingen.
√
√
√
√
√
Vervangen. Elke 4 jaar
Page 34 of 72

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
9*
Wielen
Controleer de speling en controleer op beschadigin-
gen.
√
√
√
√
10
*
Banden
Controleer op slijtage en beschadigingen.
Vervang indien nodig.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.
√
√
√
√
√
11
*
Wiellagers
Controleer op speling of beschadigingen.
√
√
√
√
12
*
Balhoofdlagers
Controleer de lagers op speling en oppervlakteruw-
heid.
√
√
√
√
√
Smeren met lithiumvet. Elke 24000 km
13
*
Framebevestigingen
Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig
zijn vastgezet.
√
√
√
√
√
14
Zijstandaard, midden-
bok
Controleer de werking.
Smeren.
√
√
√
√
√
15
*
Zijstandaardschakelaar
Controleer de werking.
√
√
√
√
√
√
16
*
Voorvork
Controleer op een correcte werking en olielekkage.
√
√
√
√
17
*
Schokdemperunit
Controleer op een correcte werking en olielekkage.
√
√
√
√
18
*
Carburateur
Stel het stationair toerental af.
√
√
√
√
√
√
19
Motorolie
Verversen. (Zie pagina 3-2.)
√
Elke 3000 km
Controleer het olieniveau en controleer de machine op
olielekkage.Elke 3000 km
√
20
*
Olie-aanzuigzeef
Reinigen.
√
21
Versnellingsbakolie
Controleer de machine op olielekkage.
√
√
√
Verversen.
√
√
√
22
*
V-snaar
Vervangen. Elke 18000 km
23
*
Voor- en achterremscha-
kelaar
Controleer de werking.
√
√
√
√
√
√
24
Bewegende delen en
kabels
Smeren.
√
√
√
√
√
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURTKILOMETERSTAND (
×
1000 km)
JAARLIJKSE
CONTROLE
1 6 12 18 24
Page 35 of 72

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-5
2
3
4
5
67
8
9
DAU18660
OPMERKING:
Het luchtfilter dient vaker te worden gecontroleerd wanneer u in een extreem vochtige of stoffige omgeving rijdt.
Hydraulisch remsysteem
Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinder en de remklauw worden vervangen en de remvloeistof
worden ververst.
De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
25
*
Gaskabelhuis en gaska-
bel
Controleer de werking en speling.
Stel indien nodig de speling af.
Smeer het gaskabelhuis en de gaskabel.
√
√
√
√
√
26
*
Luchtinlaatsysteem
Controleer de luchtafsluitklep, de membraanklep en de
slang op beschadiging.
Vervang indien nodig het volledige luchtinlaatsysteem.
√
√
√
√
√
27
*
Lampen, richtingaanwij-
zers en schakelaars
Controleer de werking.
Stel de koplamplichtbundel af.
√
√
√
√
√
√
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURTKILOMETERSTAND (
×
1000 km)
JAARLIJKSE
CONTROLE
1 6 12 18 24
Page 36 of 72
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-6
1
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU18771
Panelen verwijderen en
aanbrengen
Bij het uitvoeren van sommige onder-
houdswerkzaamheden die in dit hoofdstuk
worden beschreven, moeten de afgebeelde
panelen worden verwijderd. Neem deze pa-
ragraaf telkens door om een paneel te ver-
wijderen of aan te brengen.
DAUT1450
Paneel A
Verwijderen van het paneel
Verwijder de drukclips door de pen op het
midden in te drukken en haal dan het pa-
neel los.Aanbrengen van het paneel
Plaats het paneel in de oorspronkelijke po-
sitie en breng dan de drukclips aan.
Paneel B
Verwijderen van het paneelVerwijder de schroeven en haal het paneel
los.Aanbrengen van het paneel
Plaats het paneel in de oorspronkelijke po-
sitie en breng dan de schroeven aan.
Paneel C
Verwijderen van het paneelVerwijder de schroeven en haal het paneel
los.
1. Paneel A
2. Paneel B
3. Paneel C
ZAUM00**
1
2
3
1. Paneel A
2. Drukclip
ZAUM00**
1
2
1. Paneel B
2. Schroef
ZAUM00**
1
2(×2)
Page 37 of 72

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-7
2
3
4
5
67
8
9
Aanbrengen van het paneel
Plaats het paneel in de oorspronkelijke po-
sitie en breng dan de schroeven aan.
DAUT1170
Controleren van de bougie
De bougie is een belangrijk motoronderdeel
dat gemakkelijk te controleren is. Door hitte
en aanslag slijten bougies op de lange duur.
Daarom moeten bougies worden verwijderd
en gecontroleerd volgens het periodieke
onderhouds- en smeerschema. Bovendien
kan aan het uiterlijk van de bougie de con-
ditie van de motor worden afgelezen.
De bougie verwijderen
1. Verwijder het paneel C. (Zie
pagina 6-6.)
2. Verwijder de bougiedop.
3. Verwijder de bougie zoals weergege-
ven met behulp van de bougiesleutel
uit de boordgereedschapsset.
Controleren van de bougie
1. Controleer of de porseleinen isolatorrondom de centrale elektrode van de
bougie een middeldonkere tot lichte
kleur vertoont (de ideale kleur bij nor-
maal gebruik van de machine).
OPMERKING:
De motor is misschien defect als de bougie
een duidelijk andere kleur heeft. Probeer
dergelijke problemen niet zelf vast te stel-
len. Laat in plaats daarvan uw machine na-
kijken door een Yamaha dealer.
2. Controleer de bougie op afslijting van
de elektroden en op overmatige kool-
stof- of andere aanslag. Vervang in-
dien nodig de bougie.
De bougie monteren
1. Meet de elektrodenafstand met een
draadvoelmaat. Stel de afstand indien
nodig af volgens de specificatie.
1. Paneel C
2. Schroef
ZAUM00**
12(×4)
1. Bougiesleutel
ZAUM00**1
Voorgeschreven bougie:
NGK / CR7E
Page 38 of 72

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-8
1
2
3
4
5
6
7
8
9
2. Reinig het oppervlak van de bougie-
pakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad van
de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van
de bougiesleutel en zet vast met het
correcte aanhaalmoment.
OPMERKING:
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4
–
1/2 slagverder te draaien. De bougie moet echter zo
snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo-
ment worden aangedraaid.
4. Installeer de bougiedop.
5. Monteer het paneel.
DAUT1350
Motorolie en olieaanzuigzeef
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en de olie-aanzuigzeef
worden gereinigd volgens de intervalperio-
den vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema. De motorolie moet
ook worden ververst na de eerste 1000 km
(600 mi) en wanneer het controlelampje
olieverversingstermijn rood in plaats van
groen gaat branden. Het controlelampje
olieverversingstermijn moet na de eerste
1000 km (600 mi) worden teruggesteld. (Zie
pagina 3-2 voor de werkwijze voor het te-
rugstellen.)
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op de middenbok.
OPMERKING:
Zorg dat de machine rechtop staat bij het
controleren van het motorolieniveau. Wan-
neer de machine iets schuin staat, kan het
niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
3. Wacht een paar minuten om de olie tot
rust te laten komen, verwijder de olie-
vuldop, veeg de peilstok schoon, steek
deze weer in de vulopening (zonder
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.6
–
0.7 mm (0.024
–
0.028 in)
Aanhaalmoment:
Bougie:
13 Nm (1.3 m
·
kgf, 9.4 ft
·
lbf)
ZAUM00**
1
Page 39 of 72

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-9
2
3
4
5
67
8
9
vast te draaien) en neem dan weer uit
om het olieniveau te controleren.
OPMERKING:
Het motorolieniveau moet tussen de merk-
strepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
4. Als de motorolie beneden de merk-
streep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie, van de aanbevo-
len soort, bij tot het correcte niveau.
5. Steek de peilstok in de vulopening en
draai dan de olievuldop vast.
Motorolie verversen en olieaanzuigzeef
reinigen
1. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan
uit.2. Zet een oliecarter onder de motor om
de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap-
pluggen om de olie uit het carter te la-
ten stromen.
LET OP:
DCA10410
Bij het verwijderen van de olieaftapplug
komt de o-ring, de veer en de oliezeef
mee. Zorg dat deze onderdelen niet wor-
den verloren.
4. Reinig de olie-aanzuigzeef in oplos-
middel, controleer hem op schade en
vervang indien nodig.
5. Controleer de o-ring op beschadiging
en vervang hem indien nodig.
6. Breng de olieaanzuigzeef, de veer, de
o-ring en de olieaftappluggen aan en
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
ZAUM00**
1
2
1. Olievuldop
ZAUM00**
1
1. Olieaftapplug A
1. Olieaftapplug B
ZAUM00**
1
ZAUM00**
1
Page 40 of 72

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-10
1
2
3
4
5
6
7
8
9
zet de aftappluggen vast met het voor-
geschreven aanhaalmoment.
OPMERKING:
Zorg dat de o-ring correct aanligt.
7. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motorolie,
monteer dan de motorolievuldop en
zet deze vast.
LET OP:
DCA11670
Gebruik geen olie met een
“CD”-dieselspecificatie of een
hogere kwaliteit dan gespecifi-
ceerd. Gebruik ook geen olie met
een “ENERGY CONSERVING II”
of hogere aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
8. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
9. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
10. Stel het controlelampje olieverversing-
stermijn terug. (Zie pagina 3-2 voor de
werkwijze voor het terugstellen.)
OPMERKING:
Als de motorolie wordt ververst voordat het
controlelampje olieverversingstermijn rood
is gaan branden (dus voordat de intervalpe-
riode voor olieverversing was verstreken),
moet het controlelampje na de olieverver-
sing worden teruggesteld, zodat het eerst-
volgende tijdstip voor olieverversing weer
correct wordt aangegeven.
DAU20060
Versnellingsbakolie
Vóór elke rit moet het eindoverbrengings-
huis worden gecontroleerd op olielekkage.
In geval van lekkage dient u de scooter door
een Yamaha dealer te laten nakijken en te
laten repareren. Bovendien dient de ver-
snellingsbakolie als volgt te worden ver-
verst op de aangegeven tijdstippen in het
periodieke onderhouds- en smeerschema.
1. Start de motor, warm deze op door
een paar minuten te gaan rijden en zet
dan de motor af.
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder het
eindoverbrengingshuis om de gebruik-
te olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het eindoverbren-
gingshuis af te tappen.
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug A:
20 Nm (2.0 m
·
kgf, 14.5 ft
·
lbf)
Olieaftapplug B:
20 Nm (2.0 m
·
kgf, 14.5 ft
·
lbf)
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid bij verversing:
0.90 L (0.95 US qt)
(0.79 Imp.qt)