6. Schakel het hybridesysteem en de
airconditioning in en controleer of de
koelventilatoren van de radiateur
draaien en of er geen koelvloeistof
lekt uit de radiateur of de slangen.
De koelventilatoren gaan draaien als
de airconditioning wordt
ingeschakeld direct na een koude
start. Controleer of de ventilatoren
draaien door ernaar te luisteren en te
voelen of er luchtstroom is. Schakel
als u hier niet zeker van bent de
airconditioning nog een aantal keer in
en uit. (De ventilatoren werken
mogelijk niet bij temperaturen
beneden het vriespunt.)
7. Als de ventilatoren niet draaien: Zet
het hybridesysteem onmiddellijk uit
en neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als de ventilatoren draaien: Laat de
auto nakijken door de dichtstbijzijnde
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als “Hybrid System Overheated”
(hybridesysteem oververhit) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand.
2. Schakel het hybridesysteem uit en
open de motorkap voorzichtig.3. Controleer nadat het hybridesysteem
is afgekoeld de slangen en het
radiateurblok (radiateur) op sporen
van lekkage.
1Radiateur
2Koelventilatoren
Neem bij lekkage van een grote
hoeveelheid koelvloeistof
onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
4. Het koelvloeistofniveau is correct als
het zich tussen de streepjes FULL en
LOW van het reservoir bevindt.
1Reservoir
2FULL-streepje
3LOW-streepje
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
414
5. Vul indien nodig koelvloeistof bij.
In noodgevallen mag ook water
gebruikt worden als u geen
koelvloeistof bij de hand hebt.
Laat, als in een noodgeval water is
toegevoegd, zo snel mogelijk de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
6. Schakel het hybridesysteem uit,
wacht minimaal 5 minuten, start het
hybridesysteem weer en controleer of
“Hybrid System Overheated”
(hybridesysteem oververhit) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven.
Als de melding niet verdwijnt: Zet het
hybridesysteem uit en neem contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als de melding niet wordt
weergegeven: De temperatuur van
het hybridesysteem is gedaald en er
kan normaal met de auto gereden
worden.
Neem echter contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de melding
weer herhaaldelijk wordt
weergegeven.
WAARSCHUWING!
Een ongeval of letsel voorkomen bij
controles in de motorruimte van uw
auto
Neem de volgende voorzorg-
smaatregelen in acht. Het niet in acht
nemen van de voorzorgsmaatregelen
kan ernstig letsel, zoals brandwonden,
tot gevolg hebben.
• Als er stoom onder de motorkap van-
daan komt, open de motorkap dan
niet voordat de stoom is verdwenen.
De motorruimte kan zeer heet zijn.
• Controleer nadat het hybridesy-
steem is uitgeschakeld of
“Accessory” (stand ACC), “Ignition
ON” (contact AAN) of de weergave
van de kilometerstand (→blz. 79,
blz. 80) niet op het hoofdscherm
wordt weergegeven en het contro-
lelampje READY uit is. Als het hybri-
desysteem in werking is, kan de ben-
zinemotor automatisch worden ge-
start of kunnen de koelventilatoren
automatisch aanslaan, ook nadat de
benzinemotor is uitgeschakeld. Kom
niet in de buurt van bewegende de-
len zoals de ventilator en raak ze niet
aan. Als uw vingers of kledingstukken
(stropdas, sjaal) ertussen komen, kan
ernstig letsel het gevolg zijn.
• Draai de dop van het
koelvloeistofreservoir niet los als het
hybridesysteem en de radiateur heet
zijn. Er kan hete stoom of
koelvloeistof uit spuiten.
OPMERKING
Bijvullen van koelvloeistof
motor/vermogensregeleenheid
Vul langzaam koelvloeistof bij nadat het
hybridesysteem voldoende is afgekoeld.
Het te snel bijvullen van koude
koelvloeistof bij een heet
hybridesysteem kan schade aan het
hybridesysteem veroorzaken.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
415
7
Bij problemen
OPMERKING(Vervolg)
• Gebruik geen methanolhoudende
benzine, zoals M15, M85 of M100.
Door methanolhoudende benzine te
gebruiken kan de motor beschadigd
raken of kunnen er storingen in
optreden.
8.2 Persoonlijke
voorkeursinstellingen
8.2.1 Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen
Uw auto is voorzien van verschillende
elektronische functies die naargelang
uw persoonlijke voorkeur kunnen
worden ingesteld. De instellingen van
deze functies kunnen worden gewijzigd
met behulp van het multi-
informatiedisplay, het navigatie-/
multimediasysteem of bij een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Sommige voorkeursinstellingen zijn van
invloed op de instellingen van andere
functies. Neem voor meer informatie
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Functies van de auto aanpassen aan de
persoonlijke voorkeur
Zorg er bij het wijzigen van de
instellingen voor dat de auto op een
veilige plaats staat met de parkeerrem
geactiveerd en schakelstand P
geselecteerd.Wijzigen met behulp van het
multi-informatiedisplay
1. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “
(Vehicle Settings)”
(voertuiginstellingen) en druk
vervolgens op
.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer het
item en druk vervolgens op
.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer de
gewenste instelling en druk
vervolgens op
.
Druk op
om naar het vorige scherm
te gaan of om het instelscherm te
verlaten.
Wijzigen met behulp van het
navigatie-/multimediasysteem
1. Druk op de toets SETUP.
2. Selecteer “Vehicle” (voertuig) op het
scherm “Setup” (instellen) en
selecteer “Vehicle customization”
(aanpassen voertuig aan persoonlijke
voorkeur).
Er kunnen verschillende instellingen
worden gewijzigd. Raadpleeg het
overzicht met instellingen die kunnen
worden gewijzigd voor meer
informatie.
8.1 Specificaties
427
8
SPECIFICATIES
Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
1Instellingen die u met behulp van het multi-informatiedisplay kunt wijzigen
2Instellingen die u met behulp van het navigatie-/multimediasysteem kunt wijzigen
3Instellingen die door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige kunnen worden gewijzigd
Definitie van symbolen: O = beschikbaar, – = niet beschikbaar
Instrumentenpaneel
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Sensorgevoeligheid voor ver-
mindering van de helderheid
van het instrumentenpaneel
afhankelijk van de licht-
sterkte buitenStandaard -2 - 2 – – O
Sensorgevoeligheid voor te-
rugzetten van de helderheid
van het instrumentenpaneel
op het oorspronkelijke niveau
afhankelijk van de licht-
sterkte buitenStandaard -2 - 2 – – O
Smart entry-systeem met startknop en afstandsbediening
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Bedieningssignaal (alarm-
knipperlichten)Aan Uit – O O
Waarschuwingszoemer ge-
opend portier (tijdens het
vergrendelen)Aan Uit – – O
Tijd tot na het ontgrendelen,
zonder dat een portier wordt
geopend, de portieren auto-
matisch weer worden ver-
grendeld30 seconden60 seconden
––O
120 seconden
Smart entry-systeem met startknop
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursin-
stelling123
Smart entry-systeem met
startknopAan Uit – O O
Aantal opeenvolgende por-
tiervergrendelingen
*2keerZo veel als ge-
wenst––O
*: Indien aanwezig
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
428
Verlichting
FunctieStandaardin-
stellingPersoonlijke
voorkeursinstel-
ling123
Tijd die verstrijkt voordat de
interieurverlichting uitgaat15 secondenUit
–OO 7,5 seconden
30 seconden
Werking nadat het contact
UIT is gezetAan Uit – – O
Werking als de portieren
worden ontgrendeldAan Uit – – O
Werking wanneer u de auto
nadert terwijl u de elektroni-
sche sleutel bij u draagtAan Uit – – O
Voetenruimteverlichting Aan Uit – – O
Regeling interieurverlichting Aan Uit – – O
Onderhoudssysteem
Bandenspanningswaarschu-
wingssysteem*Initialiseren van het bandenspanningswaarschuwingssys-
teem:→blz. 339
*: Indien aanwezig
In de volgende situaties wordt het
instelscherm waarop de instellingen via
het multi-informatiedisplay kunnen
worden gewijzigd, automatisch
uitgeschakeld.
• Er verschijnt een
waarschuwingsmelding nadat het
instelscherm wordt weergegeven.
• Het contact wordt UIT gezet.
• De auto begint te rijden terwijl het
instelscherm wordt weergegeven.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen tijdens aanpassen
persoonlijke voorkeursinstellingen
Zorg dat de auto geparkeerd staat op
een plaats met voldoende ventilatie,
aangezien het hybridesysteem tijdens
het instellen moet draaien. In een
afgesloten ruimte, zoals een garage,
kunnen uitlaatgassen die het
schadelijke koolmonoxide (CO)
bevatten, zich ophopen en in de auto
WAARSCHUWING!(Vervolg)
terechtkomen. Dit kan leiden tot de
dood of zeer schadelijk zijn voor de
gezondheid.
OPMERKING
Tijdens het aanpassen van de
persoonlijke voorkeursinstellingen
Zorg ervoor dat het hybridesysteem
tijdens het instellen draait, om te
voorkomen dat de 12V-accu ontladen
raakt.
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
432
Het contact wordt automa-
tisch UIT gezet
• De auto power off-functie wordt
bediend als het contact gedurende
een bepaalde tijd in stand ACC of AAN
staat (het hybridesysteem werkt niet).
Tijdens het rijden klinkt
een waarschuwingszoemer
• Het controlelampje van de
veiligheidsgordel knippert
Dragen de bestuurder en de
voorpassagier hun veiligheidsgordel?
• Het waarschuwingslampje van de
parkeerrem brandt
Is de parkeerrem gedeactiveerd?
Afhankelijk van de situatie klinken er
mogelijk ook andere soorten
waarschuwingszoemers.
Er wordt een alarm geacti-
veerdendeclaxonklinkt
(auto's met alarmsysteem)
• Heeft iemand een portier geopend
tijdens het instellen van het alarm? De
sensor signaleert dit en laat het alarm
klinken.
Zet om het alarm te stoppen het contact
AAN of start het hybridesysteem.
Bij het verlaten van de auto
klinkt een
waarschuwingszoemer
• Bevindt de elektronische sleutel zich
in de auto? Controleer de melding op
het multi-informatiedisplay.
Er gaat een waarschu-
wingslampje branden of er
wordt een waarschu-
wingsmelding
weergegeven
• Wanneer een waarschuwingslampje
gaat branden of een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven, raadpleeg dan blz. 370,
blz. 377.
Wanneer zich een probleem heeft
voorgedaan
Als uw auto een lekke band
heeft
• Auto's zonder een reservewiel Breng
de auto op een veilige plaats tot
stilstand en repareer de lekke band
tijdelijk met de bandenreparatieset.
• Auto's met een reservewiel Breng de
auto op een veilige plaats tot stilstand
en vervang de lekke band door het
reservewiel.
De auto zit vast
• Voer de procedure uit voor als de auto
vastzit in modder, vuil of sneeuw.
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
437
Antidiefstalsysteem
Alarm*..................60
Deactiveren of uitschakelen
van het alarm..............61
Het alarm................60
Inbraaksensor (indien aanwezig) . .62
Inschakelen van de
supervergrendeling..........60
Inschakelen van het alarmsysteem .60
Startblokkering.............59
Supervergrendeling*.........60
Uitschakelen van de
supervergrendeling..........60
Bedienen van verlichting en
ruitenwissers
Achterruitenwisser en -sproeier . .176
AHB (Automatic High Beam)* . . .170
Bedienen van de
ruitenwisserhendel......173 , 176
Bedieningsinstructies.....167 , 172
Extended Headlight Lighting-
systeem................168
Handmatig in- en uitschakelen
van het grootlicht..........170
Inschakelen van het Automatic
High Beam-systeem.........170
Inschakelen van het grootlicht . . .168
Lichtschakelaar............167
Ruitenwissers en -sproeiers. . . .173
Schakelaar mistlampen.......172
Belangrijke informatie
Alarmknipperlichten.........364
Als de auto onder water staat of
het water op de weg stijgt......365
Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . .364
Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming
Automatische airconditioning . . .296
Bedieningsinstructies........302
Bedieningspaneel airconditioning.296
Gebruik van de automatische
modus.................297
Geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus)..........297
Overige functies...........298
Stoelverwarming*..........302Uitstroomopeningen........299
Gebruik van de interieurverlichting
Interieurverlichting achter.....304
Interieurverlichting voor......303
Leeslampjes voor...........304
Overzicht interieurverlichting . . .303
Gebruik van de ondersteunende
systemen
Als het TRC/VSC/ABS-systeem
in werking is..............287
Annuleren of stoppen van de
ondersteuningsmodus........264
Begeleidingsscherm.........263
BSM (Blind Spot Monitor)*.....226
Cruise control*............220
De Blind Spot Monitor-functie . . .239
De detectiegebieden van de Blind
Spot Monitor-functie........239
De detectiegebieden van de Rear
Crossing Traffic Alert-functie. . . .243
De Rear Crossing Traffic
Alert-functie.............242
Detectiebereik van de sensoren . .248
Display.................246
Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist (auto's met RSA
[Road Sign Assist])..........217
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik*......210
Fileparkeren (modus automatisch
fileparkeren)..............265
Functies die zijn opgenomen in het
LTA-systeem..............200
GPF-systeem (benzineroetfilter)* .285
Hervatten van het rijden met de
volgregeling als de auto is stilgezet
door het systeem
(afstandsregelmodus)........215
Inschakelen/uitschakelen Dynamic
Radar Cruise Control met Road Sign
Assist (auto's met RSA
[Road Sign Assist])..........217
Inschakelen van het LTA-systeem .201
Instellen van de rijsnelheid . .221 , 224
Instellen van de rijsnelheid
(afstandsregelmodus)........214
Instellingen tussenafstand
(afstandsregelmodus)........215
LTA (Lane Tracing Assist)*.....196
Trefwoordenlijst
502
Meldingen multi-
informatiedisplay...........278
Naast andere auto's parkeren
(modus automatisch achteruit
inparkeren)..............273
Naderingswaarschuwing
(afstandsregelmodus)........216
Ondersteunde soorten
verkeersborden............207
Ondersteunende systemen.....286
Ondersteunend systeem......178
Overzicht van de Blind Spot
Monitor.................226
Overzicht van de functie......206
Overzicht van functies .196 , 210, 220
Parking Support Brake-functie* . .254
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)* .189
Rijden in de afstandsregelmodus .213
Rijmodi.................223
Rijmodusselectieschakelaar. . . .223
RSA (Road Sign Assist)*.......206
Selecteren van de constante-
snelheidsregelmodus........216
Sensoren................179
Signaleerbare objecten.......189
Simple Intelligent Parking
Assist-systeem............261
S-IPA (Simple Intelligent Parking
Assist-systeem)*...........261
Snelheidsbegrenzer*........224
Soorten sensoren.......246 , 255
Systeemfuncties...........189
Systeemonderdelen.........210
Tabel met ondersteuningsmodi en
functies van het Simple Intelligent
Parking Assist-systeem.......262
Toyota Parking Assist-sensor* . . .246
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen...........246
Toyota Safety Sense*........178
Uitschakelen en hervatten van de
constante-snelheidsregeling. . . .221
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsbegrenzer.........225
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsregeling...........216
Uitschakelen van het TRC-
systeem................287
Voorbeelden van de werking
van het systeem...........254Voorzorgsmaatregelen tijdens het
gebruik.................282
Waarschuwingsfunctie.......209
Weergave en zoemer voor
begrenzingsregeling hybridesysteem
en remregeling............258
Weergave op het hoofdscherm of het
multi-informatiedisplay.......206
Weergave op het
instrumentenpaneel.........202
WeergaveRCTA-icoon........242
Weergave sensorsignalering,
afstand tot obstakel.........247
Wegrijden van een parkeerplaats na
het fileparkeren (modus parkeerplaats
fileparkeren verlaten)........270
Werking................256
Werkingsvoorwaarden.......257
Wijzigen van de ingestelde
snelheid..........214 , 221, 224
Wijzigen van de
ondersteuningsmodus........263
Wijzigen van de tussenafstand
(afstandsregelmodus)........215
Wijzigen van instellingen van de Blind
Spot Monitor-functie en de Rear
Crossing Traffic Alert-functie. . . .227
Wijzigen van instellingen van de
Parking Support Brake-functie. . .255
Wijzigen van instellingen van het
Pre-Crash Safety-systeem.....191
Zoemer.................248
Gebruik van de opbergmogelijkheden
Afdekplaat...............308
Bagageafdekking...........310
Bagagehaken.............308
Bekerhouders.............306
Consolevak..............306
Dashboardkastje...........306
Extra opbergvakken.........307
Fleshouders/portiervakken.....306
Opbergvak verbandtrommel
(indien aanwezig)...........309
Opbergvak voor gevarendriehoek .309
Opbergzakken rugleuning.....308
Overzicht van
opbergmogelijkheden........305
Tashaken................309
Voorzieningen in de
bagageruimte.............308
Trefwoordenlijst
503