• Schakel niet-noodzakelijke
elektrische verbruikers uit als er
gedurende langere tijd met lage
snelheden gereden wordt,
bijvoorbeeld in een file.
Als de accu verwijderd of ontladen is
• De in de ECU opgeslagen informatie
wordt gewist. Laat wanneer de accu
volledig is ontladen de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Sommige systemen moeten mogelijk
worden geïnitialiseerd. (→Blz. 487)
Verwijderen van de accuklemmen
Wanneer de accuklemmen worden
verwijderd, wordt de in de ECU
opgeslagen informatie gewist. Neem
voordat u de accuklemmen losneemt
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Laden van de accu
De accu zal geleidelijk aan ontladen,
zelfs wanneer de auto niet in gebruik is.
Dit wordt veroorzaakt door natuurlijke
ontlading en het effect van bepaalde
elektrische apparatuur. Als de auto
langere tijd niet gebruikt wordt, kan de
accu ontladen en kan de auto mogelijk
niet meer worden gestart. (De accu laadt
automatisch op tijdens het rijden.)
Opladen of vervangen van de accu
(auto's zonder Smart entry-systeem
en startknop)
Mogelijk start de motor niet bij de eerste
poging nadat de accu weer is opgeladen,
maar start hij wel normaal na de tweede
poging. Dit duidt niet op een storing.Opladen of vervangen van de accu
(auto's met Smart entry-systeem en
startknop)
• Wanneer de accu is ontladen, is het in
sommige gevallen niet mogelijk om de
portieren te ontgrendelen met het
Smart entry-systeem met startknop.
Gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel om de portieren
te vergrendelen of te ontgrendelen.
• Mogelijk start de motor niet bij de
eerste poging nadat de accu weer is
opgeladen, maar start hij wel normaal
na de tweede poging. Dit duidt niet op
een storing.
• De stand van het contact wordt door
de auto opgeslagen. Wanneer de accu
weer wordt aangesloten, keert het
systeem terug naar de stand die was
geselecteerd voordat de accu
ontladen raakte. Zet vóór het
losnemen van de accu het contact UIT.
Wees extra voorzichtig bij het
aansluiten van de accu wanneer u niet
zeker weet in welke stand het contact
stond voordat de accu ontladen
raakte.
Als de accu verwijderd of ontladen is
(auto's met Stop & Start-systeem)
De motor wordt gedurende maximaal
een uur mogelijk niet automatisch door
het Stop & Start-systeem uitgeschakeld.
Bij het vervangen van de accu
• Auto's met Stop & Start-systeem:
Gebruik een originele accu die
speciaal is ontworpen voor gebruik
met het Stop & Start-systeem of een
accu met gelijkwaardige specificaties.
Wanneer een niet-ondersteunde accu
wordt gebruikt, wordt de werking van
het Stop & Start-systeem mogelijk
beperkt om de accu te beschermen.
Ook nemen de prestaties van de accu
mogelijk af en kan de motor mogelijk
niet worden herstart. Neem voor meer
informatie contact op met een
erkende Toyota-dealer of
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
456
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Voorkomen van schade aan de auto
(auto's met handgeschakelde
transmissie)
Probeer de auto niet aan te duwen of
aan te slepen omdat hierdoor de
driewegkatalysator te heet kan worden
en er brand kan ontstaan.
OPMERKING
Omgaan met startkabels
Zorg er bij het aansluiten van de
startkabels voor dat deze niet verstrikt
raken in de koelventilator of in de
aandrijfriem van de motor.
7.2.12 Als uw auto oververhit
raakt
Het volgende kan erop duiden dat de auto
oververhit raakt.
• De koelvloeistoftemperatuurmeter
(→blz. 75, blz. 79) komt in het rode
gebied of u merkt dat de motor
minder vermogen levert. (De auto
accelereert bijvoorbeeld niet als het
gaspedaal wordt ingetrapt.)
• “Engine Coolant Temp High Stop in a
Safe Place See Owner’s Manual”
(Temperatuur koelvloeistof te hoog.
Breng auto op veilige plaats tot
stilstand. Raadpleeg handleiding)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
• Er komt stoom onder de motorkap uit.
Correctieprocedures
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand, schakel de airconditioning
uit en zet vervolgens de motor af.
2. Als er stoom te zien is: Open, nadat de
stoom is verdwenen, voorzichtig de
motorkap.
Als er geen stoom te zien is: Open
voorzichtig de motorkap.3. Controleer nadat de motor voldoende
is afgekoeld de slangen en het
radiateurblok (radiateur) op sporen
van lekkage.
ARadiateur
BKoelventilator
Neem bij lekkage van een grote
hoeveelheid koelvloeistof
onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
4. Het koelvloeistofniveau is correct als
het zich tussen de streepjes FULL en
LOW van het reservoir bevindt.
AReservoir
BFULL-streepje
CLOW-streepje
5. Vul indien nodig koelvloeistof bij.
In noodgevallen mag ook water
gebruikt worden als u geen
koelvloeistof bij de hand hebt. Laat,
als in een noodgeval water is
toegevoegd, zo snel mogelijk de auto
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
458
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
6. Start de motor, schakel de
airconditioning in en controleer of de
koelventilator van de radiateur draait
en of er geen koelvloeistof lekt uit de
radiateur of de slangen.
De koelventilator gaat draaien als de
airconditioning wordt ingeschakeld
direct na een koude start. Controleer
of de ventilator draait door ernaar te
luisteren en te voelen of er
luchtstroom is. Schakel als u hier niet
zeker van bent de airconditioning nog
een aantal keer in en uit. (De
ventilator werkt mogelijk niet bij
temperaturen beneden het
vriespunt.)
7. Als de koelventilator niet draait: Zet
de motor onmiddellijk uit en neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als de koelventilator draait: Laat de
auto nakijken door de dichtstbijzijnde
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.8. Controleer of “Engine Coolant Temp
High Stop in a Safe Place See Owner’s
Manual (Temperatuur koelvloeistof te
hoog. Breng auto op veilige plaats tot
stilstand. Raadpleeg handleiding)”
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Als de melding niet verdwijnt: Zet de
motor uit en neem contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als de melding niet wordt
weergegeven: Laat de auto nakijken
door de dichtstbijzijnde erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
Bij controles in de motorruimte van
uw auto
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan ernstig
letsel, zoals brandwonden, tot gevolg
hebben.
• Als er stoom onder de motorkap
vandaan komt, open de motorkap
dan niet voordat de stoom is
verdwenen. De motorruimte kan zeer
heet zijn.
• Houd uw handen en kleding (met
name stropdassen, sjaals en dassen)
uit de buurt van de ventilator en
aandrijfriemen. Als u dit niet doet,
kunnen uw handen of kleding
bekneld raken, wat kan leiden tot
ernstig letsel.
• Draai de dop van het
koelvloeistofreservoir niet los als de
motor en de radiateur heet zijn. Er
kan hete stoom of koelvloeistof uit
spuiten.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
459
7
Bij problemen
Elektrisch systeem (accu)
Behalve auto's met modelcode
*die een “X” als laatste letter heeft
Klemspanning bij 20°C (68°F): 12,3 V of hoger
(Zet het contact UIT en schakel het grootlicht gedu-
rende 30 seconden in.) Als de spanning lager is dan de
standaardwaarde, laad dan de accu op.
Laad-
stroomSnelladen Max. 15 A
Druppelladen Max. 5 A
*De modelcode staat vermeld op het typeplaatje.
Auto's met modelcode
*die een “X” als laatste letter heeft
Aanduiding soortelijke massa bij 20°C (68°F): 1,25 of hoger
Als de soortelijke massa lager is dan de stan-
daardwaarde, laad dan de accu op.
Laadstroom Snelladen Max. 15 A
Druppelladen Max. 5 A
*De modelcode staat vermeld op het typeplaatje.
Automatische transmissie
Hoeveelheid vloeistof*7,4 l (7,8 qt., 6,5 Imp.qt.)
Soort vloeistof Originele Toyota ATF WS
*De inhoud is de referentiehoeveelheid. Als vervanging noodzakelijk is, neem dan contact
op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
OPMERKING
Soort automatische-transmissievloeistof
Gebruik van andere transmissievloeistof dan hierboven genoemd kan leiden tot
abnormale geluiden en trillingen en schade aanrichten aan de transmissie van uw auto.
Multidrive CVT
Hoeveelheid vloeistof*Zonder Stop & Start-
systeem8,6 l (9,1 qt., 7,6 Imp.qt.)
Met Stop & Start-systeem 8,3 l (8,8 qt., 7,3 Imp.qt.)
Soort vloeistof Originele Toyota CVT FE-vloeistof
*De inhoud is de referentiehoeveelheid. Als vervanging noodzakelijk is, neem dan contact
op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
OPMERKING
Soort Multidrive-vloeistof
Gebruik van andere Multidrive-vloeistof dan hierboven genoemd kan leiden tot abnor-
male geluiden en trillingen en schade aanrichten aan de Multidrive CVT van uw auto.
8.1 Specificaties
469
8
Voertuigspecificaties
Stop & Start-systeem*(→blz. 304)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Wijzig de duur van het Stop &
Start-systeem wanneer de
airco is ingeschakeldStandaard Verlengd – O –
*Indien aanwezig
Automatische airconditioning
*(→blz. 336)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Schakelen tussen buiten-
luchtmodus en de aan de
toets AUTO gekoppelde recir-
culatiemodusAan Uit O – O
Automatische bediening air-
coschakelaarAan Uit O – O
Schakelen naar de buiten-
luchtmodus als de auto ge-
parkeerd isAan Uit – – O
*Indien aanwezig
Verlichting (→blz. 345)
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Tijd die verstrijkt voordat de
interieurverlichting uitgaat15 secondenUit
O–O 7,5 seconden
30 seconden
Werking als het contact UIT
wordt gezetAan Uit – – O
Werking als de portieren wor-
den ontgrendeldAan Uit – – O
Werking wanneer u de auto
nadert terwijl u de elektroni-
sche sleutel bij u draagt
*1Aan Uit – – O
Voetenruimteverlichting
*2Aan Uit – – O
*1Alleen auto's met Smart entry-systeem en startknop
*2Indien aanwezig
Persoonlijke voorkeursinstellingen
auto
• Wanneer de functie koppeling van
portiervergrendeling aan rijsnelheid
en de functie koppeling van
portiervergrendeling aan standtransmissie allebei zijn ingeschakeld,
werkt de portiervergrendeling als
volgt.
– Als de auto wordt gestart terwijl alle
portieren zijn vergrendeld, werkt de
functie koppeling van rijsnelheid
aan portiervergrendeling niet.
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
486
Instellen van de rijsnelheid . .273 , 275
Instellen van de rijsnelheid
(afstandsregelmodus). . . .256 , 266
Instellingen LTA-systeem......242
Instellingen tussenafstand
(afstandsregelmodus). . . .257 , 267
In-/uitschakelen van de Blind Spot
Monitor.................278
LTA (Lane Tracing Assist)*.....237
Meldingen op het multi-
informatiedisplay...........242
Multi-terrain Select (AWD-
uitvoeringen).............313
Naderingswaarschuwing
(afstandsregelmodus). . . .258 , 268
Ondersteunde soorten
verkeersborden............249
Ondersteunende systemen.....319
Ondersteunend systeem......222
Overzicht systeem..........298
Overzicht van de ondersteunende
systemen................319
Parking Support Brake-functie
(voor stilstaande objecten)*. . . .300
Parking Support Brake-functie
(voor voertuigen die achterlangs
rijden)*.................303
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)* .226
PKSB (Parking Support Brake)* . .296
PKSB-systeem (Parking Support
Brake)..................296
RCTA ..................292
RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)*.................291
Regeling in elke modus.......314
Rijden in de
afstandsregelmodus.....255 , 265
Rijmodusselectieschakelaar. . . .312
RSA (Road Sign Assist)*.......248
Schakelaar SNOW-modus
(AWD-uitvoeringen).........316
Selecteren van de constante-
snelheidsregelmodus.....259 , 268
Selecteren van een rijmodus. . . .312
Sensoren................222
Signaleerbare objecten en
beschikbaarheid functie.......226
Snelheidsbegrenzer*........275
Soorten sensoren.......301 , 303
Stop & Start-systeem*........304
Systeemfuncties...........226Systeemonderdelen . .252 , 263, 272,
277, 281, 291
Toyota Parking Assist-sensor* . . .281
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen...........282
Toyota Safety Sense*........221
Uitlaatgasfiltersysteem*......319
Uitschakelen en hervatten van de
constante-snelheidsregeling. . . .274
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsbegrenzer.........276
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsregeling.......258 , 268
Uitschakelen van het Stop &
Start-systeem.............305
Uitschakelen van het systeem . . .318
Voorbeelden van het in werking
treden van de functie.....300 , 303
Waarschuwingsfunctie.......250
Weergave en zoemer voor
begrenzingsregeling motorvermogen
en remregeling............298
Weergave op het multi-
informatiedisplay...........248
Weergave sensorsignalering, afstand
tot object................286
Werking Blind Spot Monitor. . . .279
Werking Stop & Start-systeem . . .304
Werking systeem........316 , 317
Wijzigen van de ingestelde
snelheid.......256 , 267, 273, 275
Wijzigen van de modus.......314
Wijzigen van de tussenafstand
(afstandsregelmodus). . . .257 , 267
Wijzigen van instellingen van het
Pre-Crash Safety-systeem.....229
Gebruik van de opbergmogelijkheden
Afdekplaat...............351
Bagageafdekking (indien
aanwezig)...............354
Bagagehaken.............351
Bekerhouders.............349
Consolevak..............348
Dashboardkastje...........348
Extra opbergvak (indien
aanwezig)...............350
Extra opbergvak opzij........353
Fleshouders..............349
Opbergruimte onder de afdekplaat
(indien aanwezig)...........353
Trefwoordenlijst
637
9
Trefwoordenlijst