Page 49 of 90

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-11
6
3. Zet een oliecarter onder de motor om
de gebruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de aftap-
plug om de olie uit het carter te laten
stromen.
5. Verwijder de aftapplug om de olie uit
het oliereservoir te laten stromen.
6. Verwijder de aftapbout van het oliefil-
terelement om de olie uit het oliefiltere-
lement te laten stromen.OPMERKING:Sla de stappen 7–9 over als het oliefilterele-ment niet wordt vervangen.
7. Verwijder het oliefilterdeksel door de
bouten te verwijderen.8. Verwijder en vervang het oliefilterele-
ment en de o-ringen.
9. Monteer het oliefilterdeksel door de
bouten en de aftapbout aan te bren-
gen en deze dan vast te zetten met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
OPMERKING:Zorg dat de o-ringen correct aanliggen.
10. Breng de olieaftappluggen aan en zet
deze dan vast met het voorgeschre-
ven aanhaalmoment.
11. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motorolie,
monteer dan de olievuldop en zet deze
vast.LET OP:
DCAM1060
Het oliereservoir moet in twee stappen
worden gevuld. Vul het oliereservoir
eerst met 1.90 L (2.0 US qt) (1.67 Imp.qt)
van de aanbevolen motorolie. Start ver-
1. Olieaftapplug (oliereservoir)
1. Bevestigingsbout oliefilterdeksel
2. Aftapbout oliefilterelement
1. Oliefilterelement
2. O-ring
Aanhaalmomenten:
Bevestigingsbout oliefilterdeksel:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
Aftapbout oliefilterelement:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
Aanhaalmomenten:
Olieaftapplug (carter):
30 Nm (3.0 m·kgf, 22 ft·lbf)
Olieaftapplug (oliereservoir):
18 Nm (1.8 m·kgf, 13 ft·lbf)
Page 50 of 90

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-12
6
volgens de motor, geef vijf of zes keer
flink gas, zet de motor weer uit en vuldan de rest van de motorolie bij.LET OP:
DCA11620
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen olieën
met een “CD” dieselspecificatie of
olieën met een hogere kwaliteit dan
gespecificeerd. Gebruik ook geen
oliën met een “ENERGY CONSER-
VING II” of hogere aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingenin het carter terecht komen.12. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
13. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
DAU20070
Koelvloeistof Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAUM1721
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.OPMERKING:
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistofni-
veau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutiefworden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
OPMERKING:Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-niveau staan. Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterele-
ment:
2.50 L (2.64 US qt) (2.20 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterelement:
2.60 L (2.75 US qt) (2.29 Imp.qt)
Page 51 of 90

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-13
6
3. Als het koelvloeistofniveau op of onder
de merkstreep voor minimumniveau
staat, verwijder dan het stroomlijnpa-
neel B (Zie pagina 6-6.) en open de
dop van het koelvloeistofreservoir.
4. Vul koelvloeistof bij tot aan de merk-
streep voor maximumniveau, en sluit
daarna de dop van het koelvloeistofre-
servoir.
LET OP:
DCA10470
Als er geen koelvloeistof voorhan-
den is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht lei-
dingwater. Gebruik geen hard water
of zout water, hierdoor kan de mo-
tor worden beschadigd.
Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ververs
dan zo snel mogelijk met koelvloei-
stof, anders wordt de motor onvol-
doende gekoeld en is het
koelsysteem niet beschermd tegen
bevriezing en corrosie.
Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel mo-
gelijk een Yamaha dealer het anti-
vries percentage van de
koelvloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effectiefzijn.WAARSCHUWING
DWA10380
Verwijder de koelvloeistofradiator-vuldop nooit terwijl de motor nog heet is.
5. Breng het stroomlijnpaneel aan.
OPMERKING:
De radiatorkoelvin schakelt automa-
tisch aan of uit, afhankelijk van de tem-
peratuur van de koelvloeistof in de
koelvloeistofradiator.
Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-37 nadere instructies ver-meld.
DAUM1801
Verversen van de koelvloeistof
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en laat het motorblok indien no-
dig afkoelen.
2. Verwijder het zadel en het paneel B.
(Zie pagina’s 3-11 en 6-6.)
3. Verwijder het stroomlijnpaneel B. (Zie
pagina 6-6.)
4. Schuif een opvangbak onder de motor
om de gebruikte koelvloeistof op te
vangen.
5. Draai de schroef van de borging van
de radiatorvuldop los.
6. Verwijder de radiatorvuldop en de dop
van het koelvloeistofreservoir.
WAARSCHUWING
DWA10380
Verwijder de koelvloeistofradiator-vuldop nooit terwijl de motor nog heet is.
1. Koelvloeistofreservoir
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveauInhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximumni-
veau):
0.25 L (0.26 US qt) (0.22 Imp.qt)
Page 52 of 90

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-14
6
7. Verwijder de bouten van het koelvloei-
stofreservoir en keer dan het koelvloei-
stofreservoir ondersteboven om het
leeg te maken.
8. Monteer het koelvloeistofreservoir
door dit in de oorspronkelijke stand te
plaatsen en breng dan de bouten aan.9. Verwijder de aftapplug voor koelvloei-
stof om het koelsysteem leeg te ma-
ken.
10. Spoel het koelsysteem grondig door
met schoon leidingwater, nadat alle
koelvloeistof is uitgestroomd.11. Breng de aftapplug voor koelvloeistof
aan en zet deze dan vast met het voor-
geschreven aanhaalmoment.
OPMERKING:Controleer of de onderlegring beschadigd isen vervang indien nodig.
12. Giet de voorgeschreven hoeveelheid
van de gespecificeerde koelvloeistof in
de koelvloeistofradiator en in het re-
servoir.
1. Radiatorvuldop
2. Schroef van borging radiatorvuldop
3. Borging radiatorvuldop
4. Dop koelvloeistofreservoir
1. Bout
1. Aftapplug koelvloeistof
Aanhaalmoment:
Aftapplug koelvloeistof:
11 Nm (1.1 m·kgf, 8.0 ft·lbf)
Mengverhouding antivries/water:
1:1
Aanbevolen antivries:
Hoogwaardige ethyleenglycol anti-
vries met corrosieremmers voor alu-
minium motoren
Hoeveelheid koelvloeistof:
Inhoud radiator (inclusief alle leidin-
gen):
1.00 L (1.06 US qt) (0.88 Imp.qt)
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan
de merkstreep voor maximumni-
veau):
0.25 L (0.26 US qt) (0.22 Imp.qt)
Page 53 of 90

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-15
6
LET OP:
DCA10470
Als er geen koelvloeistof voorhan-
den is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht lei-
dingwater. Gebruik geen hard water
of zout water, hierdoor kan de mo-
tor worden beschadigd.
Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ververs
dan zo snel mogelijk met koelvloei-
stof, anders wordt de motor onvol-
doende gekoeld en is het
koelsysteem niet beschermd tegen
bevriezing en corrosie.
Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel mo-
gelijk een Yamaha dealer het anti-
vries percentage van de
koelvloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effectiefzijn.
13. Breng de dop van het koelvloeistofre-
servoir aan.
14. Breng de radiatorvuldop en de borging
van de radiatorvuldop aan door de
schroef aan te draaien.
15. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en zet hem
dan uit.16. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir. Verwijder indien nodig
de dop van het koelvloeistofreservoir,
vul koelvloeistof bij tot aan de merk-
streep voor maximumniveau en breng
dan de dop weer aan.
17. Start de motor en controleer dan of er-
gens aan de machine lekkage te zien
is. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het koelsysteem te controleren.
18. Breng het stroomlijnpaneel, het paneel
en het zadel aan.
DAUM1833
Vervangen van het
luchtfilterelement en reinigen
van de aftapslang Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Vervang het luchtfilterelement vaker als
u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
Verder moet de aftapslang van het luchtfil-
ter regelmatig worden gecontroleerd en ge-
reinigd.
Om het luchtfilterelement te vervangen
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-11.)
2. Verwijder het paneel B. (Zie pagina
6-6.)
3. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
Page 54 of 90

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-16
6
4. Trek het luchtfilterelement los.
5. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis zoals ge-
toond.LET OP:
DCA10480
Controleer of het luchtfilterelement
correct in het luchtfilterhuis is ge-
plaatst.
Laat de motor nooit draaien zonder
dat het luchtfilterelement aanwezig
is, dat kan leiden tot overmatige slij-
tage bij de zuiger(s) en/of de cilin-der(s).
6. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
7. Monteer het paneel.
8. Breng het zadel aan.Reinigen van de luchtfilteraftapslang
1. Controleer of zich in de aftapslang aan
de zijkant van het luchtfilterhuis water
of vuil heeft verzameld.
2. Haal de slang los als er vuil of water in
zit, reinig hem grondig en breng op-
nieuw aan.
DAUM1910
Afstellen van het stationair
toerental Het stationair toerental moet als volgt wor-
den gecontroleerd en eventueel afgesteld
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
De motor moet warm zijn om deze afstelling
te verrichten.OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze
snel reageert op de gasbediening.
Een diagnosetoerenteller is nodig omdeze afstelling uit te voeren.
1. Bevestig de toerenteller aan de bou-
giekabel.
2. Controleer het stationair toerental en
stel dit indien nodig volgens de specifi-
catie af door de stationair stelschroef
te verdraaien. Draai de schroef in de
richting (a) om het stationair toerental
te verhogen. Draai de schroef in de
richting (b) om het stationair toerental
te verlagen.
1. Luchtfilterelement
1. Aftapslang luchtfilter
Page 55 of 90

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-17
6
OPMERKING:Als het voorgeschreven stationair toerental
niet haalbaar is volgens de hierboven be-
schreven werkwijze, vraag dan eenYamaha dealer de afstelling uit te voeren.
DAU21380
Speling van de gaskabel
afstellen De vrije slag van de gaskabel dient 3.0–5.0
mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gas-
greep. Controleer de vrije slag van de gas-
kabel regelmatig en laat de vrije slag indien
nodig afstellen door een Yamaha dealer.
DAU21640
Banden Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en indien nodig worden bijge-
steld.
WAARSCHUWING
DWA10500
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor ditmodel is vastgesteld.
1. Stationair stelschroefStationair toerental:
1300–1500 tpm
1. Vrije slag gaskabel
Page 56 of 90

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
6-18
6
WAARSCHUWING
DWA11020
De aanwezigheid van bagage heeft grote
invloed op het weggedrag, de rem- en rij-
eigenschappen en de veiligheid van uw
motor. Neem daarom de volgende voor-
zorgsmaatregelen in acht.
DE MOTORFIETS NOOIT OVERBE-
LADEN! Rijden met een overbela-
den motorfiets kan leiden tot
beschadiging van de banden, con-
troleverlies of ernstig letsel. Zorg
dat het totale gewicht van de motor-
rijder, de passagier, de bagage en
de gemonteerde accessoires nooit
het voorgeschreven maximumlaad-
gewicht voor de machine over-
schrijdt.
Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.
Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de motorfiets en verdeel het ge-
wicht over beide zijden.
Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.
Controleer vóór iedere rit de condi-tie en spanning van de banden.Inspectie van banden
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmid-
dellijk door een Yamaha dealer worden ver-
vangen.
OPMERKING:De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-tijd de lokale voorschriften in acht. Bandspanning (gemeten op koude
banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
XT660R 200 kPa (29 psi) (2.00
kgf/cm²)
XT660X 210 kPa (30 psi) (2.10
kgf/cm²)
Achter:
XT660R 200 kPa (29 psi) (2.00
kgf/cm²)
XT660X 210 kPa (30 psi) (2.10
kgf/cm²)
90–186 kg (198–410 lb):
Voor:
XT660R 200 kPa (29 psi) (2.00
kgf/cm²)
XT660X 220 kPa (32 psi) (2.20
kgf/cm²)
Achter:
XT660R 225 kPa (33 psi) (2.25
kgf/cm²)
XT660X 230 kPa (33 psi) (2.30
kgf/cm²)
Off-road rijden:
Voor:
XT660R 200 kPa (29 psi) (2.00
kgf/cm²)
Achter:
XT660R 200 kPa (29 psi) (2.00
kgf/cm²)
Maximale belasting*:
186 kg (410 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder, pas-
sagier, bagage en accessoires1. Wang van band
2. BandprofieldiepteMinimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)