Waarschuwingen bandenspannings-
waarschuwingssysteem
• Wanneer de bandenspanning wordt
ingesteld m.b.v. de huidige
bandenspanning, zal de
waarschuwingstijd van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem variëren afhankelijk van de
omstandigheden waaronder de
bandenspanning is ingesteld. Daarom
kan er een waarschuwing worden
afgegeven, zelfs als de
bandenspanning iets daalt of als de
bandenspanning hoger wordt dan
toen de bandenspanning werd
ingesteld.
• Voer de procedure voor het instellen
van de bandenspanning uit na het op
spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden
koud zijn voordat de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
wordt uitgevoerd of de banden op
spanning worden gebracht.
Procedure voor instellen
bandenspanning
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl
de bandenspanning wordt ingesteld,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, de
instelprocedure hervat en is het niet
nodig om de procedure opnieuw te
starten.
• Als de procedure voor het instellen
van de bandenspanning onnodig
wordt gestart, pas dan de
bandenspanning aan op het
voorgeschreven niveau met koude
banden en voer vervolgens de
instelling uit door een
voorgeschreven bandenspanning te
selecteren of voer de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
uit met de huidige bandenspanning.Als de bandenspanning niet eenvoudig
kan worden ingesteld
• Normaal gesproken kan de procedure
voor het instellen van de
bandenspanning in 2 of 3 minuten
worden voltooid.
• Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
het instellen van de bandenspanning,
is de procedure mogelijk niet gestart.
Voer de procedure nogmaals uit vanaf
het begin.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de procedure voor het
instellen van de bandenspanning niet
kan worden voltooid na het uitvoeren
van de bovenstaande procedure.
Registreren van identificatiecodes
De bandenspanningssensoren en
-zenders zijn voorzien van een unieke
identificatiecode. Als er nieuwe
bandenspanningssensoren en -zenders
gemonteerd worden, moeten de ID-codes
van deze componenten worden
geregistreerd in de bandenspannings-
waarschuwingssysteem-ECU.
• De identificatiecodes kunt u zelf
registreren maar afhankelijk van de
rijomstandigheden en de rijomgeving
kan het enige tijd duren voordat de
registratie voltooid is.
• Bij gebruik van een wielenset waarvan
alle identificatiecodes al zijn
geregistreerd, kan de wielenset snel
worden gewisseld.
Controleer voordat u de
identificatiecoderegistratie uitvoert of
er zich geen velgen met
bandenspanningssensoren en -zenders
in de buurt van de auto bevinden.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
362
rijsnelheid niet ten minste 40 km/h is.
Als de registratie na ten minste 1 uur
rijden niet is voltooid, herhaal dan de
registratieprocedure vanaf het begin.
10. Als de bandenspanning van de
gemonteerde wielenset verschilt van
die van de vorige set, moet de
procedure voor het instellen van de
bandenspanning van het
bandenspannings-
waarschuwingssysteem worden
uitgevoerd.
Als de voorgeschreven
bandenspanning hetzelfde is, hoeft de
procedure voor het instellen van de
bandenspanning niet te worden
uitgevoerd.
Bij het registreren van
identificatiecodes
• Normaal gesproken kan de
identificatiecoderegistratie binnen
ongeveer 30 minuten worden
voltooid.
• De identificatiecoderegistratie wordt
uitgevoerd als rijsnelheid ongeveer
40 km/h of hoger is.
Als identificatiecodes niet eenvoudig
kunnen worden geregistreerd
• In de onderstaande situaties duurt de
identificatiecoderegistratie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is registratie
niet mogelijk.
– Wanneer de auto niet gedurende
ten minste ongeveer 20 minuten is
geparkeerd voordat er met de auto
wordt gereden
– Er wordt niet gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger
– Er wordt gereden op een
onverharde weg
– Er wordt gereden in de buurt van
andere auto's en het systeem
herkent de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto niet tussen
die van andere auto's– Er bevindt zich een wiel met
bandenspanningssensor en -zender
in of in de buurt van de auto
• Als de auto tijdens de registratie
achteruit wordt gereden, worden alle
tot dan toe verzamelde gegevens
gewist. Ga nogmaals rijden.
• Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
de identificatiecoderegistratie tot
stap8, is de procedure mogelijk niet
gestart. Voer de procedure nogmaals
uit vanaf het begin.
• Als de registratie na ten minste een
uur rijden niet is voltooid, herhaal dan
de identificatiecoderegistratie vanaf
het begin.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de identificatiecodes
ook na het uitvoeren van de
bovenstaande procedure nog niet
kunnen worden geregistreerd.
Annuleren van de
identificatiecoderegistratie
Selecteer, om de
identificatiecoderegistratie te annuleren
nadat deze is gestart, nogmaals
“Register Valve / ID” (registreer
ventiel/ID-code) op het
multi-informatiedisplay.
Als de identificatiecoderegistratie is
geannuleerd, dooft het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning.
Als het waarschuwingslampje niet dooft,
is de identificatiecoderegistratie
mogelijk niet goed geannuleerd.
Selecteer, om de registratie te
annuleren, “Register Valve / ID”
(registreer ventiel/ID-code) op het
multi-informatiedisplay.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
365
6
Onderhoud en verzorging
12. Controleer de voorgeschreven
bandenspanning.
De bandenspanning wordt
aangegeven op de sticker, zoals
afgebeeld. (→Blz. 452)
13. Schakel het hybridesysteem in.
14. Zet de compressor aan (
)omde
bandenreparatievloeistof in te
spuiten en de band met lucht te
vullen.
15. Vul de band tot de voorgeschreven
bandenspanning bereikt is.
ADe bandenreparatievloeistof
wordt ingespoten, de druk loopt op en
daalt vervolgens geleidelijk.
BDe bandenspanningsmeter geeft
ongeveer 1 minuut (5 minuten bij
lage temperaturen) nadat de
schakelaar aan (
) is gezet de
werkelijke bandenspanning weer.
CVul de band tot de
voorgeschreven bandenspanning.
• Als de bandenspanning nog steeds
lager is dan voorgeschreven nadat
de schakelaar 35 minuten aan (
)
staat, is de band te veel beschadigd
om nog gerepareerd te worden.
Schakel de compressor uit (
)en
neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Laat wat lucht ontsnappen wanneer
de bandenspanning de
voorgeschreven waarde
overschrijdt. (→Blz. 415, blz. 452)
16. Schakel de compressor uit (
).
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
413
7
Bij problemen
AAls de bandenspanning lager is
dan 130 kPa (1,3 kg/cm2of bar,
19 psi): De band kan niet worden
gerepareerd. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
BAls de bandenspanning 130 kPa
(1,3 kg/cm2of bar, 19 psi) of hoger is,
maar lager dan de voorgeschreven
spanning: Ga verder met stap26.
CAls de bandenspanning juist is
(→blz. 452): Ga verder met stap27.
26. Zet de compressor aan (
)omde
band op de voorgeschreven spanning
te brengen. Rijd ongeveer 5 km en
voer dan stap24uit.
27. Hatchback: Berg de compressor op in
de bagageruimte.
Wagon: Plaats de compressor in de
originele tas en berg de reparatieset
op in de bagageruimte.
28. Voorkom plotseling remmen,
plotseling accelereren en scherpe
bochten. Rijd voorzichtig met een
snelheid van maximaal 80 km/h naar
de dichtstbijzijnde erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige voor het
repareren of vervangen van de band.
Laat wanneer u de band laat
repareren of vervangen, de erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige weten dat er
bandenreparatievloeistof is
ingespoten.Als de band te hard wordt opgepompt
1. Druk op de knop om wat lucht te laten
ontsnappen.
2. Controleer of de
bandenspanningsmeter de
voorgeschreven spanning aangeeft.
Zet de compressor weer aan (
) als
de spanning onder de voorgeschreven
waarde ligt en vul de band tot de juiste
spanning is bereikt.
Nadat een band is gerepareerd met de
bandenreparatieset
• Vervang de bandenspanningssensor
en -zender.
• Zelfs als de bandenspanning op het
voorgeschreven niveau ligt, gaat
mogelijk het waarschuwingslampje
lage bandenspanning
branden/knipperen.
WAARSCHUWING!
Rijd niet door als de auto een lekke
band heeft
Rijd niet door met een lekke band. Zelfs
als er over een korte afstand met een
lekke band wordt doorgereden, kunnen
band en velg zodanig beschadigd
worden dat reparatie niet meer
mogelijk is.
Door het rijden met een lekke band kan
er op de wang rondom een groef
ontstaan. In zo'n geval kan de band bij
het gebruik van een reparatieset
exploderen.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
415
7
Bij problemen
Als de elektronische sleutel niet goed
werkt
• Controleer of het Smart
entry-systeem met startknop niet is
uitgeschakeld via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. Is de functie
uitgeschakeld, schakel hem dan in.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 454)
• Controleer of de
energiebespaarmodus is
ingeschakeld. Is de functie
ingeschakeld, schakel hem dan uit.
(→Blz. 137)
• De werking van de elektronische
sleutel is mogelijk onderbroken.
(→Blz. 115)
OPMERKING
In geval van storingen in het Smart
entry-systeem met startknop of
andere problemen met de sleutel
Breng uw auto, inclusief alle
elektronische sleutels die bij uw auto zijn
geleverd, naar een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren
Gebruik de mechanische sleutel
(→blz. 116) om de volgende handelingen
uit te voeren:1. Vergrendelen van alle portieren
2. Ontgrendelen van alle portieren
Aan de sleutel gekoppelde functies
1. Sluiten van de ruiten en het
panoramadak
*1(draaien en
vasthouden)*2
2. Openen van de ruiten en het
panoramadak*1(draaien en
vasthouden)*2
*1
Indien aanwezig
*2Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Bij het gebruik van de mechanische
sleutel en het bedienen van de
elektrisch bedienbare ruiten of het
panoramadak (indien aanwezig)
Bedien de elektrisch bedienbare ruiten
of het panoramadak nadat u hebt
gecontroleerd of er geen risico is dat
een passagier met een lichaamsdeel
bekneld kan raken tussen de ruit of het
schuifdak. Laat tevens de mechanische
sleutel niet bedienen door kinderen.
Het kan gebeuren dat een lichaamsdeel
van een kind of een andere passagier
klem komt te zitten tussen de
elektrisch bedienbare ruiten of het
panoramadak.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
432
ARadiateur
BKoelventilatoren
Neem bij lekkage van een grote
hoeveelheid koelvloeistof
onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde
enuitgeruste deskundige.
4. Het koelvloeistofniveau is correct als
het zich tussen de streepjes MAX en
MIN bevindt.
AReservoir
BBovenste streepje (MAX)
COnderste streepje (MIN)
5. Vul indien nodig koelvloeistof bij.
In noodgevallen mag ook water
gebruikt worden als u geen
koelvloeistof bij de hand hebt.
6. Schakel het hybridesysteem en de
airconditioning in en controleer of de
koelventilatoren van de radiateur
draaien en of er geen koelvloeistof
lekt uit de radiateur of de slangen.De koelventilatoren gaan draaien als
de airconditioning wordt
ingeschakeld direct na een koude
start. Controleer of de ventilatoren
draaien door ernaar te luisteren en te
voelen of er luchtstroom is. Schakel
als u hier niet zeker van bent de
airconditioning nog een aantal keer in
en uit. (De ventilatoren werken
mogelijk niet bij temperaturen
beneden het vriespunt.)
7. Als de ventilatoren niet draaien: Zet
het hybridesysteem onmiddellijk uit
en neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als de ventilatoren draaien: Laat de
auto nakijken door de dichtstbijzijnde
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Als “Hybrid System Overheated Output
Power Reduced” (Hybridesysteem
oververhit. Gereduceerd uitgangsvermogen)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand.
2. Schakel het hybridesysteem uit en
open de motorkap voorzichtig.
3. Controleer nadat het hybridesysteem
is afgekoeld de slangen en het
radiateurblok (radiateur) op sporen
van lekkage.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
440
AAPI-symbool
Bovenste deel: API SERVICE SP geeft
de kwaliteit van de motorolie aan en
is vastgesteld door API (American
Petroleum Institute).Middelste deel: SAE 0W-16 geeft de
viscositeit aan.
Onderste deel: In dit deel staat
“Resource-Conserving”, wat staat
voor brandstofbesparende en groene
eigenschappen.
BILSAC-symbool
Het ILSAC-symbool (International
Lubricant Standardization and
Approval Committee) staat op de
voorzijde van de verpakking.
Koelsysteem
Hoeveelheid (referentie) Benzinemotor■2ZR-FXE motor
5,5 l (5,8 qt., 4,8 Imp. qt.)
■M20A-FXS motor
6,1 l (6,4 qt., 5,4 Imp. qt.)
Vermogensregeleenheid■2ZR-FXE motor
1,5 l (1,6 qt., 1,3 Imp.qt.)
■M20A-FXS motor
1,6 l (1,7 qt., 1,4 Imp.qt.)
Soort koelvloeistof Gebruik een van de volgende
middelen:
■Toyota Super Long Life
Coolant
■Of een gelijkwaardig
product
Gebruik niet uitsluitend
kraanwater.
Ontstekingssysteem (bougie)
Merk■2ZR-FXE motor
DENSO FC16HR-CY9
■M20A-FXS motor
DENSO FC16HR-Q8
Elektrodenafstand■2ZR-FXE motor
0,9 mm (0,035 in.)
■M20A-FXS motor
0,8 mm (0,032 in.)
OPMERKING
Bougies met iridium elektroden
Gebruik alleen bougies met iridium elektroden. Wijzig de elektrodenafstand niet.
8.1 Specificaties
450