– Bij een duidelijk verschil in hoogte
tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Direct nadat de Blind Spot Monitor
is ingeschakeld
– Als de auto een aanhangwagen
trekt
• In de volgende situaties (tijdens het
rijden) worden mogelijk vaker
onnodig zaken gesignaleerd:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Wanneer de rijstroken smal zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en een auto
die op een andere dan de
aangrenzende rijstroken rijdt het
detectiegebied binnenkomt
– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Als de banden slippen of spinnen
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en een auto achter u
– Wanneer een accessoire (zoals een
fietsendrager) op de achterzijde van
de auto is gemonteerd
– Als de auto een aanhangwagen
trekt4.5.10 Toyota Parking
Assist-sensor*
*Indien aanwezig
De afstand van uw auto tot objecten, zoals
een muur, bij het fileparkeren en inparkeren
in een garage wordt gemeten door sensoren
en wordt doorgegeven via het multi- infor-
matiedisplay of het multimedia-display
(indien aanwezig) en een zoemer. Controleer
bij gebruik van dit systeem ook altijd zelf de
omgeving.
Systeemonderdelen
Locatie en soorten sensoren
AHoeksensoren voor (indien
aanwezig)
BBinnenste sensoren voor (indien
aanwezig)
CHoeksensoren achter
DBinnenste sensoren achter
Display (multi-informatiedisplay)
Wanneer de sensoren een object, zoals een
muur, signaleren, wordt er een afbeelding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay overeenkomstig de
positie van en de afstand tot het object.
ASignalering hoeksensor voor (indien
aanwezig)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
281
4
Rijden
BSignaleren binnenste sensor voor
(indien aanwezig)*1
CSignaleren hoeksensor achter*2
DSignaleren binnenste sensor achter*2
*1
Weergegeven als de selectiehendel in
een rijpositie staat
*2Weergegeven als de selectiehendel in
stand R staat
Display (multimedia-display) (indien
aanwezig)
Wanneer de sensoren een object, zoals
een muur, signaleren, wordt er een
afbeelding weergegeven op het
multimedia-display overeenkomstig de
positie van en de afstand tot het object.
• Wanneer de Toyota Parking
Assist-monitor (indien aanwezig)
wordt weergegeven
Bij detectie van een obstakel verschijnt
er in de bovenhoek van het scherm een
vereenvoudigde weergave.
• Wanneer de Panoramic View
Monitor-monitor (indien aanwezig)
wordt weergegeven
PanoramabeeldEr wordt een afbeelding weergegeven
wanneer de Panoramic View Monitor
wordt weergegeven.
Behalve panoramabeeld
Bij detectie van een obstakel verschijnt
er in de bovenhoek van het scherm een
vereenvoudigde weergave.
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen
De Toyota Parking Assist-sensor kan
worden ingeschakeld/uitgeschakeld via
het scherm
van het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 94, blz. 102)
Wanneer de Toyota Parking Assist-sensor
wordt uitgeschakeld, gaat het
controlelampje Toyota Parking
Assist-sensor OFF (→blz. 73) op het
multi-informatiedisplay branden.
Als u het systeem weer wilt inschakelen,
selecteer dan
op het multi-
informatiedisplay, selecteeren zet
het vervolgens aan.
Wanneer het systeem is uitgeschakeld,
blijft het uitgeschakeld, zelfs als het
contact AAN wordt gezet nadat dit UIT
was gezet.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Vertrouw niet blindelings op het systeem,
aangezien er een grens is aan de mate
van nauwkeurigheid bij de herkenning en
de ondersteunende mogelijkheden die
dit systeem kan bieden. Het is altijd de
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
282
WAARSCHUWING!(Vervolg)
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de omgeving van de auto in de gaten
te houden en veilig te rijden.
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kan een ongeval het gevolg zijn.
• Beschadig de sensoren niet en houd
ze altijd schoon.
• Plaats geen stickers of elektronische
onderdelen zoals een kentekenplaat
met achtergrondverlichting (met
name fluorescerende), een mistlamp,
een spatbordantenne of een
draadloze antenne in de buurt van
een radarsensor.
• Stel de omgeving van de sensor niet
bloot aan krachtige schokken. Als
deze wel aan krachtige schokken is
blootgesteld, laat de auto dan
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de voor-
de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Wijzig, demonteer of spuit de
sensoren niet.
• Bevestig geen afdekking op de
kentekenplaat.
• Houd de bandenspanning op de
juiste waarde.
Wanneer moet de functie
uitgeschakeld worden
Schakel in de volgende situaties de
functie uit, omdat deze anders mogelijk
zelfs werkt als er geen kans op een
aanrijding is.
• Het niet in acht nemen van
bovenstaande waarschuwingen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als een niet-originele Toyota-
wielophanging (bijvoorbeeld
verlaagde wielophanging) is
gemonteerd.
Opmerkingen bij het wassen van de
auto
Stel de omgeving van de sensoren niet
bloot aan sterke waterstralen of stoom.
Anders kan de sensor defect raken.
• Spuit bij het wassen van de auto met
een hogedrukreiniger niet
rechtstreeks op de sensoren, omdat
dit er toe kan leiden dat een sensor
niet meer goed werkt.
• Richt bij het wassen van de auto met
stoom de stoom niet rechtstreeks op
de sensoren, omdat dit er toe kan
leiden dat een sensor niet meer goed
werkt.
Het systeem kan worden geactiveerd
wanneer
• Het contact AAN staat.
• De Toyota Parking Assist-sensor is
ingeschakeld.
• De rijsnelheid lager is dan ongeveer
10 km/h.
• De selectiehendel in een andere stand
dan P staat.
Als “Parking Assist Unavailable Please
Clean Parking Assist Sensor” (Parking
Assist niet beschikbaar, reinig Parking
Assist-sensor) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
Mogelijk is een van de sensoren bedekt
met bijvoorbeeld ijs, sneeuw of vuil.
Verwijder dan het ijs, de sneeuw, het vuil
e.d. van de sensor om te zorgen dat het
systeem weer normaal werkt.
Ook wordt er bij lage temperaturen
mogelijk een waarschuwingsmelding
weergegeven doordat zich ijs vormt op
een sensor en een sensor daardoor
mogelijk geen obstakels signaleert.
Zodra het ijs smelt, zal het systeem weer
normaal werken.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
283
4
Rijden
Als er een waarschuwingsmelding wordt
weergegeven terwijl de sensor schoon
is, is er mogelijk een storing aanwezig in
de sensor. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als “Parking Assist Unavailable”
(Parking Assist niet beschikbaar)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay (auto's met
PKSB)
• Er kan continu water over de sensor
stromen, zoals bij zware regenval. Als
het systeem signaleert dat de
toestand weer normaal is, zal het
systeem weer normaal werken.
• Mogelijk is het systeem na het
losnemen en weer aansluiten van een
accuklem niet geïnitialiseerd.
Initialiseer het systeem. (→Blz. 284)
Als deze melding na de initialisatie
nog steeds wordt weergegeven, laat
de auto dan controleren door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als een accuklem is losgenomen en
weer is aangesloten (auto's met PKSB)
Het systeem moet worden
geïnitialiseerd. Rijd om het systeem te
initialiseren gedurende ten minste
5 seconden recht vooruit met een
snelheid van ongeveer 35 km/h of
hoger.
Detectie-informatie sensoren
• Het detectiegebied van de sensoren is
beperkt tot het gebied rond de voor-
en achterbumper van de auto.
• Tijdens het gebruik kunnen zich de
volgende situaties voordoen:
– Afhankelijk van de vorm van het
object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of
kan detectie niet mogelijk zijn.– Tussen het signaleren van een
statisch object en de weergave zit
een kleine vertraging (geluid
waarschuwingszoemer). Ook als er
met lage snelheid wordt gereden,
bestaat de mogelijkheid dat het
object binnen 30 cm van de
sensoren komt voordat het display
wordt weergegeven en de
waarschuwingszoemer hoorbaar is.
– Het kan moeilijk zijn om de zoemer
te horen als het audiosysteem hard
staat of als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid
produceert.
– Het kan moeilijk zijn om de
geluidssignalen te horen ten
gevolge van geluiden van andere
systemen.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
• Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw
auto
Mogelijk worden mensen die bepaalde
soorten kleding dragen niet
gesignaleerd.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
De staat van de auto en de omgeving
kunnen van invloed zijn op de capaciteit
van de sensor om objecten correct te
signaleren. Specifieke situaties waarin
dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw
of ijs. (Het reinigen van de sensoren
zal het probleem oplossen.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
284
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien
van de sensor zal het probleem
oplossen.) Vooral bij lage
buitentemperaturen kan het gebeuren
dat er ten gevolge van een bevroren
sensor een abnormaal beeld te zien is
op het display of dat objecten, zoals
een muur, niet worden gesignaleerd.
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is.
• De auto rijdt op een bijzonder
hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras.
• Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Een sensor is bedekt met een
waterfilm of er is sprake van zware
regenval.
• Als het object zich te dicht bij de
sensor bevindt.
• Als een voetganger kleren draagt die
geen ultrasoongolven reflecteren
(bijvoorbeeld een rok met plooien of
volants).
• Wanneer objecten die niet loodrecht
op de grond staan, objecten die niet in
een rechte hoek ten opzichte van de
rijrichting van de auto staan of
ongelijkmatige of golvende objecten
zich binnen het detectiebereik
bevinden.
• Bij sterke wind.• Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm.
• Wanneer zich tussen de auto en een
gesignaleerd obstakel een object
bevindt dat niet kan worden
gesignaleerd.
• Als een object zoals een auto,
motorfiets, fiets of voetganger voor
de auto langs komt of plotseling van
opzij opduikt.
• Als de stand van een sensor is
gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst.
•
Als de voorzijde van de auto omhoog of
omlaag staat door de belading van de
auto.
• Als niet op een stabiele wijze kan
worden gereden met de auto,
bijvoorbeeld als hij betrokken is
geweest bij een ongeval of als er
storingen zijn.
• Als er sneeuwkettingen, een compact
reservewiel of een bandenre-
paratieset worden toegepast.
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
Onder sommige omstandigheden, zoals
de onderstaande, werkt het systeem
mogelijk zelfs als er geen kans op een
aanrijding is.
• Wanneer op een smalle weg wordt
gereden.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
285
4
Rijden
• Wanneer richting een spandoek of
vlag, een laaghangende tak of een
slagboom (zoals wordt gebruikt bij
spoorwegovergangen, tolpoortjes en
parkeerplaatsen) wordt gereden
• Bij een groef of gat in het wegdek.
• Wanneer de auto over een metalen
afdekking (rooster) rijdt, zoals
gebruikt boven afvoergoten.
• Bij het omhoog of omlaag rijden op
een steile helling.
• Als een sensor wordt geraakt door een
grote hoeveelheid water, zoals bij het
rijden op een overstroomde weg.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw,
waterdruppels of ijs. (Het reinigen van
de sensoren zal het probleem
oplossen.)
• Een sensor is bedekt met een
waterfilm of er is sprake van zware
regenval.
• Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden, bijvoorbeeld
bij mist, sneeuw of een zandstorm.
• Wanneer het stevig waait.
• Wanneer in de omgeving van de auto
ultrasoongolven worden
geproduceerd door claxons,
voertuigdetectiesystemen,
motorfietsmotoren, luchtremmen van
vrachtwagens, sonarsystemen van
andere auto's of andere bronnen.
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto.• Als de stand van een sensor is
gewijzigd door een aanrijding o.i.d.
• De auto nadert een hoge of gebogen
stoeprand.
• Wanneer vlak langs pilaren
(H-vormige stalen balken, enz.) in
parkeergarages, op bouwplaatsen,
enz. wordt gereden
• Als niet op een stabiele wijze kan
worden gereden met de auto,
bijvoorbeeld als hij betrokken is
geweest bij een ongeval of als er
storingen zijn.
• De auto rijdt op een bijzonder
hobbelige weg, op een helling, op
grind of op gras.
• Als er sneeuwkettingen, een compact
reservewiel of een bandenrepa-
ratieset worden toegepast.
Weergave sensorsignalering, afstand
tot object
Detectiebereik van de sensoren
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
286
Auto's zonder PKSBAOngeveer 100 cm*
BOngeveer 150 cm*
COngeveer 65 cm
DOngeveer 60 cm
Auto's met PKSB
AOngeveer 100 cm
BOngeveer 150 cm
COngeveer 63 cm
DOngeveer 63 cmHet schema toont het detectiebereik van
de sensoren. Houd er rekening mee dat
de sensoren geen objecten kunnen
signaleren die zich extreem dicht bij de
auto bevinden.
Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het object.
*Indien aanwezig
Weergave afstand
Wanneer er een object wordt gesignaleerd door een sensor, wordt de globale afstand tot
het object weergegeven op het multi-informatiedisplay of het multimedia-display (indien
aanwezig). (Als de afstand tot het object klein wordt, gaan de afstandssegmenten
mogelijk knipperen.)
De afbeeldingen wijken mogelijk af van de getoonde afbeeldingen.
Auto's zonder PKSB
• Globale afstand tot object
– Binnenste sensor voor: 100 cm - 60 cm
– Binnenste sensor achter: 150 cm - 65 cm
Multi-informatiedisplay Multimedia-display
*1*2
*1Auto's met 4,2 inch of 7 inch multi-informatiedisplay
*2Auto's met 12,3 inch multi-informatiedisplay
• Globale afstand tot object
– Sensor voor: 60 cm - 47,5 cm
– Sensor achter: 65 cm - 50 cm
Multi-informatiedisplay Multimedia-display
*1*2
*1Auto's met 4,2 inch of 7 inch multi-informatiedisplay
*2Auto's met 12,3 inch multi-informatiedisplay
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
287
4
Rijden
• Globale afstand tot object
– Sensor voor: 47,5 cm - 35 cm
– Sensor achter: 50 cm - 35 cm
Multi-informatiedisplay Multimedia-display
*1*2
*1Auto's met 4,2 inch of 7 inch multi-informatiedisplay
*2Auto's met 12,3 inch multi-informatiedisplay
• Globale afstand tot object: 35 cm - 28 cm
Multi-informatiedisplay*3Multimedia-display
*1*2
*1Auto's met 4,2 inch of 7 inch multi-informatiedisplay
*2Auto's met 12,3 inch multi-informatiedisplay
*3De afstandssegmenten zullen langzaam knipperen.
• Globale afstand tot object: minder dan 28 cm
Multi-informatiedisplay*3Multimedia-display
*1*2
*1Auto's met 4,2 inch of 7 inch multi-informatiedisplay
*2Auto's met 12,3 inch multi-informatiedisplay
*3De afstandssegmenten zullen snel knipperen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
288