WAARSCHUWING!(Vervolg)
auto terecht kunnen komen, hetgeen
tot de dood kan leiden of zeer
schadelijk kan zijn voor de gezondheid.
• Verlaat de auto niet als de motor is
uitgezet door het Stop &
Start-systeem (zolang het
controlelampje van het Stop &
Start-systeem brandt). Anders kan
door de automatische
motorstartfunctie een ongeval
ontstaan.
• Trap het rempedaal in en activeer
indien nodig de parkeerrem als de
motor is uitgezet door het Stop &
Start-systeem (het controlelampje
van het Stop & Start-systeem
brandt).
OPMERKING
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
In onderstaande gevallen werkt het Stop
& Start-systeem mogelijk niet goed.
Laat uw auto controleren door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Het waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordel van de bestuurder
en voorpassagier knippert, terwijl de
veiligheidsgordel van de bestuurder is
vastgemaakt.
• Zelfs wanneer de veiligheidsgordel
van de bestuurder niet is
vastgemaakt, gaat het
waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordel van de bestuurder
en voorpassagier niet branden.
•
Zelfs wanneer het bestuurdersportier is
gesloten, gaat het
waarschuwingslampje open
portier/achterklep branden of gaat de
interieurverlichting branden wanneer
de schakelaar van de
interieurverlichting in de stand DOOR
staat.
OPMERKING(Vervolg)
• Zelfs wanneer het bestuurdersportier
is geopend, gaat het
waarschuwingslampje open
portier/achterklep niet branden of
gaat de interieurverlichting niet
branden wanneer de schakelaar van
de interieurverlichting de schakelaar
van de interieurverlichting in de stand
DOOR staat.
Als de motor afslaat (auto's met
handgeschakelde transmissie)
Als de werking van het Stop &
Start-systeem is toegestaan en het
koppelingspedaal snel wordt ingetrapt,
kan de motor herstart worden.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
311
4
Rijden
Uitschakelen van het systeem
Druk op de schakelaar DAC terwijl het
systeem in werking is.
Het controlelampje van de Downhill
Assist Control gaat knipperen terwijl het
systeem geleidelijk wordt uitgeschakeld,
en dooft wanneer het systeem volledig is
uitgeschakeld. Druk op de schakelaar DAC
terwijl het controlelampje van de
Downhill Assist Control knippert om het
systeem opnieuw in te schakelen.
Bedieningstips
Het systeem werkt als de selectiehendel
in bereik 1 van de S-modus (auto's met
automatische transmissie) of in de
M-modus (auto's met Multidrive CVT) of
in stand R staat.
Als het controlelampje Downhill Assist
Control knippert
• In de volgende situaties knippert het
controlelampje en werkt het systeem
niet:
– Het systeem werkt als de
selectiehendel in een andere stand
dan bereik 1 van de S-modus (auto's
met automatische transmissie) of
de M-modus (auto's met Multidrive
CVT) of stand R staat.
– Het gaspedaal of het rempedaal is
ingetrapt.
– De rijsnelheid wordt hoger dan
ongeveer 25 km/h.
– Het remsysteem raakt oververhit.
• In de volgende situatie knippert het
controlelampje om de bestuurder te
waarschuwen, maar werkt het
systeem wel:
– De schakelaar DAC wordt
uitgeschakeld terwijl het systeem in
werking is.
Het systeem zal de werking geleidelijk
onderbreken. Het controlelampje zal
knipperen tijdens de werking en gaat uit
wanneer het systeem volledig is
uitgeschakeld.Wanneer de Downhill Assist Control
continu wordt gebruikt
Hierdoor kan de hydraulische
regeleenheid oververhit raken. In dat
geval stopt de werking van de Downhill
Assist Control, er klinkt een zoemer, het
controlelampje Downhill Assist Control
gaat knipperen en “Traction Control
Turned OFF” (Traction Control UIT) wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. Gebruik het systeem
niet voordat het controlelampje Downhill
Assist Control blijft branden en de
melding verdwijnt. (Gedurende deze
periode kan normaal met de auto worden
gereden.)
Bijgeluiden en trillingen die worden
veroorzaakt door de Downhill Assist
Control
• Tijdens het starten of kort nadat de
auto begint te rijden kan in de
motorruimte een geluid worden
gehoord. Dit duidt niet op een storing
in de Downhill Assist Control.
• Elk van de onderstaande
omstandigheden treedt mogelijk op
wanneer de Downhill Assist Control in
werking is. Geen van deze
verschijnselen duidt op een storing.
– Er kunnen trillingen gevoeld
worden in de carrosserie en de
stuurinrichting.
– Nadat de auto tot stilstand is
gekomen, kan het geluid van een
elektromotor hoorbaar zijn.
Systeemstoring
Laat uw auto in de volgende gevallen
nakijken door een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Het controlelampje Downhill Assist
Control gaat niet branden wanneer
het contact AAN wordt gezet.
• Het controlelampje Downhill Assist
Control gaat niet branden wanneer de
schakelaar DAC wordt ingedrukt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
318
Active Cornering Assist (ACA)
Helpt te voorkomen dat de auto naar de
buitenkant van de bocht uitwijkt door
remregeling uit te oefenen op de wielen
aan de binnenzijde wanneer tijdens het
rijden in een bocht wordt geprobeerd te
accelereren
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit
rolt bij helling op wegrijden
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om
de benodigde kracht voor het
ronddraaien van het stuurwiel te
verminderen.
Dynamic Torque Control AWD-systeem
(AWD-uitvoeringen) (indien aanwezig)
Regelt automatisch het aandrijfsysteem
zoals voorwielaandrijving of AWD
(vierwielaandrijving) overeenkomstig
verschillende rijomstandigheden,
waaronder normaal rijden, het nemen van
bochten, op een helling, bij het wegrijden,
tijdens accelereren of op door sneeuw of
regen gladde wegen en draagt zo bij aan
een stabiele bediening en rijstabiliteit.
Dynamic Torque Vectoring AWD-systeem
(AWD-uitvoeringen) (indien aanwezig)
Regelt automatisch het aandrijfsysteem
zoals voorwielaandrijving of AWD
(vierwielaandrijving) overeenkomstig
verschillende rijomstandigheden,
waaronder normaal rijden, het nemen van
bochten, op een helling, bij het wegrijden,
tijdens accelereren of op door sneeuw of
regen gladde wegen en draagt zo bij aan
een stabiele bediening en rijstabiliteit.
Ook wordt de verdeling van het
aandrijfkoppel tijdens het nemen van
bochten nauwkeurig geregeld voor
betere rijeigenschappen en meer
stabiliteit.Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de alarmknipperlichten
automatisch knipperen om het
achteropkomende verkeer te
waarschuwen.
Secondary Collision Brake (indien
aanwezig)
Als de airbagsensor een aanrijding
signaleert en het systeem in werking is,
worden de remmen en remlichten
automatisch geregeld om de rijsnelheid
te verlagen en te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen.
Als de TRC/VSC/Multi-terrain
Select/Trailer Sway Control in werking
is
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer de TRC/VSC/Multi-
terrain Select/Trailer Sway Control in
werking is.
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van de motor naar
de wielen beperken. Als u dan op
drukt, kunt u de auto waarschijnlijk
gemakkelijker los krijgen door te
‘schommelen’. Schakel de TRC uit door
snel in te drukken en weer los te laten.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
320
Bijgeluiden en trillingen die worden
veroorzaakt door ABS, Brake Assist,
VSC, Trailer Sway Control, TRC en Hill
Start Assist Control
• Het is mogelijk dat u tijdens het
starten van de motor of bij het
wegrijden een geluid in de
motorruimte hoort wanneer het
rempedaal herhaaldelijk wordt
ingetrapt. Dit duidt niet op een
storing in een van deze systemen.
• De volgende verschijnselen kunnen
zich voordoen als bovenstaande
systemen in werking zijn. Geen van
deze verschijnselen duidt op een
storing.
– Er kunnen trillingen gevoeld
worden in de carrosserie en de
stuurinrichting.
– Nadat de auto tot stilstand is
gekomen, kan het geluid van een
elektromotor hoorbaar zijn.
– Er kan een lichte trilling in het
rempedaal voelbaar zijn als het
antiblokkeersysteem geactiveerd is.
– Het rempedaal kan iets verder naar
beneden bewegen als het
antiblokkeersysteem geactiveerd is.
Geluiden en trillingen tijdens de
werking van de Active Cornering Assist
Tijdens de werking van de Active
Cornering Assist kunnen geluiden en
trillingen vanuit het remsysteem worden
waargenomen, maar deze duiden niet op
een storing.
Geluiden en trillingen tijdens het
schakelen tussen het AWD-systeem en
voorwielaandrijving
Als de auto schakelt tussen AWD en
voorwielaandrijving of andersom kunnen
er geluiden en trillingen ontstaan maar
deze duiden niet op een storing.Automatisch opnieuw inschakelen van
de TRC, de Trailer Sway Control en het
VSC-systeem
Als de TRC, de Trailer Sway Control en het
VSC-systeem zijn uitgeschakeld, worden
deze automatisch opnieuw ingeschakeld
in de volgende situaties:
• Als het contact UIT wordt gezet
• Als alleen het TRC-systeem is
uitgeschakeld, wordt de TRC weer
ingeschakeld zodra de rijsnelheid
toeneemt. Als zowel het TRC- als het
VSC-systeem is uitgeschakeld, worden
deze niet automatisch weer
ingeschakeld als de rijsnelheid
toeneemt.
Werkingsvoorwaarden van de Active
Cornering Assist
Het systeem werkt wanneer het
volgende zich voordoet.
• De TRC/VSC kan in werking treden
• De bestuurder probeert tijdens het
rijden in een bocht te accelereren
• Het systeem signaleert dat de auto
naar de buitenkant van de bocht
uitwijkt
• Het rempedaal wordt losgelaten
Gereduceerde bekrachtiging door het
EPS-systeem
De mate van bekrachtiging door het
EPS-systeem wordt gereduceerd om het
systeem tegen oververhitting te
beschermen als er gedurende langere
tijd veel stuurbewegingen worden
uitgevoerd. Hierdoor kan de besturing
zwaar aanvoelen. Draai, als dat het geval
is, niet overmatig aan het stuur of breng
de auto tot stilstand en schakel de motor
uit. Het EPS-systeem moet binnen
10 minuten weer normaal werken.
Voorwaarden voor werking
noodstopsignaal
Als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan, werkt het noodstopsignaal:
• De alarmknipperlichten zijn uit.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
322
WAARSCHUWING!(Vervolg)
De remweg met ABS in werking kan
langer zijn dan onder normale
omstandigheden
Het ABS is niet ontworpen om de
remweg van de auto te verkorten. Houd
altijd voldoende afstand tot uw
voorligger, met name in de volgende
gevallen:
• Als wordt gereden op wegen met
grind, zand en dergelijke, of op
besneeuwde wegen
• Als wordt gereden met
sneeuwkettingen
• Als wordt gereden op slechte wegen
• Als wordt gereden over wegen met
diepe gaten of andere grote
oneffenheden
De TRC/VSC werkt mogelijk niet
effectief als
Het insturen van de juiste richting en
het overbrengen van de aandrijfkracht
kunnen op een gladde weg niet onder
alle omstandigheden gerealiseerd
worden, zelfs niet als het
TRC/VSC-systeem in werking is. Rijd
voorzichtig met de auto onder
omstandigheden waarbij de stabiliteit
en de aandrijfkracht verloren kunnen
gaan.
De Active Cornering Assist werkt niet
effectief als
• Vertrouw niet alleen op de Active
Cornering Assist. De Active
Cornering Assist werkt mogelijk niet
effectief bij het accelereren op een
helling of bij het rijden op een glad
wegdek.
• Wanneer de Active Cornering Assist
vaak in werking is getreden, wordt de
werking ervan mogelijk tijdelijk
gestopt om een goede werking van
de remmen, TRC en VSC te
garanderen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
De Hill Start Assist Control werkt niet
effectief wanneer
• Vertrouw niet uitsluitend op de Hill
Start Assist Control. De Hill Start
Assist Control werkt mogelijk niet
effectief op steile hellingen en op
met ijs bedekte wegen.
• In tegenstelling tot de parkeerrem is
de Hill Start Assist Control niet
bedoeld om de auto gedurende
langere tijd op zijn plaats te houden.
Gebruik de Hill Start Assist Control
niet om de auto op een helling op zijn
plaats te houden omdat dat kan
leiden tot een ongeval.
Als de TRC/VSC/Trailer Sway Control
is geactiveerd
Het controlelampje Traction Control
knippert. Rijd altijd voorzichtig.
Roekeloos rijgedrag kan leiden tot
ongevallen. Wees bijzonder voorzichtig
als het controlelampje knippert.
Als TRC/VSC/Trailer Sway Control is
uitgeschakeld
Wees zeer voorzichtig en pas uw
snelheid aan de conditie van het
wegdek aan. Schakel de TRC/VSC/
Trailer Sway Control alleen in geval van
nood uit, aangezien deze systemen
zorg dragen voor de voertuigstabiliteit
en het aandrijfvermogen.
Trailer Sway Control is onderdeel van
het VSC-systeem en werkt niet als het
VSC is uitgeschakeld of een storing
heeft.
Dynamic Torque Vectoring
AWD-systeem (indien aanwezig)
De bochtenprestaties van het nieuw
ontwikkelde AWD-systeem zijn
verbeterd. Vertrouw niet alleen op het
systeem en rijd voorzichtig.
Vervangen van banden
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben, van hetzelfde merk zijn
en hetzelfde profiel en draagvermogen
hebben. Controleer verder of alle
banden de aanbevolen spanning
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
324
uitstroomopeningen stroomt
ontvochtigd en wordt de voorruit
efficiënt ontwasemd.
• Als u de toets A/C uitschakelt, zullen
de ruiten mogelijk sneller beslaan.
• De ruiten zullen mogelijk beslaan als
de recirculatiemodus is ingeschakeld.
Bij het rijden op stoffige wegen
Sluit alle ruiten. Als er na het sluiten van
de ruiten nog altijd stof wordt
aangezogen, zet dan de
luchttoevoerregeling in de
buitenluchtmodus en schakel de
aanjager in.
Buitenlucht-/recirculatiemodus
Het wordt aangeraden om de
recirculatiemodus tijdelijk in te
schakelen om te voorkomen dat er vuile
lucht wordt aangevoerd en om de auto
te helpen koelen wanneer het buiten
warm is.
Wanneer de buitentemperatuur tot
bijna 0°C daalt
De ontvochtigingsfunctie werkt
mogelijk niet, zelfs niet wanneer de
aircoschakelaar wordt ingedrukt.
Geuren ventilatie en airconditioning
• Zet de airconditioning in de
buitenluchtmodus om frisse lucht
binnen te laten.
• Tijdens het gebruik kunnen
verschillende geuren van binnen en
buiten de auto in het
airconditioningsysteem
terechtkomen. Dit kan tot gevolg
hebben dat de lucht die uit de
uitstroomopeningen komt niet lekker
ruikt.
• Voorkomen van onaangename
geuren: We raden u aan de
airconditioning in de
buitenluchtmodus te zetten voordat u
de motor uitschakelt.
• Bij het parkeren schakelt het systeem
automatisch de buitenluchtmodus invoor een betere luchtcirculatie in de
auto, wat helpt om geuren bij het
starten van de auto te verminderen.
De airconditioning blijft in werking als
de motor is uitgezet door het Stop &
Start-systeem (auto's met Stop &
Start-systeem)
Als de motor is uitgezet door het Stop &
Start-systeem, worden de koel-,
verwarmings- en
ontvochtigingsfuncties uitgeschakeld
en blaast het systeem alleen lucht die op
omgevingstemperatuur is. Het blazen
van lucht die op omgevingstemperatuur
is, kan eveneens stoppen. Druk op de
uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem om te voorkomen dat de
airconditioning wordt uitgeschakeld.
Als de voorruit beslagen is en de motor
is uitgezet door het Stop &
Start-systeem (auto's met Stop &
Start-systeem)
Druk op de schakelaar
voorruitontwaseming om de motor
opnieuw te starten en de voorruit te
ontwasemen.
Druk als de voorruit blijft beslaan op de
uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem en gebruik het Stop &
Start-systeem niet.
Wanneer er een geur vrijkomt uit de
airconditioning als de motor is
uitgezet door het Stop &
Start-systeem (auto's met Stop &
Start-systeem)
Druk op de uitschakeltoets van het Stop
& Start-systeem om de motor weer te
starten.
Interieurfilter
→Blz. 393
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
334
• Mogelijk wordt de buitenluchtmodus/
recirculatiemodus automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
ingestelde temperatuur of de
temperatuur in de auto.
Werking van de airconditioning in de
ECO-rijmodus
• In de ECO-rijmodus wordt de
airconditioning als volgt bediend voor
een laag brandstofverbruik:
– Het motortoerental en de werking
van de compressor worden geregeld
om de verwarm-/koelcapaciteit te
beperken
– Wanneer de automatische modus is
gekozen, wordt de aanjagersnelheid
beperkt
• Doe het volgende om de prestaties
van de airconditioning te verbeteren:
– Wijzig de aanjagersnelheid
– Schakel de ECO-rijmodus uit
(→blz. 312)
Wanneer de buitentemperatuur tot
bijna 0°C daalt
De ontvochtigingsfunctie werkt mogelijk
niet, zelfs niet nadat de toets A/C is
ingedrukt.
Geuren ventilatie en airconditioning
• Zet de airconditioning in de
buitenluchtmodus om frisse lucht
binnen te laten.
• Tijdens het gebruik kunnen
verschillende geuren van binnen en
buiten de auto in het
airconditioningsysteem
terechtkomen. Dit kan tot gevolg
hebben dat de lucht die uit de
uitstroomopeningen komt niet lekker
ruikt.
• Voorkomen van onaangename
geuren:
– We raden u aan het
airconditioningsysteem in de
buitenluchtmodus te zetten voordat
u de motor uitschakelt.– Mogelijk wordt het inschakelen van
de aanjager direct nadat de
airconditioning in de automatische
modus wordt ingeschakeld even
vertraagd.
• Bij het parkeren schakelt het systeem
automatisch de buitenluchtmodus in
voor een betere luchtcirculatie in de
auto, wat helpt om geuren bij het
starten van de auto te verminderen.
De airconditioning blijft in werking als
de motor is uitgezet door het Stop &
Start-systeem (auto's met Stop &
Start-systeem)
Als de motor wordt afgezet doordat het
Stop & Start-systeem in werking is,
worden de koel-, verwarmings- en
ontvochtigingsfuncties uitgeschakeld
en blaast het systeem alleen lucht die op
kamertemperatuur is. Druk op de
uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem om te voorkomen dat de
airconditioning wordt uitgeschakeld en
gebruik het Stop & Start-systeem niet.
Als de voorruit beslagen is en de motor
is uitgezet door het Stop &
Start-systeem (auto's met Stop &
Start-systeem)
Druk op de schakelaar
voorruitontwaseming om de motor
opnieuw te starten en de voorruit te
ontwasemen.
Druk als de voorruit blijft beslaan op de
uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem en gebruik het Stop &
Start-systeem niet.
Wanneer er een geur vrijkomt uit de
airconditioning als de motor is
uitgezet door het Stop &
Start-systeem (auto's met Stop &
Start-systeem)
Druk op de uitschakeltoets van het Stop
& Start-systeem om de motor weer te
starten.
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
339
5
Voorzieningen in het interieur
WAARSCHUWING!
Voorkomen van brandwonden
• Auto's met voorruitverwarming:Raak het onderste deel van de
voorruit en de gedeeltes bij de
voorstijlen niet aan wanneer de
voorruitverwarming is ingeschakeld.
• Auto's met voorruitontwaseming: Raak de voorruit (met name het
onderste deel) niet aan, omdat het
oppervlak heet kan worden wanneer
de voorruitontwaseming is
ingeschakeld.
Geconcentreerde luchtcirculatiemodus
voorstoel (S-FLOW-modus)
Deze functie regelt automatisch de
luchtcirculatie van de airconditioning,
zodat prioriteit wordt gegeven aan de
voorstoelen. Onnodig gebruik van de
airconditioning wordt onderdrukt, wat
zorgt voor een lager brandstofverbruik.
De geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voor de voorstoel
werkt in de volgende situaties:
• Er worden geen passagiers gesignaleerd op de achterstoelen
• De voorruitverwarming is niet in werking
Wanneer de modus in werking is, brandt
. Geconcentreerde luchtcirculatiemodus
voorstoel handmatig in-/uitschakelen
Wanneer de geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voor de voorstoel is
ingeschakeld, kan met de schakelaar
worden ingesteld of de lucht alleen naar
de voorstoelen moet stromen of naar alle
stoelen. Wanneer de modus handmatig
wordt bediend, stopt de automatische
regeling van de luchtcirculatie.
Druk op
op het bedieningspaneel van
de airco om de luchtcirculatie in te
stellen.
• Indicator brandt: luchtstroom alleen naar de voorstoelen
• Indicator is uit: luchtstroom naar alle stoelen.
Werking van de automatische
luchtcirculatie
• Voor het behoud van een comfortabel interieur kan de luchtstroom, direct
nadat de motor is gestart en op
andere momenten, afhankelijk van de
buitentemperatuur, naar stoelen
zonder passagiers worden geleid.
• Als, nadat de motor is gestart, passagiers in de auto van plaats
veranderen of in of uit de auto
stappen, kan het systeem de
aanwezigheid van passagiers niet
goed bepalen en werkt de
automatische regeling van de
luchtcirculatie niet.
Handmatige regeling van de
luchtcirculatie
Zelfs wanneer de functie handmatig
wordt ingesteld om de luchtstroom
alleen naar de voorstoelen te leiden,
wordt mogelijk automatisch lucht naar
alle stoelen geleid wanneer een
achterstoel bezet is.
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
341
5
Voorzieningen in het interieur