kunnen de portieren worden
ontgrendeld of vergrendeld. (Als de
portieren niet worden geopend en
gesloten, worden deze na ongeveer
30 seconden automatisch weer
vergrendeld.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Als de portieren van buitenaf zijn
vergrendeld en vervolgens niet
worden ontgrendeld met de
afstandsbediening of het Smart
entry-systeem met startknop, kan het
hybridesysteem niet worden gestart
met het Smart entry-systeem met
startknop. (Als de portieren echter
van binnenuit zijn vergrendeld, kan
het hybridesysteem worden gestart
met het Smart entry-systeem met
startknop.) Als het hybridesysteem
moet worden gestart, kan dit worden
gedaan met behulp van de procedure
zoals omschreven bij “Als de
elektronische sleutel niet goed werkt”
(→blz. 430).
• Wanneer u de vergrendel- of
ontgrendelsensor aanraakt terwijl u
handschoenen draagt, worden de
portieren mogelijk niet vergrendeld of
ontgrendeld.
• Sommige uitvoeringen: Wanneer de
vergrendelactie is uitgevoerd met de
vergrendelsensor, worden maximaal
tweemaal achter elkaar
identificatiesignalen getoond.
Vervolgens worden geen
identificatiesignalen gegeven.
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk wordenvergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dat geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto:
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de energiebespaarmodus
van de elektronische sleutel in om
het Smart entry-systeem met
startknop uit te schakelen.
(→Blz. 137)
• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep
wordt nat tijdens het wassen van de
auto, wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
• De vergrendelsensor werkt mogelijk
niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz.
Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen.
• Het plotseling bedienen van de
handgreep of het bedienen van de
handgreep direct nadat u het
effectieve bereik bent binnengestapt,
kan ontgrendeling van de portieren
belemmeren. Raak de
ontgrendelsensor van het portier aan
en controleer of de portieren worden
ontgrendeld voordat u opnieuw aan
de portiergreep trekt.
• Als er zich een andere elektronische
sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het
ontgrendelen van de portieren nadat
een portiergreep is vastgepakt,
mogelijk langer.
Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Bewaar, om diefstal van de auto te
voorkomen, de elektronische sleutel
niet binnen een afstand van 2 m van
de auto.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
139
3
Voordat u gaat rijden
• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld. (→Blz. 452)
• Het inschakelen van de
energiebespaarmodus van de
elektronische sleutel helpt te
voorkomen dat de sleutelbatterij
leegraakt. (→Blz. 137)
Voor een juiste bediening van het
systeem
Zorg ervoor dat u de elektronische
sleutel bij u hebt als u het systeem
bedient. Houd de elektronische sleutel
niet te dicht bij de auto als u het systeem
van buitenaf bedient. Afhankelijk van de
positie en de conditie waarin de
elektronische sleutel wordt bewaard,
wordt de sleutel mogelijk niet correct
door het systeem gesignaleerd,
waardoor het systeem wellicht niet juist
functioneert. (Het alarm kan per ongeluk
afgaan of de functie die voorkomt dat de
portieren per ongeluk worden
vergrendeld, werkt wellicht niet.)
Als het Smart entry-systeem met
startknop niet goed werkt
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren (auto's met instapfunctie):
→blz. 431
• Starten van het hybridesysteem:
→blz. 432
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 452)
Als het Smart entry-systeem met
startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren (auto's met instapfunctie):
Gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel. (→Blz. 117,
blz. 431)
• Starten van het hybridesysteem en
wijzigen van de standen van het
contact:→blz. 432• Uitschakelen van het hybridesysteem:
→blz. 175
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
beïnvloeding van elektronische
apparatuur
• Mensen met geïmplanteerde
pacemakers, CRT-pacemakers of
geïmplanteerde hartdefibrillatoren
moeten voldoende afstand bewaren
tot de antennes van het Smart
entry-systeem met startknop.
(→Blz. 134) De radiogolven kunnen
de werking van dergelijke apparatuur
beïnvloeden. Indien nodig kan de
instapfunctie worden uitgeschakeld.
Neem voor meer informatie over
bijvoorbeeld de frequentie van de
radiogolven en de momenten waarop
deze worden uitgezonden, contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Raadpleeg
vervolgens uw arts om na te gaan of
de instapfunctie moet worden
uitgeschakeld.
• Gebruikers van elektrische medische
apparatuur anders dan
geïmplanteerde pacemakers,
CRT-pacemakers en geïmplanteerde
hartdefibrillatoren moeten contact
opnemen met de fabrikant van deze
producten om te informeren of
radiosignalen invloed uitoefenen op
de werking van deze apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte
effecten hebben op de werking van
dergelijke medische apparatuur.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie over
het uitschakelen van de instapfunctie.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
140
Auto power off-functie
Als het contact langer dan 20 minuten in
stand ACC of AAN staat (hybridesysteem
niet in werking) terwijl de selectiehendel
in stand P staat of de ontgrendelknop van
de schakelblokkering niet wordt
ingedrukt, wordt het contact automatisch
UIT gezet. Als de 12V-accu bijna leeg is en
de selectiehendel in stand P staat of de
ontgrendelknop van de
schakelblokkering niet wordt ingedrukt
terwijl het contact in stand ACC of AAN
staat (hybridesysteem werkt niet), klinkt
er een zoemer en wordt er een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. Indien de auto in deze
toestand wordt gelaten, wordt het
contact automatisch UIT gezet. Deze
functie kan echter niet geheel uitsluiten
dat de 12V-accu ontladen raakt. Laat de
auto niet gedurende langere tijd in stand
ACC of AAN staan terwijl het
hybridesysteem niet in werking is.
Als persoonlijke voorkeursinstelling
voor ACC UIT is (auto's met
multimediasysteem)
Als het contact UIT wordt gezet, kan het
multimediasysteem nog een bepaalde tijd
worden gebruikt totdat de
energiebesparende functie in werking
treedt.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
• Zet het contact niet gedurende een
langere periode in stand ACC of AAN
zonder het hybridesysteem in te
schakelen.
• Als ACCESSORY (stand ACC) of
IGNITION ON (contact AAN) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven, is het contact niet UIT.
Verlaat de auto nadat u het contact
UIT hebt gezet.Uitschakelen van het hybridesysteem
met de selectiehendel in een andere
stand dan P
Als het hybridesysteem wordt
uitgeschakeld met de selectiehendel in
een andere stand dan P of terwijl de
ontgrendelknop van de
schakelblokkering wordt ingedrukt, wordt
het contact niet UIT gezet. Voer de
volgende procedure uit om het contact
UIT te zetten:
1. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd.
2. Zet de selectiehendel in stand P.
Druk de ontgrendelknop van de
schakelblokkering niet in nadat de
selectiehendel in stand P is gezet.
3. Controleer of IGNITION ON (contact
AAN) op het multi-informatiedisplay
wordt weergegeven en druk de
startknop kort en stevig in.
4. Controleer of ACCESSORY (stand
ACC) of IGNITION ON (contact AAN)
op het multi-informatiedisplay uit is.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Schakel het hybridesysteem niet uit met
de selectiehendel in een andere stand
dan stand P of terwijl de ontgrendelknop
van de schakelblokkering wordt
ingedrukt. Als het hybridesysteem wordt
uitgeschakeld met de selectiehendel in
een andere stand dan P of terwijl de
ontgrendelknop van de
schakelblokkering wordt ingedrukt, gaat
het contact niet UIT, maar blijft het AAN
staan. Als het contact AAN blijft, kan de
accu ontladen raken.
4.2 Rijprocedures
177
4
Rijden
4. Wrik het afdekplaatje omhoog met
een sleufkopschroevendraaier o.i.d.
Omwikkel de
sleufkopschroevendraaier met tape
om te voorkomen dat het afdekplaatje
wordt beschadigd.
5. Houd de deblokkeerschakelaar
ingedrukt en druk vervolgens de knop
op de selectiehendelknop ingedrukt.
De selectiehendel kan worden
verplaatst als beide schakelaars
ingedrukt zijn.
Remwerking van de motor
Wanneer schakelstand B geselecteerd is,
wordt er op de motor afgeremd als u het
gaspedaal loslaat.
• Wanneer er met hoge snelheden
wordt gereden, voelt u, in vergelijking
met normale auto's met een
benzinemotor, de motorremwerking
minder.
• Er kan met de auto geaccelereerd
worden zelfs wanneer schakelstand B
geselecteerd is.Als er continu in stand B wordt gereden,
zal het brandstofverbruik hoog zijn.
Selecteer normaal gesproken stand D.
WAARSCHUWING!
Voorkomen van ongevallen bij het
uitschakelen van de
schakelblokkering
Activeer de parkeerrem en trap het
rempedaal in alvorens de
deblokkeerschakelaar in te drukken. Als
per ongeluk het gaspedaal in plaats van
het rempedaal wordt ingetrapt als de
deblokkeerschakelaar wordt ingedrukt
en de selectiehendel uit stand P wordt
gezet, kan de auto plotseling wegrijden,
hetgeen kan leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
Selecteren van de rijmodus
→Blz. 286
4.2.4 Hybridetransmissie (auto's
met paddle shift-schakelaars)
Selecteer de schakelstand op basis van
uw doel en de situatie.
Doel en functie van de schakelstanden
Schakelstand Doel of functie
PParkeren van de
auto/inschakelen
van het hybridesys-
teem
R Achteruit
NNeutraalstand (Toe-
stand waarbij het
vermogen niet
wordt overge-
bracht)
D Normaal rijden
*1
SRijden in stand S*2
(→blz. 184)
*1Zet de selectiehendel onder normale
rijomstandigheden in stand D voor een zo
laag mogelijk brandstofverbruik en een zo
laag mogelijke geluidsproductie.
4.2 Rijprocedures
181
4
Rijden
de stand. (Brandt helderder dan de
parkeerlichten voor.) Dagrijverlichting is
niet ontworpen voor gebruik in het
donker.
Sensor koplampregeling
De werking van de sensor kan in
negatieve zin beïnvloed worden als er iets
over de sensor heen geplaatst wordt of
als er iets op de ruit wordt aangebracht
waardoor de sensor wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
manier de hoeveelheid omgevingslicht
signaleren, waardoor het automatische
koplampsysteem mogelijk onjuist
functioneert.
Automatisch uitschakelsysteem
verlichting
• Wanneer de lichtschakelaar in de
stand
ofstaat: De koplampen
en mistlampen voor (indien aanwezig)
worden automatisch uitgeschakeld als
het contact in stand ACC of UIT wordt
gezet en het bestuurdersportier wordt
geopend.
• Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat: De koplampen en alle
overige verlichting worden
automatisch uitgeschakeld als het
contact in stand ACC of UIT staat en
het bestuurdersportier geopend
wordt.
Zet, om de verlichting weer in te
schakelen, het contact AAN of zet de
lichtschakelaar een keer in stand OFF en
daarna terug in stand
of.Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer als het contact UIT
of in stand ACC wordt gezet en het
bestuurdersportier wordt geopend
terwijl de verlichting is ingeschakeld.
Automatische verticale
koplampverstelling (indien aanwezig)
De koplamphoogte wordt automatisch
geregeld op basis van het aantal
passagiers in de auto en de mate van
belading om verblinding van andere
weggebruikers door de koplampen te
voorkomen.
Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van
de auto ontladen raakt wanneer de
lichtschakelaar in de stand
ofstaat terwijl het contact UIT wordt gezet,
schakelt de energiebesparende functie
van de 12V-accu alle verlichting na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
Wanneer het contact AAN wordt gezet,
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu uitgeschakeld. Onder de
volgende omstandigheden wordt de
energiebesparende functie van de
12V-accu eenmaal uitgeschakeld en
vervolgens weer geactiveerd. Alle
verlichting gaat 20 minuten nadat de
energiebesparende functie van de
12V-accu weer is geactiveerd
automatisch uit:
• Wanneer de lichtschakelaar wordt
bediend
• Wanneer een portier wordt geopend
of gesloten
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 452)
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
191
4
Rijden
Aan het openen van de achterklep
gekoppelde onderbreking van de
werking van de achterruitenwisser
Als de achterruitenwisser in werking is en
bij stilstaande auto de achterklep wordt
geopend, wordt de werking van de
achterruitenwisser onderbroken om te
voorkomen dat iemand in de buurt van de
auto natgespetterd wordt. Als de
achterklep wordt gesloten, wordt de
werking van de achterruitenwisser
hervat.
OPMERKING
Als het sproeierreservoir leeg is
Druk niet constant op de schakelaar,
aangezien de sproeierpomp oververhit
kan raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Probeer deze niet schoon te
maken met een naald of iets dergelijks.
Anders kan de sproeierkop beschadigd
raken.
4.4 Tanken
4.4.1 Openen van de tankdop
Voer de volgende stappen uit om de
tankdop te openen:
Voor het tanken
• Zet het contact UIT en controleer of
alle portieren en ruiten gesloten zijn.
• Controleer de brandstofsoort.
Brandstofsoorten
→Blz. 451Vulopening brandstoftank voor
loodvrije benzine
Om vergissingen bij tankstations te
voorkomen, is uw auto uitgerust met een
kleinere vulopening speciaal voor
loodvrije benzine.
WAARSCHUWING!
Bij het tanken
Neem bij het tanken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Raak na het verlaten van de auto en
voor het openen van de tankdopklep
een ongeverfd metalen oppervlak
aan om eventuele statische
elektriciteit af te voeren. Het is
belangrijk om statische elektriciteit
af te voeren voordat u gaat tanken,
omdat vonken als gevolg van
statische elektriciteit
brandstofdampen tot ontbranding
kunnen brengen.
• Pak de tankdop bij de greep vast en
draai hem langzaam los. Tijdens het
losdraaien van de tankdop kan er een
sissend geluid hoorbaar zijn. Wacht
tot het geluid verdwenen is alvorens
de tankdop te verwijderen. Bij hoge
buitentemperaturen kan er brandstof
uit de vulpijp spuiten en letsel
veroorzaken.
• Zorg ervoor dat er niemand die de
eventueel aanwezige statische
elektriciteit van zijn lichaam niet
heeft afgevoerd, in de buurt van een
niet afgesloten brandstoftank komt.
• Adem de brandstofdampen niet in.
Brandstof bevat stoffen die
schadelijk zijn als ze ingeademd
worden.
• Rook niet tijdens het tanken. Als u
dat wel doet, kan er brand ontstaan.
• Keer niet naar de auto terug als u
statisch geladen bent. Statische
elektriciteit kan vonkvorming en
daarmee brand veroorzaken.
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
205
4
Rijden
• Bij het rijden op een tijdelijke
rijstrook, bijvoorbeeld bij
wegwerkzaamheden
• Wanneer op rijstrookmarkeringen
lijkende structuren, patronen of
schaduwen worden gesignaleerd
• Wanneer de rijstrookmarkeringen
slecht zichtbaar zijn of bij het rijden
op een nat wegdek
• Wanneer de rijstrookmarkering op
een stoeprand is aangebracht
• Bij het rijden over een lichtgekleurd
en reflecterend wegoppervlak, zoals
beton
Situaties waarin bepaalde functies of
alle functies van het systeem niet
werken
• Wanneer een storing is gesignaleerd
in dit systeem of een gerelateerd
systeem zoals het remsysteem of de
stuurinrichting
• Wanneer de VSC, de TRC of een ander
veiligheidssysteem in werking is
• Wanneer de VSC, de TRC of een ander
veiligheidssysteem is uitgeschakeld
Veranderingen in het werkingsgeluid
van de remmen en de pedaalrespons
• Na het remmen kan een geluid van de
remmen hoorbaar zijn en kan de
respons van het rempedaal
veranderen. Dit duidt echter niet op
een storing.
• Wanneer het systeem in werking is,
kan het rempedaal harder aanvoelen
dan normaal of enigszins wegzakken.
In beide situaties kan het rempedaal
dieper worden ingetrapt. Trap het
rempedaal indien nodig dieper in.
4.5.3 PCS (Pre-Crash
Safety-systeem)
Het Pre-Crash Safety-systeem gebruikt
sensoren om objecten (→blz. 215) te
signaleren binnen de koers van de auto.
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een frontale aanrijding met eensignaleerbaar object groot is, wordt een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te wijken
en wordt de potentiële remdruk verhoogd
om de bestuurder te helpen een
aanrijding te voorkomen. Wanneer het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding zeer groot is, worden de
remmen automatisch bekrachtigd om te
helpen een aanrijding te voorkomen of
om de impact van een aanrijding te
helpen verminderen.
Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in-/uitgeschakeld en het
waarschuwingstijdstip kan worden
gewijzigd. (→Blz. 223)
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt.
Gebruik het Pre-Crash
Safety-systeem nooit in plaats van
normaal remmen. Dit systeem zorgt
er niet in alle situaties voor dat een
aanrijding wordt voorkomen of dat
de gevolgen ervan worden
gereduceerd. Te veel vertrouwen op
dit systeem kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Hoewel het Pre-Crash
Safety-systeem is ontworpen om
aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te
helpen beperken, is de effectiviteit
afhankelijk van allerlei
omstandigheden. Daardoor levert
het systeem mogelijk niet altijd
dezelfde prestaties. Lees de
volgende aanwijzingen aandachtig
door. Vertrouw niet blindelings op dit
systeem en rijd altijd voorzichtig.
• Voor een veilig gebruik:→blz. 208
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
214
1. Druk op de uitschakeltoets of de toets
voor rijondersteuning om de regeling
uit te schakelen.
2. Druk op toets RES om de regeling te
hervatten.
Als de cruise control wordt
onderbroken, wijzigt de kleur van het
controlelampje van de
snelheidsbegrenzer van groen naar
wit.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
In de volgende situaties overschrijdt de
rijsnelheid de ingestelde snelheid en
wordt de ingestelde snelheid verlicht:
• Als het gaspedaal diep wordt
ingetrapt
• Wanneer u bergaf rijdt
Automatisch uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer
• Situaties waarin bepaalde functies of
alle functies van het systeem niet
werken:→blz. 214
Veranderingen in het werkingsgeluid
van de remmen en de pedaalrespons
→Blz. 214
Snelheidsbegrenzer met Road Sign
Assist
Wanneer de RSA-functie is ingeschakeld
en de snelheidsbegrenzer actief is en een
verkeersbord met een snelheidslimiet
wordt gesignaleerd, wordt de herkende
snelheidslimiet weergegeven met een pijl
omhoog/omlaag. De ingestelde
rijsnelheid kan tot de herkende
snelheidslimiet worden verhoogd/
verlaagd door de toets “+” of “-”
ingedrukt te houden.Wanneer de op dat moment ingestelde
rijsnelheid lager is dan de herkende
snelheidslimiet
Houd de toets “+” ingedrukt.
Wanneer de op dat moment ingestelde
rijsnelheid hoger is dan de herkende
snelheidslimiet
Houd de toets “-” ingedrukt.
De snelheidsbegrenzer met Road Sign
Assist werkt mogelijk niet goed
wanneer
De snelheidsbegrenzer met Road Sign
Assist werkt mogelijk niet goed in
situaties waarbij de RSA niet goed werkt
of verkeersborden niet goed signaleert
(→blz. 237). Houd daarom, wanneer u
deze functie gebruikt, ook zelf de
werkelijke snelheidslimiet in het oog.
In de volgende situaties wordt de
ingestelde snelheid mogelijk niet
gewijzigd in de herkende snelheidslimiet
door het ingedrukt houden van de toets
“+” of “-”:
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
254