Werking van de automatische
luchtcirculatie
• Voor het behoud van een comfortabel
interieur kan de luchtstroom, direct
nadat het hybridesysteem is gestart
en op andere momenten, afhankelijk
van de buitentemperatuur, naar
stoelen zonder passagiers worden
geleid.
• Als, nadat het hybridesysteem is
gestart, passagiers in de auto van
plaats veranderen of in of uit de auto
stappen, kan het systeem de
aanwezigheid van passagiers niet
goed bepalen en werkt de
automatische regeling van de
luchtcirculatie niet.
Handmatige regeling van de
luchtcirculatie
Zelfs wanneer de functie handmatig
wordt ingesteld om de luchtstroom
alleen naar de voorstoelen te leiden,
wordt mogelijk automatisch lucht naar
alle stoelen geleid wanneer een
achterstoel bezet is.
Terugkeren naar automatische
luchtcirculatie
1. Zet, wanneer de indicator uit is, het
contact UIT.
2. Wacht ten minste 60 minuten en zet
het contact AAN.
Werking geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus)Wanneer opwordt gedrukt, wordt de
status van de geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus) weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Wijzigen van de instellingen met behulp
van het multi-informatiedisplay
De instellingen van de airconditioning
kunnen worden gewijzigd op het scherm
van het multi-informatiedisplay.
(→Blz. 97)
Beslaan van de ruiten
• Wanneer de luchtvochtigheid in de
auto hoog is, zullen de ruiten
gemakkelijk beslaan. Wanneer
wordt ingeschakeld, wordt de
lucht die via de uitstroomopeningen
stroomt ontvochtigd en wordt de
voorruit efficiënt ontwasemd.
• Als u
uitschakelt, zullen de ruiten
mogelijk sneller beslaan.
• De ruiten zullen mogelijk beslaan als
de recirculatiemodus is ingeschakeld.
Bij het rijden op stoffige wegen
Sluit alle ruiten. Als er na het sluiten van
de ruiten nog altijd stof wordt
aangezogen, zet dan de
luchttoevoerregeling in de
buitenluchtmodus en schakel de
aanjager in.
Buitenlucht-/recirculatiemodus
• Het wordt aangeraden om de
recirculatiemodus tijdelijk in te
schakelen om te voorkomen dat er
vuile lucht wordt aangevoerd en om
de auto te helpen koelen wanneer het
buiten warm is.
• Mogelijk wordt de buitenluchtmodus/
recirculatiemodus automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
ingestelde temperatuur of de
temperatuur in de auto.
5.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
300
Auto's zonder een volwaardig reservewiel
Auto's met een volwaardig reservewiel
Bandenspanningswaarschuwingssysteem
(indien aanwezig)
Uw auto is uitgerust met een bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem dat gebruik-
maakt van bandenspanningssensoren en
-zenders om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt. Als de bandenspanning onder een
bepaalde waarde komt, wordt de bestuur-
der door middel van een waarschuwings-
lampje gewaarschuwd. (→
373)
Het compacte reservewiel is niet voorzien
van een bandenspanningssensor en
-zender.
Plaatsen van
bandenspanningssensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem-ECU en moethet bandenspanningswaarschuwingssy-
steem worden geïnitialiseerd. Laat de iden-
tificatiecodes van de bandenspannings
sensoren en -zenders registreren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
(→
Blz. 340)
Initialiseren van het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
moet worden geïnitialiseerd onder de
volgende omstandigheden:
• Verwisselen van voor- en
achterwielen met een verschillende
bandenspanning
• Als de bandenspanning wordt
gewijzigd (bijvoorbeeld wanneer de
rijsnelheid of de belading verandert).
Als het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem wordt geïnitialiseerd,
wordt de actuele bandenspanning als
referentiespanning beschouwd.
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
Er kan niet worden geïnitialiseerd
wanneer de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden. (→Blz. 424)
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de referentiespan-
ning voor het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem.
3. Zet het contact AAN.
4. Wijzig het multi-informatiedisplay
naar het scherm
.(→Blz. 100)
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
(“Vehicle Settings”)
(voertuiginstellingen) en druk
vervolgens op
.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
339
6
Onderhoud en verzorging
6. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Maintenance System”
(onderhoudssysteem) en druk
vervolgens op
.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer TPMS
en druk vervolgens op
.
8. Houd
ingedrukt.
9. Wanneer de initialisatie is voltooid,
wordt er een melding weergegeven
op het multi-informatiedisplay en
gaat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Registreren van identificatiecodes
De bandenspanningssensoren en
-zenders zijn voorzien van een unieke
identificatiecode. Bij het vervangen van
een bandenspanningssensor en -zender
is het noodzakelijk om de
identificatiecode te registreren. Laat de
identificatiecodes registreren door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Wanneer moeten banden worden
vervangen
Banden moeten worden vervangen als:
• De slijtage-indicatoren zijn te zien op
een band.
• De banden beschadigingen vertonen,
zoals insnijdingen, scheuren of
barsten die zo diep zijn dat hetbinnenmateriaal zichtbaar wordt en
bulten die duiden op een interne
beschadiging
• Een band vaak leegloopt of niet goed
kan worden gerepareerd vanwege de
grootte of plaats van de beschadiging.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als u er niet zeker van bent.
Vervangen van banden en velgen
(auto's met bandenspanningswaar-
schuwingssysteem)
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
Levensduur van de banden
Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten
altijd door gekwalificeerd
werkplaatspersoneel worden
gecontroleerd, zelfs als er niet of
nauwelijks met de banden is gereden en
de banden niet beschadigd lijken te zijn.
Routinecontrole van de bandenspan-
ning (auto's met bandenspannings-
waarschuwingssysteem)
Het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem vervangt de
periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer
daarom ook zelf regelmatig de
bandenspanning.
Als de profieldiepte van winterbanden
minder is dan 4 mm
In dat geval gaat de werkzaamheid van
de winterbanden verloren.
Until Complete
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
340
zelfs een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
Als de initialisatie van het banden-
spanningswaarschuwingssysteem
mislukt is (auto's met bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem)
De initialisatie kan worden uitgevoerd in
enkele minuten. In de volgende gevallen
worden de instellingen echter niet
opgeslagen en zal het systeem niet goed
werken. Laat, als herhaalde pogingen de
bandenspanning op te slaan mislukken, de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
•Als het systeem wordt geïnitialiseerd,
knippert het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer en
verschijnt de melding voor het instellen
niet op het multi-informatiedisplay.
• Nadat er na de initialisatie gedurende
een bepaalde tijd gereden is, gaat het
waarschuwingslampje branden nadat
het gedurende 1 minuut heeft
geknipperd.
Registreren van identificatiecodes
(auto's met bandenspanning-
swaarschuwingssysteem)
De identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en -zenders
van twee sets banden kunnen worden
geregistreerd.
Als de identificatiecodes voor zowel de
normale banden als de winterbanden
vooraf zijn geregistreerd, is het niet
nodig om de identificatiecodes te
registreren wanneer de normale banden
worden vervangen door winterbanden.
Neem voor meer informatie over het
wijzigen van identificatiecodes contact
op met een erkende Toyota-dealer ofhersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Bij het controleren of vervangen van
de banden
Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen om ongevallen
te voorkomen.
Het niet in acht nemen van deze
voorzorgsmaatregelen kan schade aan
de aandrijflijn veroorzaken en
gevaarlijke rijeigenschappen tot gevolg
hebben, waardoor een ongeval kan
ontstaan met mogelijk dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Gebruik geen banden van
verschillende merken, types of
profielen. Gebruik ook geen banden
met duidelijk verschillende
slijtagepatronen door elkaar.
• Gebruik uitsluitend de door Toyota
voorgeschreven bandenmaat.
• Gebruik geen verschillende soorten
banden (radiaalbanden,
gordelbanden met diagonaalkarkas
en diagonaalbanden) door elkaar.
• Gebruik geen zomer-, all-season- en
winterbanden door elkaar.
• Gebruik nooit banden onder uw auto
die zijn gebruikt onder een andere
auto. Door het gebruik van banden
waarvan het verleden onbekend is,
loopt u extra risico.
• Auto's met een compact reservewiel:
Rijd niet met een aanhangwagen als
een compact reservewiel is
gemonteerd.
• Auto's met bandenreparatieset: Rijd
niet met een aanhangwagen o.i.d. als
een gemonteerde band gerepareerd
is met behulp van de
bandenreparatieset. De belasting
van de band kan leiden tot
onverwachte schade aan de band.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
342
OPMERKING(Vervolg)
Voorkomen van schade aan de
afdekkap van het filter
Oefen bij het bewegen van de afdekkap
van het filter in de richting van de pijl om
de bevestiging los te nemen, geen over-
matige kracht uit op de klauwen. Anders
kunnen de klauwen beschadigd raken.
6.3.9 Schoonmaken van de
ventilatieopening en het filter
van het batterijpakket
(tractiebatterij)
Controleer, om een hoger
brandstofverbruik te voorkomen, de
ventilatieopening van het batterijpakket
(tractiebatterij) periodiek op
verontreinigingen. Als deze verontreinigd
is of als “Maintenance Required for
Traction Battery Cooling Parts See
Owner's Manual” (onderhoud vereist voor
koelonderdelen tractiebatterij, zie
handleiding) wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay, moet de
ventilatieopening gereinigd worden
volgens onderstaande procedure:
Schoonmaken van de ventilatieopeningVerwijder het stof van de
ventilatieopening met een stofzuiger of
iets dergelijks.
Zorg ervoor dat u alleen een vacuüm
gebruikt om stof en verontreinigingen op
te zuigen. Als er perslucht wordt gebruikt
om verontreinigingen te verwijderen,
kunnen de verontreinigingen in de
ventilatieopening geblazen worden.
(→351)
Als stof en verontreinigingen niet
volledig kunnen worden verwijderd
Als de verontreinigingen niet volledig
kunnen worden verwijderd met de
afdekkap van de ventilatieopening in
gemonteerde toestand moet de afdekkap
worden verwijderd en moet het filter
worden gereinigd.
1. Zet het contact UIT.
2. Gebruik een kruiskopschroeven-
draaier om de clip te verwijderen.
3. Verwijder de kap van de
ventilatieopening.
1Trek aan de kap zoals aangegeven
in de afbeelding om de
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
348
8. Plaats de clip.
Wanneer is vaker periodiek onderhoud
nodig?
Afhankelijk van de
gebruiksomstandigheden van de auto,
zoals veelvuldig gebruik of bij het rijden in
druk verkeer of in stoffige gebieden, moet
de ventilatieopening mogelijk vaker
worden schoongemaakt. Zie voor details
het onderhoudsboekje of het
garantieboekje.
Schoonmaken van de ventilatieopening
• Stof in de ventilatieopening kan de
koeling van het batterijpakket
(tractiebatterij) beïnvloeden. Als het
laden/ontladen van het batterijpakket
(tractiebatterij) beperkt wordt, kan de
afstand waarover gereden kan worden
op de elektromotor (tractiemotor)
kleiner worden en kan het
brandstofverbruik toenemen.
Controleer en reinig de
ventilatieopening regelmatig.
• Onjuist omgaan met de kap en het
filter van de ventilatieopening kan
schade eraan tot gevolg hebben.
Indien u twijfels hebt over het
schoonmaken van het filter, neem dan
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.Als “Maintenance Required for
Traction Battery Cooling Parts See
Owner's Manual” (onderhoud vereist
voor koelonderdelen tractiebatterij,
zie handleiding) wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay
• Verwijder de afdekkap van de
ventilatieopening en reinig het filter
als deze waarschuwingsmelding
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 348)
• Start na het reinigen van de
ventilatieopening het hybridesysteem
en controleer of de
waarschuwingsmelding niet langer
weergegeven wordt. Het kan tot
20 minuten na het starten van het
hybridesysteem duren voordat de
waarschuwingsmelding uitgaat. Laat
de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
WAARSCHUWING!
Bij het schoonmaken van de
ventilatieopening
• Maak de ventilatieopening niet
schoon met water of andere
vloeistoffen. Als er water op het
batterijpakket (tractiebatterij) of
andere componenten terechtkomt,
kan dit leiden tot een storing of
brand.
• Zet het contact UIT om het
hybridesysteem uit te schakelen
alvorens de ventilatieopening
schoon te maken.
Bij het verwijderen van de afdekkap
van de ventilatieopening
Raak de servicestekker die zich in de
buurt van de ventilatieopening bevindt
niet aan. (→Blz. 57)
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
350
OPMERKING
Bij het schoonmaken van de
ventilatieopening
Gebruik bij het reinigen van de
ventilatieopening alleen een stofzuiger
voor het verwijderen van
verontreinigingen. Als er perslucht
wordt gebruikt om de verontreinigingen
te verwijderen, kunnen deze in de
ventilatieopening geblazen worden,
waardoor de prestaties van het
batterijpakket (tractiebatterij) in
negatieve zin beïnvloed kunnen worden
en er een storing kan ontstaan.
Voorkomen van beschadigingen aan de
auto
• Zorg dat er geen water en
verontreinigingen in de
ventilatieopening terechtkomen als
de afdekkap is verwijderd.
• Ga voorzichtig om met het filter om te
voorkomen dat het filter beschadigd
raakt. Laat een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige een
beschadigd filter vervangen door een
nieuw filter.
• Plaats het filter en de afdekkap na het
reinigen in hun oorspronkelijke
positie.
• Plaats alleen het voor deze auto
bestemde filter in de
ventilatieopening en gebruik de auto
niet terwijl het filter verwijderd is.
OPMERKING(Vervolg)
Als “Maintenance Required for
Traction Battery Cooling Parts See
Owner's Manual” (onderhoud vereist
voor koelonderdelen tractiebatterij,
zie handleiding) wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay
Als er met de auto wordt doorgereden
terwijl de waarschuwingsmelding (die
aangeeft dat het laden/ontladen van het
batterijpakket [tractiebatterij] wordt
begrensd) weergegeven wordt, kan het
batterijpakket (tractiebatterij)
oververhit raken waardoor er een
storing kan ontstaan. Reinig de
ventilatieopening onmiddellijk als de
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven.
6.3.10 Ruitenwisserrubber
vervangen
Voer bij het vervangen van het
ruitenwisserrubber de onderstaande
procedure uit voor iedere ruitenwisser.
Ruitenwissers voor
Verwijderen en plaatsen van
ruitenwisserblad voor
1. Houd met uw hand de verbinding van
het ruitenwisserblad goed vast terwijl
u de vergrendelknop indrukt om de
borging ongedaan te maken en schuif
het ruitenwisserblad naar buiten.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
351
6
Onderhoud en verzorging
Waarschuwingslampje Waarschuwingslampje/details/handelingen
Motorcontrolelampje
Geeft aan dat er een storing is in:
■Het hybridesysteem;
■Het elektronische motorregelsysteem;
■De elektronische smoorklepregeling; of
■Het emissieregelsysteem (indien aanwezig)
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingslampje SRS
Geeft aan dat er een storing is in:
■Het SRS-airbagsysteem; of
■Het gordelspannersysteem
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Waarschuwingslampje ABS
Geeft aan dat er een storing is in:
■Het ABS; of
■Het Brake Assist-systeem
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
(Rood/geel)Waarschuwingslampje (waarschuwingszoemer) elektrische
stuurbekrachtiging
Geeft aan dat er een storing is in de elektrische stuurbekrachtiging
(EPS)
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren ge-
kwalificeerde en uitgeruste deskundige.
(Knippert of brandt)
(indien aanwezig)Waarschuwingslampje PCS
■Wanneer er gelijktijdig een zoemer klinkt: Geeft aan dat er een
storing aanwezig is in het PCS (Pre-Crash Safety-systeem).
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
■Wanneer er geen zoemer klinkt: Het PCS (Pre-Crash
Safety-systeem) is tijdelijk niet beschikbaar, corrigerende
maatregelen kunnen noodzakelijk zijn.
Volg de instructies die worden weergegeven op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 188, blz. 383)
Als het PCS (Pre-Crash Safety-systeem) of de VSC (Vehicle Stability
Control-systeem) wordt uitgeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje PCS branden.
Blz. 196
(Oranje)
(indien aanwezig)Controlelampje (waarschuwingszoemer) LTA
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de LTA (Lane Tracing
Assist)
Volg de instructies die worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 205)
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
371
7
Bij problemen