•De ladingstoestand van het batterij-
pakket (tractiebatterij) in de HV-modus
wordt automatisch geregeld door het
hybridesysteem. De resterende hoe-
veelheid energie in het batterijpakket
(tractiebatterij) in de HV-modus haalt
mogelijk niet de bovenste lijn
*zelfs al
wordt er elektrische energie gegene-
reerd door regeneratief remmen
(→
blz. 62) of elektrische energie
gegenereerd door de benzinemotor. Dit
duidt echter niet op een storing. Verder
wordt, zelfs als de weergave van de
resterende hoeveelheid energie in het
batterijpakket (tractiebatterij) hoger
wordt dan de bovenste lijn, de weergave
weergegeven in blauw totdat de auto
terugkeert naar de EV-modus.
*: De positie van de grenslijn tussen de
EV-modus en de HV-modus bij de
weergave van de resterende
hoeveelheid energie in het
batterijpakket (tractiebatterij).
•
Afhankelijk van de laadsituatie zal, als
de resterende hoeveelheid energie in
het batterijpakket (tractiebatterij)
wordt weergegeven tijdens het laden,
het laden worden voortgezet, zelfs al
wordt weergegeven dat het batterij-
pakket (tractiebatterij) volledig geladen
is. Dit duidt echter niet op een storing.
Wacht totdat het laden is voltooid.
Waarschuwing ladingstoestand
batterijpakket (tractiebatterij)
• De zoemer klinkt met tussenpozen als
het batterijpakket (tractiebatterij)
ongeladen blijft als de stand van de
selectiehendel N is of als de
resterende lading onder een
vastgesteld niveau daalt. Als de
ladingstoestand nog verder daalt,
klinkt de zoemer continu.
• Volg de aanwijzingen die worden
weergegeven op het scherm om het
probleem te verhelpen als er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en er een zoemer
klinkt.Over de Eco Score
• Na het wegrijden wordt de Eco Score
pas weergegeven als de rijsnelheid
hoger wordt dan ongeveer 30 km/h.
• Naast de rijstatus van de auto
evalueert de Eco Score tevens de
gebruiksomstandigheden van de
airconditioning (→blz. 167). De score
die wordt weergegeven als het
hybridesysteem stopt, is het
totaalresultaat van de rijstatus na het
starten van het hybridesysteem en de
gebruiksomstandigheden van de
airconditioning.
Weergave “EV Energy” (EV-energie)
en “EV Distance” (actieradius
elektrisch rijden)
De mate waarin “EV Energy”
(EV-energie) en “EV Distance”
(actieradius elektrisch rijden) afnemen,
is afhankelijk van de rijomstandigheden
van de auto. Verder kunnen “EV Energy”
(EV-energie) en “EV Distance”
(actieradius elektrisch rijden) afnemen
door energieverbruik door het systeem,
zelfs als er niet met de auto gereden
wordt.
“Fuel Consumption Record” (overzicht
brandstofverbruik)
Als de eenheid is ingesteld op km/h
De verandering van het gemiddelde
brandstofverbruik na het starten van het
hybridesysteem kan elke 1 km of 5 km
rijden worden bekeken.
Als de eenheid is ingesteld op MPH (indien
aanwezig)
De verandering van het gemiddelde
brandstofverbruik na het starten van het
hybridesysteem kan elke 1 mijl (1,6 km)
of 5 mijl (8 km) rijden worden bekeken.
Lezen van het scherm
De weergave “
1 km” wordt als
voorbeeld getoond. De basismethode
voor het lezen van het scherm is echter
voor alle schermen met de geschiedenis
van het brandstofverbruik hetzelfde.
3.1 Instrumentenpaneel
160
Alarmfuncties en waarschuwingsmeldingen
Er gaat een alarm af en op het multi-informatiedisplay wordt een waarschuwingsmelding
weergegeven om onverwachte ongevallen of diefstal van de auto te voorkomen als gevolg
van onjuist gebruik. Wanneer er een waarschuwingsmelding wordt weergegeven, neem
dan de juiste maatregelen op basis van de weergegeven melding.
In onderstaande tabel worden de omstandigheden en de correctieprocedures beschreven
in die gevallen waarin alleen een alarm klinkt.
Alarm Situatie Correctieprocedure
Het buiten de auto hoor-
bare alarm klinkt één keer
gedurende 5 secondenEr is geprobeerd de auto te vergren-
delen terwijl er nog een portier ge-
opend was.Sluit alle portieren en
vergrendel ze opnieuw.
Het alarm in de auto klinkt
herhaaldelijkHet contact werd in de stand ACC ge-
zet terwijl het bestuurdersportier ge-
opend was (het bestuurdersportier
werd geopend terwijl het contact in
de stand ACC stond).Zet het contact UIT en
sluit het
bestuurdersportier.
Als op het multi-informatiedisplay
“Smart Entry & Start System
Malfunction See Owner’s Manual”
(Storing in Smart entry-systeem met
startknop; raadpleeg handleiding)
wordt weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto onmiddellijk
nakijken door een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Energiebesparende functie
De energiebesparende functie wordt
geactiveerd om te voorkomen dat de
batterij van de elektronische sleutel en de
12V-accu leeg raken wanneer de auto
gedurende langere tijd niet wordt
gebruikt.
• In de volgende situaties kan het enige
tijd duren voordat de portieren met
het Smart entry-systeem met
startknop ontgrendeld kunnen
worden.
– De elektronische sleutel bevindt
zich gedurende 10 minuten of
langer op een afstand van ongeveer
2 m van de auto.
– Het Smart entry-systeem met
startknop is gedurende 5 dagen of
langer niet gebruikt.• Als het Smart entry-systeem met
startknop gedurende 14 dagen of
langer niet gebruikt is, kunnen de
portieren alleen via het
bestuurdersportier worden
ontgrendeld. Pak in dat geval de greep
van het bestuurdersportier vast of
gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel om de portieren
te ontgrendelen.
Energiebesparende functie voor de
batterij van de elektronische sleutel
Wanneer de energiebespaarmodus is
ingeschakeld, loopt de batterij veel
minder snel leeg omdat de ontvangst
van radiogolven door de elektronische
sleutel wordt gestopt.
4.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
195
4
Bediening van elk onderdeel
5.1 Voordat u gaat rijden
5.1.1 Rijden met de auto
Volg om veilig te kunnen rijden de
onderstaande procedures:
Voor het starten van het
hybridesysteem
Controleer of de laadkabel is losgenomen.
(→Blz. 460)
Starten van het hybridesysteem
→Blz. 460
Rijden
1. Selecteer met ingetrapt rempedaal
schakelstand D. (→Blz. 460)
Controleer of de
schakelstandindicator D aangeeft.
2. Deactiveer de parkeerrem.
(→Blz. 460)
3. Laat het rempedaal geleidelijk
opkomen en trap langzaam het
gaspedaal in om de auto in beweging
te brengen.
Tot stilstand brengen van de auto
1. Trap, terwijl de selectiehendel in stand
D staat, het rempedaal in.
2. Activeer indien nodig de parkeerrem.
Als de auto gedurende langere tijd
stilstaat, zet dan de selectiehendel in
stand P. (→Blz. 460)
Parkeren van de auto
1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2. Activeer de parkeerrem. (→Blz. 460)
3. Selecteer stand P. (→Blz. 460)
Controleer of de
schakelstandindicator P aangeeft.
4. Druk op de startknop om het
hybridesysteem te stoppen.
5. Laat het rempedaal langzaam
opkomen.
6. Vergrendel de portieren nadat u hebt
gecontroleerd of u de elektronische
sleutel bij u hebt.Plaats bij het parkeren op een helling
indien nodig wielblokken.
Wegrijden op een steile helling omhoog
1. Zet met het rempedaal ingetrapt de
auto goed op de parkeerrem en zet de
selectiehendel in stand D.
2. Laat het rempedaal opkomen en trap
het gaspedaal geleidelijk in.
3. Deactiveer de parkeerrem.
Wegrijregeling
Wanneer de onderstaande ongewone
bediening plaatsvindt terwijl het
gaspedaal wordt ingetrapt, wordt het
vermogen van het hybridesysteem
mogelijk beperkt.
• Wanneer de selectiehendel in stand R
*
wordt gezet.
• Wanneer de transmissie vanuit stand
P of R in een andere stand voor
vooruitrijden, zoals stand D
*, wordt
gezet.
Als het systeem ingeschakeld wordt,
verschijnt er een melding op het
multi-informatiedisplay. Lees de
boodschap en volg de instructie op.
*: Afhankelijk van de situatie is het
wellicht niet mogelijk om de transmissie
in een andere stand te zetten.
Als u wegrijdt op een helling omhoog
De Hill Start Assist Control wordt
geactiveerd. (→Blz. 460)
Voor elektriciteits- en
brandstofbesparend rijden
Als u de systeemeigenschappen van de
auto begrijpt, kunt u de functies van het
hybridesysteem optimaal gebruiken.
Houd er verder rekening mee dat
hybrideauto's vergelijkbaar zijn met
conventionele auto's en dat het
belangrijk is dat u niet plotseling
accelereert enz. Zie “Tips voor het rijden
met een plug-in hybrideauto”
(→blz. 460).
5.1 Voordat u gaat rijden
212
Rijden in de regen
•
Rijd voorzichtig als het regent, omdat
het zicht dan minder is, de ruiten besla-
gen kunnen zijn en de weg glad kan zijn.
• Rijd extra voorzichtig wanneer het
begint te regenen, de weg kan dan
immers bijzonder glad zijn.
• Matig uw snelheid bij het rijden in de
regen, tussen band en wegdek kan er
zich dan immers een waterfilm
vormen die het sturen en remmen kan
bemoeilijken.
Beperken van het vermogen van het
hybridesysteem (Brake
Override-systeem)
• Wanneer het gaspedaal en rempedaal
gelijktijdig worden ingetrapt, wordt
het vermogen van het
hybridesysteem mogelijk beperkt.
• Er wordt een waarschuwingsmelding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay terwijl het systeem
in werking is. (→Blz. 460)
“ECO Accelerator Guidance”
(begeleiding milieubewust bedienen
gaspedaal) (→blz. 460)
Het is gemakkelijker om
milieuvriendelijk te rijden door te rijden
overeenkomstig het display “ECO
Accelerator Guidance” (begeleiding
milieubewust bedienen gaspedaal). Ook
kunt u door het gebruik van de “ECO
Accelerator Guidance” (begeleiding
milieubewust bedienen gaspedaal) uw
Eco Score eenvoudig verhogen.
• Bij het wegrijden: Trap, terwijl u
binnen het bereik voor begeleiding
milieubewust bedienen gaspedaal
blijft, het gaspedaal geleidelijk in en
accelereer tot aan de gewenste
snelheid. Wanneer wordt voorkomen
dat er overmatig wordt geaccelereerd,
neemt de “Eco-Start”-score toe.
•
Tijdens het rijden: Laat, nadat u de
gewenste snelheid hebt bereikt, het
gaspedaal los en rijd met een constante
snelheid binnen het bereik voorbegeleiding milieubewust bedienen
gaspedaal. Door de auto binnen het
“ECO Accelerator Guidance”-bereik
(begeleiding milieubewust bedienen
gaspedaal) te houden, neemt de
“Eco-Cruise”-score toe.
• Bij het tot stilstand brengen van de
auto: Wanneer u bij het tot stilstand
brengen van de auto het gaspedaal
eerder loslaat, neemt de
“Eco-Stop”-score toe.
Wegrijregeling
Wanneer de TRC wordt uitgeschakeld
(→blz. 460), werkt ook de wegrijregeling
niet. Als het u niet lukt om met behulp
van de wegrijregeling weg te rijden in
modder of op verse sneeuw, deactiveer
dan de TRC (→blz. 460), zodat de auto in
zo'n geval gemakkelijker wegrijdt.
Inrijden van uw nieuwe Toyota
Voor een maximale levensduur van de
auto adviseren wij rekening te houden
met onderstaande aanwijzingen:
• De eerste 300 km: Voorkom plotseling
sterk afremmen.
• De eerste 1.000 km:
– Rijd niet met extreem hoge
snelheden.
– Vermijd plotseling sterk
accelereren.
– Rijd niet langdurig met een
constante snelheid.
Rijden in het buitenland
Zorg ervoor dat uw auto voldoet aan de
in het desbetreffende land geldende
wettelijke voorschriften en controleer of
de juiste brandstof verkrijgbaar is.
(→Blz. 460)
Voor een efficiënt gebruik
•
Selecteer stand D tijdens het rijden. In
stand N werkt de benzinemotor, maar
kan er geen elektriciteit worden opge-
wekt. Het batterijpakket (tractiebatterij)
raakt hierdoor ontladen, zodat onnodig
vermogen van de benzinemotor nodig is
om deze weer op te laden.
5.1 Voordat u gaat rijden
213
5
Rijden
5.1.3 Rijden met een
aanhangwagen
Toyota adviseert u niet met een
aanhangwagen te rijden. Toyota
adviseert u bovendien geen trekhaak te
laten monteren voor het gebruik van
bijvoorbeeld een fietsendrager. Uw
auto is niet ontworpen voor het rijden
met een aanhangwagen of het gebruik
van op de trekhaak bevestigde dragers.
5.2 Rijprocedures
5.2.1 Startknop
Als u de volgende handelingen uitvoert
terwijl u een elektronische sleutel bij u
hebt, wordt het hybridesysteem
gestart of de stand van het contact
veranderd.
Starten van het hybridesysteem
1. Controleer of de laadkabel is
losgenomen. (→Blz. 103)
2. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd.
3. Trap het rempedaal stevig in.
en een melding worden op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
Wanneer stand N geselecteerd is, kan
het hybridesysteem niet worden
gestart. Zet de selectiehendel in stand
P wanneer u het hybridesysteem
start. (→Blz. 225)
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Eén keer kort en stevig indrukken van
de startknop is voldoende om deze te
bedienen. U hoeft de startknop niet
ingedrukt te houden.
Als het controlelampje READY gaat
branden, werkt het hybridesysteem
normaal.
Houd het rempedaal ingetrapt tot het
controlelampje READY brandt.
Het hybridesysteem kan vanuit iedere
stand van het contact worden gestart.
5. Controleer of het controlelampje
READY brandt.
Als het controlelampje READY eerst
knippert en vervolgens blijft branden
en de zoemer klinkt, dan start het
hybridesysteem normaal. Wanneer
het controlelampje READY uit is, kunt
u niet wegrijden. Als het
controlelampje READY brandt, kunt u
wegrijden, zelfs als de
verbrandingsmotor niet draait. (De
benzinemotor start of stopt
automatisch in overeenstemming met
de toestand van de auto.)
IO51PH002
5.1 Voordat u gaat rijden
220
Uitschakelen van het hybridesysteem
1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2. Activeer de parkeerrem. (→Blz. 229)
3. Selecteer stand P. (→Blz. 225)
Controleer of de
schakelstandindicator P aangeeft.
(→Blz. 224)
4. Druk op de startknop.
Het hybridesysteem stopt.
5. Laat het rempedaal langzaam
opkomen en controleer of er niets
meer wordt weergegeven op het
display in het instrumentenpaneel.
De weergave van het
instrumentenpaneel dooft nadat het
hybridesysteem is uitgeschakeld.
(→Blz. 222)
Wijzigen van de standen van het
contact
De stand kan worden gewijzigd door op
de startknop te drukken zonder het
rempedaal in te trappen. (De stand
verandert iedere keer dat op de knop
wordt gedrukt.)
1Uit
De alarmknipperlichten kunnen
worden gebruikt.
2Stand ACC
Sommige elektrische componenten
zoals het audiosysteem kunnen
worden gebruikt.
“Accessory” (stand ACC) wordt
weergegeven op het hoofdscherm.
3AAN
Alle elektrische componenten
kunnen worden gebruikt.
“Ignition ON” (contact AAN) wordt
weergegeven op het hoofdscherm.
Auto power off-functie
Als het contact langer dan 20 minuten in
stand ACC of langer dan een uur AAN
staat (hybridesysteem niet in werking)
terwijl stand P is geselecteerd, wordt het
contact automatisch UIT gezet. Deze
functie kan het ontladen van de 12V-accu
echter niet helemaal voorkomen. Laat de
auto niet gedurende langere tijd in stand
ACC of AAN staan terwijl het
hybridesysteem niet in werking is.
Geluiden en trillingen die kenmerkend
zijn voor een hybrideauto
→Blz. 64
Leegraken batterij elektronische sleutel
→Blz. 185
5.2 Rijprocedures
221
5
Rijden
• Het multi-informatiedisplay, de klok,
enz. doven na ongeveer 30 seconden.
(Elke weergave dooft ook direct als een
portier wordt vergrendeld voordat er
30 seconden zijn verstreken.)
Als het Smart entry-systeem met
startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen
→460
WAARSCHUWING!
Starten van het hybridesysteem
Ga altijd op de bestuurdersstoel zitten
alvorens het hybridesysteem te
starten. Trap onder geen enkele
voorwaarde het gaspedaal in bij het
starten van het hybridesysteem. Als u
dat wel doet, kan dat leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
Uitschakelen van het hybridesysteem
in noodgevallen
• Als u in een noodgeval het
hybridesysteem tijdens het rijden
wilt stoppen, houdt u de startknop
langer dan 2 seconden ingedrukt of
drukt u deze minstens 3 keer kort
achter elkaar in. (→Blz. 430) Raak de
startknop echter tijdens het rijden
niet aan, behalve in geval van nood.
Door het uitschakelen van het
hybridesysteem tijdens het rijden
verliest u niet de controle over het
stuurwiel of de remmen. De
stuurbekrachtiging werkt echter niet
meer. Hierdoor zal het sturen veel
zwaarder gaan dan normaal. Zet in
dat geval de auto aan de kant zodra
dit veilig kan.
• Als de startknop wordt bediend
terwijl de auto rijdt, verschijnt er een
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay en klinkt er
een zoemer.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Druk op de startknop om het
hybridesysteem opnieuw te starten
nadat dit ten gevolge van een
noodsituatie tijdens het rijden is
uitgeschakeld. Wanneer u na het tot
stilstand brengen van de auto het
hybridesysteem opnieuw start, zet
dan de selectiehendel in stand P en
druk vervolgens de startknop in.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
• Laat het contact niet gedurende een
langere periode in stand ACC of AAN
staan terwijl het hybridesysteem niet
is ingeschakeld.
• Als “Accessory” (stand ACC), “Ignition
ON” (contact AAN) of de weergave
van de kilometerstand (→blz. 147) op
het hoofdscherm wordt weergegeven
terwijl het hybridesysteem niet in
werking is, is het contact niet UIT.
Verlaat de auto nadat u het contact
UIT hebt gezet.
Starten van het hybridesysteem
Indien het hybridesysteem moeilijk
start, laat uw auto dan onmiddellijk
controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Symptomen die kunnen duiden op een
defect in de startknop
Als de startknop anders lijkt te werken
dan normaal, bijvoorbeeld als de knop
iets blijft hangen, kan de startknop
defect zijn. Neem onmiddellijk contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
5.2 Rijprocedures
223
5
Rijden
Werkingsvoorwaarden
Voorwaarden starten werking
Wanneer het controlelampje PKSB OFF
niet brandt of knippert (→blz. 318,
blz. 438) en aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, werkt het
systeem.
Begrenzingsregeling hybridesysteem
• De Parking Support Brake-functie is
ingeschakeld.
• De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h of
lager.
• Er bevindt zich een obstakel in de
rijrichting van de auto (ongeveer 2 -
4 m naar voren).
• Het systeem stelde vast dat er harder
dan normaal moest worden geremd
om een aanrijding te voorkomen.
Remregeling
• De begrenzingsregeling
hybridesysteem wordt uitgevoerd.
• Het systeem stelde vast dat een
noodstop noodzakelijk was om een
aanrijding te voorkomen.
Voorwaarden beëindigen werking
In de volgende situaties stopt het
systeem met werken.
Begrenzingsregeling hybridesysteem
• De Parking Support Brake-functie is
uitgeschakeld (gestopt).
• De aanrijding kon worden voorkomen
met normaal remmen.
• Het obstakel bevindt zich niet langer
in de rijrichting van de auto (ongeveer
2-4mnaar voren).Remregeling
• De Parking Support Brake-functie is
uitgeschakeld (gestopt).
• Er zijn ongeveer 2 seconden
verstreken nadat de auto door de
remregeling tot stilstand is gebracht.
• Het rempedaal werd ingetrapt nadat
de auto door de remregeling tot
stilstand is gebracht.
• Het obstakel bevindt zich niet langer
in de rijrichting van de auto (ongeveer
2-4mnaar voren).
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
316