Inschakelen van het grootlicht
1Druk bij ingeschakelde koplampen de
hendel van u af om het grootlicht in te
schakelen.
Door de hendel weer in de
middenstand te zetten, wordt het
grootlicht weer uitgeschakeld.
2Trek de hendel naar u toe en laat deze
meteen weer los om één keer met het
grootlicht te knipperen.
U kunt lichtsignalen geven met de
koplampen in- of uitgeschakeld.
Extended Headlight Lighting-systeem
Dankzij dit systeem kunnen de
koplampen en de parkeerlichten voor
gedurende 30 seconden worden
ingeschakeld wanneer het contact UIT
staat.
Trek, nadat u het contact UIT hebt gezet,
de hendel naar u toe en laat hem los
terwijl de lichtschakelaar in de stand
staat.
Trek de hendel naar u toe en laat hem
weer los om de verlichting uit te
schakelen.Dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te
maken voor andere weggebruikers wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld als het hybridesysteem
wordt gestart en de parkeerrem wordt
gedeactiveerd met de lichtschakelaar in
de stand
. Dagrijverlichting is niet
ontworpen voor gebruik in het donker.
Sensor koplampregeling
De werking van de sensor kan in
negatieve zin beïnvloed worden als er iets
over de sensor heen geplaatst wordt of
als er iets op de ruit wordt aangebracht
waardoor de sensor wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
manier de hoeveelheid omgevingslicht
signaleren, waardoor het automatische
koplampsysteem mogelijk onjuist
functioneert.
De werking van de airconditioning wordt
mogelijk onderbroken.
Automatisch uitschakelsysteem
verlichting
• Wanneer de lichtschakelaar in de
stand
ofstaat: De koplampen
worden automatisch uitgeschakeld als
het contact in stand ACC of UIT wordt
gezet.
•
Wanneer de lichtschakelaar in standstaat: De koplampen en alle
verlichting worden automatisch
uitgeschakeld als het contact in stand
ACC of UIT wordt gezet.
IO53PH030
IO53PH031
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
230
Zet, om de verlichting weer in te
schakelen, het contact AAN of zet de
lichtschakelaar een keer in de stand
en vervolgens weer in de standof.
Automatische verticale
koplampverstelling
De koplamphoogte wordt automatisch
geregeld op basis van het aantal
passagiers in de auto en de mate van
belading om verblinding van andere
weggebruikers door de koplampen te
voorkomen.
Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer als het contact UIT
wordt gezet en het bestuurdersportier
wordt geopend terwijl de verlichting is
ingeschakeld.
Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van
de auto ontladen raakt wanneer de
lichtschakelaar in de stand
staat
terwijl het contact UIT wordt gezet,
schakelt de energiebesparende functie
van de 12V-accu alle verlichting na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
Onder de volgende omstandigheden
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu eenmaal uitgeschakeld en
vervolgens weer geactiveerd. Alle
verlichting gaat 20 minuten nadat de
energiebesparende functie van de
12V-accu weer is geactiveerd
automatisch uit:
• Wanneer de lichtschakelaar wordt
bediend
• Wanneer een portier wordt geopend
of gesloten
Als “Headlight System Malfunction
Visit Your Dealer” (Storing in
koplampsysteem. Ga naar uw dealer)
op het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer ofhersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid
lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 478)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet is ingeschakeld.
5.3.2 AHS (Adaptive High
Beam-systeem)
Het Adaptive High Beam-systeem
gebruikt een camera aan de bovenzijde
van de voorruit om de helderheid van
de verlichting van tegenliggers en
voorliggers, straatverlichting, enz. te
beoordelen en, indien nodig,
automatisch de verspreiding van het
licht van de koplampen te regelen.
• Past de helderheid en het verlichte
gebied van het grootlicht aan op basis
van de rijsnelheid.
• Regelt het variabele grootlicht zo, dat
het gebied rond tegenliggers en
voorliggers gedeeltelijk niet wordt
verlicht terwijl andere gebieden wel
verlicht worden door het grootlicht.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
231
5
Rijden
5.3.3 Schakelaar mistlampen
De mistlampen zorgen voor meer zicht
bij ongunstige rijomstandigheden,
zoals bij regen en mist.
Bedieningsinstructies
1Schakelt de mistlampen voor en de
mistachterlichten uit
2Schakelt de mistlampen voor in
3Schakelt de mistlampen voor en
het mistachterlicht in
Als de schakelaarring wordt
losgelaten, keert de ring terug naar
de stand
.
Door de schakelaarring nogmaals te
draaien, worden alleen de
mistachterlichten uitgeschakeld.
Mistlampen kunnen worden gebruikt
als
Mistlampen voor: De parkeerlichten voor
zijn ingeschakeld. Mistachterlichten: De
mistlampen voor zijn ingeschakeld.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet is ingeschakeld.
5.3.4 Ruitenwissers en
-sproeiers
Bedienen van de ruitenwisserhendel
Door de hendel
te bedienen werken
de ruitenwissers en -sproeiers als volgt.
1Uit
2Stand AUTO
3Lage snelheid
4Hoge snelheid
5Enkele slag
Alswordt geselecteerd, beginnen
de ruitenwissers automatisch te
wissen als de sensor signaleert dat
het regent. De wissnelheid wordt
automatisch afgestemd op de
hoeveelheid neerslag en de
rijsnelheid.
In de stand
kan de
sensorgevoeligheid worden
ingesteld.
IO53PH036IO53PH037
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
235
5
Rijden
6Verhoogt de gevoeligheid
7Verlaagt de gevoeligheid
8Gelijktijdig inschakelen
ruitensproeiers en ruitenwissers
Door aan de hendel te trekken treden
de ruitenwissers en -sproeiers in
werking.
De ruitenwissers zullen automatisch
een aantal slagen maken als de
ruitensproeiers worden ingeschakeld.
De ruitenwissers en ruitensproeiers
kunnen worden bediend als
Het contact staat AAN.
Wisslag om druppelvorming te
voorkomen
Na enkele slagen volgt een pauze en
maken de wissers nog een slag om de
laatste druppels te verwijderen. Deze
functie werkt echter niet tijdens het
rijden.Regensensor
• De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag.
De auto is voorzien van een optische
sensor. Deze werkt mogelijk niet goed
als zonlicht van de opkomende of
ondergaande zon af en toe op de
voorruit valt of als er insecten o.i.d. op
de voorruit zitten.
• Als de ruitenwisserschakelaar in de
stand
wordt gezet terwijl het
contact AAN is, maken de
ruitenwissers één wisslag om aan te
geven dat de stand AUTO is
ingeschakeld.
• Als de ruitenwisser gevoeliger wordt
afgesteld, kan de wisser één keer
werken om aan te geven dat de
gevoeligheid is gewijzigd.
• Als de temperatuur van de
regensensor 85°C of hoger is, of -15°C
of lager, werkt de automatische
functie mogelijk niet. Zet de
ruitenwisserschakelaar in dat geval in
een andere modus dan AUTO.
Als er geen vloeistof uit de
ruitensproeiers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof
in het reservoir aanwezig is en
controleer als dat het geval is of de
sproeierkoppen niet verstopt zijn.
IO53PH040
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
236
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen van de bediening van de
AUTO-modus kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 478)
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van de ruitenwissers in
de stand AUTO
De ruitenwissers voor kunnen
onverwacht in werking treden als de
sensor wordt aangeraakt of als de
voorruit aan trillingen wordt
blootgesteld terwijl de ruitenwissers in
de stand AUTO staan. Let erop dat u
zich niet kunt bezeren als de
ruitenwissers in werking treden.
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van
ruitensproeiervloeistof
Gebruik bij koud weer de
ruitensproeiervloeistof pas wanneer de
voorruit warm is. De vloeistof kan
anders op de voorruit bevriezen en zo
het zicht belemmeren. Dit kan leiden
tot een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
OPMERKING
Als de voorruit droog is
Gebruik de ruitenwissers niet als de
voorruit droog is omdat hierdoor de
voorruit beschadigd kan worden.
Als het sproeierreservoir leeg is
Druk niet constant op de schakelaar,
aangezien de sproeierpomp oververhit
kan raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Probeer deze niet schoon te
OPMERKING(Vervolg)
maken met een naald of iets dergelijks.
Anders kan de sproeierkop beschadigd
raken.
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de ruitenwissers niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet ingeschakeld is.
5.4 Tanken
5.4.1 Openen van de tankdop
Voer de volgende stappen uit om de
tankdop te openen:
Voor het tanken
• Zet het contact UIT en controleer of
alle portieren en ruiten gesloten zijn.
• Controleer de brandstofsoort.
Brandstofsoorten
→Blz. 477
Vulopening brandstoftank voor
loodvrije benzine
Om vergissingen bij tankstations te
voorkomen, is uw auto uitgerust met een
kleinere vulopening speciaal voor
loodvrije benzine.
WAARSCHUWING!
Bij het tanken
Neem bij het tanken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Raak na het verlaten van de auto en
voor het openen van de tankdopklep
een ongeverfd metalen oppervlak
aan om eventuele statische
elektriciteit af te voeren. Het is
belangrijk om statische elektriciteit
af te voeren voordat u gaat tanken,
omdat vonken als gevolg van
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
237
5
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
er een grens is aan de mate van
nauwkeurigheid bij de herkenning en
de ondersteunende mogelijkheden die
dit systeem kan bieden. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de omgeving van de
auto in de gaten te houden en veilig te
rijden.
Sensoren
Twee soorten sensoren, die zich achter de
grille en de voorruit bevinden, signaleren
informatie die nodig is voor de werking
van de ondersteunende systemen
1Radarsensor
2Camera voor
WAARSCHUWING!
Voorkomen van storingen in de
radarsensor
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, werkt de radarsensor
mogelijk niet goed, hetgeen kan leiden
tot een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
• Houd de radarsensor en de afdekking
van de radarsensor altijd schoon.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
1Radarsensor
2Afdekking radarsensor
Reinig de voorzijde van de radarsensor
of de voor- of achterzijde van afdekking
van de radarsensor als ze vuil zijn of als
er waterdruppels, sneeuw, enz. op
zit(ten).
Reinig de radarsensor en de kap van de
radarsensor met een zachte doek om te
voorkomen dat er beschadigingen
ontstaan.
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers of andere
zaken op de radarsensor, de
afdekking van de radarsensor of het
omliggende gebied.
• Stel de radarsensor en de omgeving
van de sensor niet bloot aan
krachtige schokken. Laat de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
radarsensor, de grille of de
voorbumper is blootgesteld aan
krachtige schokken.
• Haal de radarsensor niet uit elkaar.
• Wijzig of spuit de radarsensor of de
kap van de radarsensor niet.
• In de volgende gevallen moet de
radarsensor opnieuw worden
gekalibreerd. Neem voor meer
informatie contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
240
WAARSCHUWING!(Vervolg)
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Als de radarsensor of de grille is
verwijderd en geplaatst of vervangen
• Als de voorbumper is vervangen
WAARSCHUWING!
Storingen in de camera voor
voorkomen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, werkt de camera voor
mogelijk niet goed, hetgeen kan leiden
tot een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
• Houd de voorruit te allen tijde
schoon.
– Reinig de voorruit als deze vuil is of
als er een dun olielaagje,
waterdruppels, sneeuw, enz. op
zit(ten).
– Als er een ruitencoating op de
voorruit is aangebracht, moeten
waterdruppels e.d. nog steeds met
de ruitenwissers voor worden
verwijderd van het gedeelte van de
voorruit vóór de camera voor.
– Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
binnenzijde van de voorruit waar de
camera voor is geplaatst vuil is.
• Bevestig geen voorwerpen, zoals
(doorzichtige) stickers e.d. op de
buitenzijde van de voorruit vóór de
camera voor (het grijze gebied in de
afbeelding).
WAARSCHUWING!(Vervolg)
A: Vanaf de bovenzijde van de voorruit
tot ongeveer 1 cm onder de onderzijde
van de camera voor
B: Ongeveer 20 cm (ongeveer 10 cm
rechts en links van het midden van de
camera voor)
• Als de voorruit vóór de camera voor is
beslagen of wanneer er condens of ijs
op de voorruit zit, gebruik dan de
voorruitverwarming om de condens
van de voorruit te verwijderen of de
voorruit te ontdooien. (→Blz. 354)
• Vervang het ruitenwisserrubber of het
ruitenwisserblad als de ruitenwissers
vóór de waterdruppels niet goed
kunnen verwijderen van het gedeelte
van de voorruit vóór de camera voor.
• Plak geen ruitfolie op de voorruit.
• Vervang de voorruit als deze
beschadigd is of als er een barst in zit.
Na vervanging van de voorruit moet
de camera voor opnieuw worden
gekalibreerd. Neem voor meer
informatie contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Zorg ervoor dat er geen vloeistoffen
op de camera voor terechtkomen.
• Voorkom dat er fel licht op de camera
voor schijnt.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
241
5
Rijden
Als een waarschuwingsmelding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay
Een van de systemen is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar of er is mogelijk sprake van een
storing in het betreffende systeem.
• Voer in de volgende situaties de in de tabel aangegeven acties uit. Als wordt
gesignaleerd dat weer aan de normale werkingsvoorwaarden wordt voldaan, verdwijnt
de melding en werkt het systeem weer normaal.
Neem, als de melding niet verdwijnt, contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Situatie Handelingen
Als het gedeelte rondom een camera
bedekt is met vuil, vocht (condens, ijs,
enz.) of andere verontreinigingenVerwijder het vuil e.d. met behulp van de ruitenwis-
sers en de airco. (→Blz. 354)
Als de temperatuur rondom de camera
voor niet binnen het werkingsbereik
ligt, bijvoorbeeld doordat de auto in de
zon of een zeer koude omgeving staatAls de camera voor heet is, bijvoorbeeld doordat de
auto in de zon heeft gestaan, maak dan gebruik van
de airconditioning om het gedeelte rondom de ca-
mera voor af te koelen.
Als bij het parkeren van de auto gebruik is gemaakt
van een zonnescherm, kan bij bepaalde typen zonne-
scherm door het zonlicht dat door het oppervlak er-
van wordt gereflecteerd de temperatuur van de ca-
mera voor extreem hoog oplopen.
Als de camera voor koud is, bijvoorbeeld doordat de
auto in een zeer koude omgeving heeft gestaan,
maak dan gebruik van het airconditioningsysteem
om het gedeelte rondom te camera voor op te war-
men.
Het gedeelte vóór de camera voor
wordt afgedekt, bijvoorbeeld doordat
de motorkap is geopend of doordat
een sticker op het gedeelte van de
voorruit vóór de camera voor is ge-
plakt.Sluit de motorkap, verwijder de sticker, enz., zodat de
camera voor niet meer wordt afgedekt.
Wanneer “Pre-Collision System Una-
vailable” (Pre-Crash Safety-systeem
niet beschikbaar) wordt weergegeven.Controleer of er materialen op de radarsensor of de
afdekking van de radarsensor zijn bevestigd en ver-
wijder deze zo nodig.
• Als in de volgende situaties de situatie is gewijzigd (of enige tijd met de auto is
gereden) en wordt gesignaleerd dat weer aan de normale werkingsvoorwaarden wordt
voldaan, verdwijnt de melding en werkt het systeem weer normaal.
Neem, als de melding niet verdwijnt, contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
– Als de temperatuur rondom de camera voor niet binnen het werkingsbereik ligt,
bijvoorbeeld doordat de auto in de zon of een zeer koude omgeving staat
– Als de camera voor geen objecten voor de auto kan detecteren, zoals 's nachts op een
onverlichte weg, bij sneeuw, bij mist of als er fel licht in de camera voor schijnt
– Afhankelijk van de omstandigheden in de omgeving van de auto oordeelt de radar
mogelijk dat de omgeving niet goed kan worden herkend. In dat geval wordt
“Pre-Collision System Unavailable” (Pre-Crash Safety-systeem niet beschikbaar)
weergegeven.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
249
5
Rijden