Als de rijsnelheid hoger dreigt te
worden dan de snelheidslimiet tijdens
de ondersteuningsregeling
Er klinkt een zoemer en er verschijnt een
melding dat de mogelijkheid bestaat dat
de rijsnelheid de snelheidslimiet zal
overschrijden. Trap, wanneer de melding
wordt weergegeven, het rempedaal
direct in om te decelereren. Als de auto
blijft accelereren, wordt de
ondersteuningsregeling onderbroken
wanneer de rijsnelheid een bepaalde
snelheid overschrijdt. (→Blz. 339)
Fileparkeren (modus automatisch
fileparkeren)
Overzicht van functies
Wanneer er een parkeerplaats kan
worden gesignaleerd, wordt u naar voren
begeleid tot u de startpositie voor de
ondersteuningsregeling hebt bereikt.
Vervolgens kan de modus automatisch
fileparkeren worden gebruikt. Bovendien
wordt er afhankelijk van de parkeerplaats
en andere omstandigheden en indien
nodig ondersteuning verleend bij het
maken van meerdere keermanoeuvres.
1Blijf naar voren rijden en houd daarbij de
auto parallel aan de stoeprand of de weg.
Stop op het punt waarbij het midden van de
beoogde parkeerplaats vrijwel haaks op de
auto staat. Druk vervolgens 1 keer op de
S-IPA-schakelaar om de Parallel Parking
Assist-modus te selecteren.
2Rijd recht vooruit en blijf daarbij
parallel aan de weg of stoeprand, zodat de
parkeerplaats wordt gesignaleerd.
3Er is een geluid te horen en er wordt
een display weergegeven om u te laten
weten wanneer de auto een positie bereikt
vanaf waar ondersteuningsregeling kan
worden gebruikt om achteruit te rijden.
Wanneer vervolgens de schakelstand
wordt gewijzigd overeenkomstig de
aanwijzingen van het systeem, begint de
automatische bediening van het stuurwiel.
Als de gesignaleerde parkeerplaats of
de weg (afstand tot de rand van de
weg tegenover de parkeerplaats)
smal is of als er zich obstakels voor de
auto bevinden, wordt er geen
begeleiding gegeven.
4Het parkeren is voltooid
Hiermee is de ondersteuningsmodus
voltooid. Afhankelijk van de conditie
van de parkeerplaats worden de
begeleiding voor de beginpunten
voor naar voren rijden en
achteruitrijden en de automatische
bediening van het stuurwiel telkens
wanneer meerdere keermanoeuvres
nodig zijn, herhaald. Hierbij wordt
stap gevolgd vanaf het moment dat
de auto achteruit begint te rijden
totdat het parkeren is voltooid.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
324
• Wanneer een parkeerplaats is
gesignaleerd, wijzigt het scherm.
3. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
4. Als schakelstand R wordt
geselecteerd, klinkt er een hoog
piepsignaal en start de
ondersteuningsregeling.
• Wanneer de automatische bediening
van het stuurwiel begint, worden de
weergave van de automatische
bediening van het stuurwiel en de
indicator die de mate van assistentie
aangeeft (→blz. 323) op de
displayzone weergegeven.
• Druk op de S-IPA-schakelaar om de
ondersteuningsregeling te stoppen.
5.
Neem een normale zithouding voor
achteruitrijden aan, laat uw handen
lichtjes en zonder kracht te gebruiken
op het stuurwiel rusten, controleer of
het gebied achter en rondom de auto
veilig is, controleer of er zich geen
obstakels bevinden op de parkeerplaats
en rijd langzaam achteruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.
• Wanneer u te snel achteruitrijdt,
klinkt er een schril piepsignaal en
stopt de ondersteuningsregeling.
(→Blz. 339)• Wanneer de auto niet netjes in één
keer de beoogde parkeerplaats kan
worden ingereden en er meerdere
keermanoeuvres nodig zijn, ga dan
naar stap
6. Wanneer er niet
meerdere keermanoeuvres nodig
zijn, ga dan naar stap
12.
6. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
7. Selecteer schakelstand D.
8. Neem een normale zithouding aan,
laat uw handen lichtjes en zonder
kracht te gebruiken op het stuurwiel
rusten, controleer of het gebied voor
en rondom de auto veilig is en rijd
langzaam vooruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.
9. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
10. Selecteer schakelstand R.
11. Neem een normale zithouding voor
achteruitrijden aan, laat uw handen
lichtjes en zonder kracht te gebruiken
op het stuurwiel rusten, controleer of
het gebied achter en rondom de auto
veilig is en rijd langzaam achteruit
terwijl u de rijsnelheid regelt met het
rempedaal.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
326
1Druk, terwijl de selectiehendel in stand
P staat, op de S-IPA-schakelaar, selecteer
de modus parkeerplaats fileparkeren
verlaten en bedien de
richtingaanwijzerschakelaar om de
gewenste uitrijrichting te selecteren.
2De automatische bediening van het
stuurwiel begint wanneer de schakelstand
wordt gewijzigd overeenkomstig de door
het systeem geleverde begeleiding.
3Er is een geluid te horen en er wordt
een display weergegeven om u te laten
weten wanneer de auto de positie bereikt
van waaruit kan worden weggereden.
Afhankelijk van de conditie van de
parkeerplaats worden de begeleiding
voor de beginpunten voor naar voren
rijden en achteruitrijden en deautomatische bediening van het
stuurwiel telkens wanneer meerdere
keermanoeuvres nodig zijn, herhaald
vanaf het moment dat de automatische
bediening van het stuurwiel begint in
stap
2tot het moment dat de auto
een positie bereikt van waaruit kan
worden weggereden.
Gebruik van de modus parkeerplaats
fileparkeren verlaten om weg te rijden
1. Druk, terwijl schakelstand P is
geselecteerd, op de S-IPA-schakelaar
en controleer of het display op het
multi-informatiedisplay terugkeert
naar “Exit Parallel Parking”
(parkeerplaats fileparkeren verlaten).
2. Bedien de
richtingaanwijzerschakelaar
(→blz. 228) om te selecteren of u
linksaf of rechtsaf wilt wegrijden.
Als zich in de richting waarin u
wegrijdt obstakels bevinden, bepaalt
het systeem dat wegrijden niet
mogelijk is en wordt de
ondersteuningsregeling
uitgeschakeld.
3. Als schakelstand R (of D) wordt
geselecteerd overeenkomstig het
advies op het scherm, klinkt er een
hoog piepsignaal en start de
ondersteuningsregeling.De procedure vanaf stap
4is voor
het geval het advies “Shift to [R]”
(schakel stand R in) op het scherm
wordt weergegeven nadat de
richtingaanwijzerschakelaar is
bediend om een wegrijrichting te
selecteren.
• Wanneer de automatische bediening
van het stuurwiel begint, worden de
weergave van de automatische
bediening van het stuurwiel en de
indicator die de mate van assistentie
aangeeft (→blz. 323) op de
displayzone weergegeven.
• Druk op de S-IPA-schakelaar om de
ondersteuningsregeling te stoppen.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
329
5
Rijden
• Controleer het gebied in de richting
van de pijl die de richting van de
automatische bediening van het
stuurwiel en de beoogde
parkeerplaats op het display
aangeeft visueel.
• Iedere keer dat er op de
S-IPA-schakelaar wordt gedrukt,
wijzigt de modus. (→Blz. 322)
• Als een andere schakelstand dan D
of B is geselecteerd, wijzigt het
scherm niet naar het scherm
“Back-in Parking” (achteruit
inparkeren).
•
Als de rijsnelheid is gesignaleerd,
schakelt het scherm over op de
weergave “Back-in Parking” (achteruit
inparkeren). Breng de auto volledig tot
stilstand en druk nogmaals op de
S-IPA-schakelaar om over te
schakelen naar de weergave “Back-in
Parking” (achteruit inparkeren).
• De richtingaanwijzerschakelaar
(→blz. 228) kan worden bediend om
te selecteren of u linksaf of rechtsaf
wilt parkeren.
• Het systeem kan niet worden
gebruikt wanneer de parkeerplaats
smal is of wanneer de
ondersteuningsregeling
onvoldoende ruimte heeft om te
werken. Raadpleeg de informatie op
het multi-informatiedisplay om naar
een andere parkeerplaats te gaan.2. Neem een normale zithouding aan,
laat uw handen lichtjes en zonder
kracht te gebruiken op het stuurwiel
rusten, controleer of het gebied voor
en rondom de auto veilig is en rijd
langzaam vooruit terwijl u de
rijsnelheid regelt met het rempedaal.
Vervolgens klinkt een hoog
piepsignaal en gaat tegelijkertijd een
indicator op het instrumentenpaneel
branden, waarna de
ondersteuningsregeling start.
• Wanneer de automatische bediening
van het stuurwiel begint, worden de
weergave van de automatische
bediening van het stuurwiel en de
indicator die de mate van assistentie
aangeeft (→blz. 323) op de
displayzone weergegeven.
• Druk op de S-IPA-schakelaar om de
ondersteuningsregeling te stoppen.
• Wanneer de rijsnelheid te hoog is,
klinkt er een schril piepsignaal en
stopt de ondersteuningsregeling.
(→Blz. 339)
•
Als na het starten van de ondersteu-
ningsregeling de ruimte te smal blijkt
te zijn, klinkt er een schril piepsignaal
en stopt de ondersteuningsregeling.
3. Breng de auto tot stilstand wanneer
een piepsignaal te horen is en de
stopweergave op het display wordt
weergegeven.
4. Selecteer schakelstand R.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
333
5
Rijden
ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te
voorkomen bij plotseling remmen of
remmen op een glad wegdek
Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat het
rempedaal is ingetrapt als het systeem
oordeelt dat er sprake is van een noodstop
VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder
controle te houden bij uitwijkmanoeuvres
en het nemen van bochten op een glad
wegdek.
VSC+ (Vehicle Stability Control+)
Coördineert de werking van ABS-, TRC-,
VSC- en EPS-systemen.
Zorgt ervoor dat de voertuigstabiliteit
behouden blijft bij uitwijkmanoeuvres op
een glad wegdek door de
stuurcommando's aan te passen.
TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht
behouden blijft en voorkomt dat de
aandrijvende wielen gaan doorslippen bij
het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit
rolt bij helling op wegrijden
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om de
benodigde kracht voor het ronddraaien van
het stuurwiel te verminderen.
Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de alarmknipperlichten
automatisch knipperen om het
achteropkomende verkeer te
waarschuwen.Als het TRC/VSC/ABS-systeem in
werking is
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer het TRC/VSC/ABS-
systeem in werking is.
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van het
hybridesysteem naar de wielen beperken.
Alsuop
drukt om het systeem uit te
schakelen, kunt u de auto waarschijnlijk
gemakkelijker los krijgen door te
‘schommelen’.
Schakel de TRC uit door
snel in te
drukken en weer los te laten.
“Traction Control Turned Off” (Traction
Control uitgeschakeld) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Druk nogmaals op
om het systeem
weer in te schakelen.
Auto's zonder Panoramic View Monitor
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
345
5
Rijden
Voorwaarden voor werking
Het systeem werkt alleen als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
• De selectiehendel staat in stand P.
• Het contact staat UIT.
*
• Alle portieren zijn gesloten.
• De motorkap is gesloten.
*: De op afstand bedienbare
airconditioning kan gedurende
ongeveer 3,5 minuten na het UIT zetten
van het contact niet worden gebruikt.
Automatische uitschakeling van de op
afstand bedienbare airconditioning
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld onder de volgende
omstandigheden:
• Ongeveer 10 minuten na activering
• Als niet aan een van de voorwaarden
wordt voldaan
Het systeem wordt ook uitgeschakeld als
het laadniveau van het batterijpakket
(tractiebatterij) laag is.
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
In de volgende situaties start het
systeem mogelijk niet:
• Het laadniveau van het batterijpakket
(tractiebatterij) is laag
• De buitentemperatuur is zeer laag
• Het hybridesysteem is afgekoeld
(bijvoorbeeld omdat de auto langere
tijd stilstaat bij lage temperaturen)
Voorruitverwarming
Bij het ontwasemen van de voorruit met
de op afstand bedienbare
airconditioning, wordt de voorruit
mogelijk onvoldoende ontwasemd
doordat het vermogen meer wordt
beperkt dan bij de normale
aircowerking. Ook kan de buitenzijde
van de voorruit beslaan ten gevolge van
de buitentemperatuur, de vochtigheid of
de ingestelde aircotemperatuur.Gebruik van de verwarming via de op
afstand bedienbare airconditioning
Als er zich rijp vormt op de
warmtewisselaar aan de buitenzijde,
nemen de verwarmingsprestaties
mogelijk af doordat er automatisch
wordt overgeschakeld op ontdooien.
Beveiligingsfunctie
Als het systeem in werking is, worden
ontgrendelde portieren automatisch
vergrendeld. De alarmknipperlichten
knipperen om aan te geven dat de
portieren zijn vergrendeld of dat het
systeem is uitgeschakeld. (De portieren
vergrendeld: eenmaal; Het systeem
uitgeschakeld: tweemaal)
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 196
Bij gebruik van de op afstand
bedienbare airconditioning
Er wordt een laadmelding weergegeven
op het multi-informatiedisplay. Er
worden verschillende meldingen
weergegeven afhankelijk van het
moment waarop de op afstand
bedienbare airconditioning werd
ingeschakeld (na opladen of tijdens
opladen).
Terwijl de op afstand bedienbare
airconditioning is ingeschakeld
• Afhankelijk van de bedrijfsconditie
van de op afstand bedienbare
airconditioning draait de elektrische
aanjager mogelijk en kan er geluid
hoorbaar zijn. Dit duidt echter niet op
een storing.
• De werking van de op afstand
bedienbare airconditioning wordt
mogelijk tijdelijk gestopt als andere
voorzieningen die elektriciteit
gebruiken (zoals de stoelverwarming,
verlichting, ruitenwissers voor)
worden ingeschakeld of als het
laadniveau van de 12V-accu te laag
wordt.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
360
• Als de werkingsindicator knippert
Als zich een fout voordoet, knippert de werkingsindicator oranje. Los de fout op op basis
van onderstaande tabel.
Werkingsindicator Vermoedelijke oorzaken Oplossing
Knippert eens per
seconde herhaaldelijk
(oranje)Fout in communicatie tussen
auto en lader.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Knippert continu
3 keer herhaaldelijk
(oranje)
Er bevindt zich een vreemde sub-
stantie tussen het draagbare ap-
paraat en het laadgebied.Verwijder de vreemde substantie.
Het draagbare apparaat is niet
synchroon doordat het van zijn
plaats is geschoven.Plaats het draagbare apparaat in het
midden van het laadgebied.
Knippert continu
4 keer herhaaldelijk
(oranje)De temperatuur in de draadloze
lader stijgt.Stop direct met laden en start het
laden weer na een poos te hebben
gewacht.
De draadloze lader kan worden bediend
als
Het contact in stand ACC of AAN staat.
Bruikbare draagbare apparaten
Standaard Wireless Qi-laders kunnen
worden gebruikt voor draagbare
apparaten. Niet voor alle standaard
Qi-apparaten is echter compatibiliteit
gegarandeerd.
De draadloze lader is bedoeld voor
draagbare apparaten met een laag
vermogen van niet meer dan 5 W, zoals
mobiele telefoons en smartphones.
Wanneer er hoesjes of accessoires aan
de draagbare apparaten zijn bevestigd
Laad niet op wanneer er een hoesje of
accessoire aan het draagbare apparaat is
bevestigd dat niet compatibel is met Qi.
Afhankelijk van het type hoesje of
accessoire kan het zijn dat het laden niet
mogelijk is. Verwijder het hoesje of
accessoire als het draagbare apparaat op
het laadgebied is geplaatst, ook al wordt
er niet geladen.Tijdens het laden is via AM-radio ruis te
horen
Schakel de draadloze lader uit en
controleer of de ruis is afgenomen. Als de
ruis afneemt, druk dan gedurende
2 seconden op de voedingsschakelaar
van de draadloze lader. Hiermee kan de
frequentie van de lader worden gewijzigd
en de ruis worden verminderd.
In dat
geval gaat ook de werkingsindicator 2 keer
oranje knipperen.
Belangrijke punten met betrekking tot
de draadloze lader
•
Als de elektronische sleutel niet in het
interieur kan worden gesignaleerd, kan
er niet worden geladen. Wanneer het
portier wordt geopend en gesloten,
wordt het laden mogelijk tijdelijk
onderbroken.
• Tijdens het laden worden de draadloze
lader en het draagbare apparaat
warmer. Dit duidt echter niet op een
storing. Wanneer een draagbaar
apparaat tijdens het laden warm
wordt, stopt het laden mogelijk als
gevolg van de beschermingsfunctie
van het draagbare apparaat. In dit
geval kunt u weer laden nadat de
temperatuur van het draagbare
apparaat aanmerkelijk is afgenomen.
6.4 Gebruik van de overige voorzieningen in het interieur
373
6
Voorzieningen in het interieur
– Er wordt een
waarschuwingsmelding
weergegeven wanneer de
wegrijregeling of de Parking
Support Brake-functie (indien
aanwezig) in werking is (→blz. 200,
blz. 317). Volg de instructies op het
multi-informatiedisplay.
• Als er een melding over de bediening
van de startknop wordt weergegeven
Er wordt een instructie voor de
bediening van de startknop
weergegeven wanneer een onjuiste
procedure voor het starten van het
hybridesysteem wordt uitgevoerd of
wanneer de startknop onjuist wordt
bediend. Volg de op het multi-
informatiedisplay weergegeven
instructies om de startknop nogmaals te
bedienen.
• Als er een melding over een
schakelhandeling wordt weergegeven
Om te voorkomen dat de schakelstand
onjuist wordt geselecteerd of dat de
auto onverwachts in beweging komt,
kan de schakelstand automatisch
worden gewijzigd (→
blz. 225) of moet
een schakelhandeling worden
uitgevoerd. Wijzig in dit geval de
schakelstand aan de hand van de
instructies op het
multi-informatiedisplay.
• Als er een melding of afbeelding met
betrekking tot een geopend/gesloten
onderdeel of het bijvullen van een
vloeistof wordt weergegeven
Controleer het onderdeel dat op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven of dat door het
waarschuwingslampje wordt
aangegeven en los het probleem op,
bijvoorbeeld door het geopende portier
te sluiten of de vloeistof bij te vullen.
Als “See Owner’s Manual” (Raadpleeg
handleiding) wordt weergegeven
• Als “Braking Power Low Stop in a Safe
Place See Owner’s Manual”
(Remvermogen laag. Breng auto opveilige plaats tot stilstand. Raadpleeg
handleiding) wordt weergegeven,
duidt dit mogelijk op een storing.
Breng de auto onmiddellijk op een
veilige plaats tot stilstand en neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Doorrijden met de auto
kan gevaarlijk zijn.
• Als “Engine Oil Pressure Low” (Lage
motoroliedruk) wordt weergegeven,
duidt dit mogelijk op een storing.
Breng de auto onmiddellijk op een
veilige plaats tot stilstand en neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Als de onderstaande meldingen
worden weergegeven, is er mogelijk
sprake van een storing. Laat
onmiddellijk de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– “Plug-in charging system
malfunction.” (storing
plugin-laadsysteem)
– “Hybrid System Malfunction”
(storing hybridesysteem)
– “Check Engine” (controleer motor)
– “Hybrid Battery System
Malfunction” (storing
tractiebatterijsysteem)
– “Accelerator System Malfunction”
(systeemstoring gaspedaal)
– “Smart Entry & Start System
Malfunction See Owners Manual”
(Storing Smart entry-systeem met
startknop. Zie handleiding)
• Volg de instructies als “Exhaust Filter
Full See Owner’s Manual”
(uitlaatgasfiltersysteem vol, zie
handleiding) op het multi-
informatiedisplay wordt
weergegeven. (→Blz. 344)
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
444