4.5.13 Parking Support Brake-functie (voor stilstaande objecten)*
*: Indien aanwezig
Wanneer zich bij het parkeren of het rijden met een lage snelheid mogelijk een aanrijding
met een obstakel zal voordoen als de auto plotseling naar voren beweegt doordat het
gaspedaal per ongeluk wordt ingetrapt, of wanneer de auto de verkeerde kant op rijdt
doordat de verkeerde schakelstand wordt geselecteerd, signaleren de sensoren obstakels
in de rijrichting van de auto en werkt het systeem om de gevolgen van een aanrijding met
obstakels zoals een muur zo veel mogelijk te beperken.
Voorbeelden van de werking van het systeem
Het systeem werkt in situaties zoals hieronder aangegeven wanneer in de rijrichting van
de auto een obstakel wordt gesignaleerd.
Er wordt langzaam gereden en het rempedaal wordt niet of te laat ingetrapt
Wanneer het gaspedaal diep wordt ingetrapt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
241
4
Rijden
Detectiebereik van de Parking Support
Brake-functie (voor stilstaande
objecten)
Het detectiebereik van de Parking
Support Brake-functie verschilt van dat
van de Toyota Parking Assist-sensor.
(→Blz. 221)
Daardoor wordt de Parking Support
Brake-functie mogelijk niet geactiveerd,
ook al signaleert de Toyota Parking
Assist-sensor een obstakel en wordt er
een waarschuwing gegeven.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 222Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
→Blz. 223
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
→Blz. 224
Als de Parking Support Brake-functie
(voor stilstaande objecten) onnodig
wordt geactiveerd, bijvoorbeeld op
een spoorwegovergang
→Blz. 239
Opmerkingen bij het wassen van de
auto
→Blz. 225
4.5.14 Parking Support Brake-functie (voor voertuigen die achterlangs
rijden)*
*: Indien aanwezig
Als een radarsensor een auto signaleert die van rechts of links achter nadert en het
systeem bepaalt dat de kans op een aanrijding groot is, activeert deze functie de remmen
om de kans op een aanrijding met de naderende auto te verkleinen.
Voorbeelden van de werking van het systeem
Het systeem werkt in situaties zoals hieronder aangegeven wanneer in de rijrichting van
de auto een obstakel wordt gesignaleerd.
Bij het achteruitrijden nadert een auto en het rempedaal wordt niet of te laat ingetrapt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
243
4
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Minder uw snelheid alvorens een
bocht aan te snijden zodanig, dat u
zeker weet dat de auto bestuurbaar
blijft.
• Gebruik het LTA-systeem (Lane
Tracing Assist) niet.
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige of door een
bandenspecialist.
Het verwijderen en plaatsen van
winterbanden heeft namelijk invloed op
de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
Monteren van sneeuwkettingen
(auto's met 17 inch banden)
Als er sneeuwkettingen gemonteerd
zijn, werken de
bandenspanningssensoren en -zenders
mogelijk niet goed.
4.6 Rijtips
250
Verchroomde delen
Als het vuil niet kan worden verwijderd,
reinig de onderdelen dan als volgt:
• Gebruik een zachte doek en sop met
ongeveer 5% neutraal
reinigingsmiddel om het vuil te
verwijderen.
• Veeg daarna het resterende vocht van
het leder af met een droge, schone
doek.
• Gebruik met alcohol natgemaakte
doekjes o.i.d. om olieresten te
verwijderen.
WAARSCHUWING!
Bij het wassen van de auto
Zorg dat er geen water in de
motorruimte komt. Anders kunnen de
elektrische componenten, enz. vlam
vatten.
Bij het wassen van de voorruit
Zet de ruitenwisserschakelaar in de
stand OFF. Als de
ruitenwisserschakelaar in de stand
AUTO staat, kunnen de ruitenwissers in
de volgende gevallen onverwacht in
werking treden. Hierdoor kunnen uw
handen bekneld raken en kunt u ernstig
letsel oplopen, en hierdoor kunnen de
ruitenwisserbladen beschadigd raken.
• Wanneer het bovenste deel van de
voorruit waar de regensensor is
geplaatst met de hand wordt
aangeraakt
• Wanneer een natte doek of iets
dergelijks in de buurt van de
regensensor wordt gehouden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als iets tegen de voorruit stoot
• Als u het regensensorhuis aanraakt
of als iets in aanraking komt met de
regensensor
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de uitlaatpijp
Uitlaatgassen zorgen ervoor dat de
uitlaatpijp tamelijk heet wordt.
Raak wanneer u de auto wast de
uitlaatpijp niet aan totdat deze
voldoende is afgekoeld, aangezien het
aanraken van een hete uitlaatpijp
brandwonden kan veroorzaken.
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de achterbumper met
de Blind Spot Monitor (indien
aanwezig)
Als de lak van de achterbumper is
geschilferd of bekrast, kan een storing
optreden in het systeem. Neem, als dit
gebeurt, contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige en gebruik het systeem
niet.
OPMERKING
Aantasting van de lak en corrosie van
de carrosserie en onderdelen
(lichtmetalen velgen, enz.) voorkomen
• Was de auto zo spoedig mogelijk:
– Na het rijden in een kustgebied
– Na het rijden over gepekelde wegen
– Als er zich teer of boomsappen op
de lak bevinden
– Als er zich dode insecten, insecten-
of vogelpoep op de lak bevinden
– Na het rijden in gebieden waar
sprake is van veel rook, stof,
ijzerdeeltjes of chemische stoffen
– Als de auto erg vuil is geworden van
stof of modder
– Als er brandstof op de lak is
gemorst
6.1 Onderhoud en verzorging
283
6
Onderhoud en verzorging
Wisselen van banden
Auto's met een compact reservewiel
Auto's met een volwaardig reservewiel
Wissel de banden zoals aangegeven in de
afbeelding.
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 10.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de
banden het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
te initialiseren.
B
andenspanningswaarschuwingssysteem
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwingssysteem
dat gebruikmaakt van
bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt.• De door het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem gesignaleerde
bandenspanning kan op het
multi-informatiedisplay worden
weergegeven.
• Als de bandenspanning onder een
bepaalde waarde komt, wordt de
bestuurder gewaarschuwd door
middel van een melding op het
scherm en een waarschuwingslampje.
(→Blz. 334)
Plaatsen van
bandenspanningssensoren en
-zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren
en -zenders op de te monteren velgen
worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze
componenten worden geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwingssysteem-
ECU en moet het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden geïnitialiseerd. (→
Blz. 301)
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
299
6
Onderhoud en verzorging
Registreren van identificatiecodes
Elke bandenspanningssensor en -zender
is voorzien van een unieke
identificatiecode. Bij het vervangen van
een bandenspanningssensor en -zender
is het noodzakelijk om de
identificatiecode te registreren.
De identificatiecodes kunnen worden
geregistreerd via
van het
multi-informatiedisplay.
Registreren van de identificatiecodes
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten en
start daarna het hybridesysteem.
(→Blz. 139)
2. Selecteer
op het multi-
informatiedisplay met de
bedieningstoetsen voor het
instrumentenpaneel op het stuurwiel.
(→Blz. 86)
3. Selecteer
en houd vervolgensingedrukt.
4. Selecteer TPWS en druk vervolgens
op
.
5. Selecteer “Change Wheel” (wielen
wijzigen) en houd vervolgens
ingedrukt tot het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning 3 keer langzaam
knippert.
Vervolgens wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Als de registratie wordt uitgevoerd,
gaat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer1 minuut knipperen en blijft het
vervolgens branden. “- -” wordt op
het multi-informatiedisplay
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band.
6. Rijd met een snelheid van ongeveer
40 km/h of hoger gedurende 10 tot
30 minuten.
De registratie is voltooid wanneer het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning dooft en de
bandenspanning van elke band wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als er niet wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger, kan de registratie worden
voltooid als er gedurende langere
tijde met de auto wordt gereden. Als
de registratie na ten minste een uur
rijden niet is voltooid, herhaal dan de
procedure vanaf het begin.
7. Initialiseer het bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem.
(→Blz. 300)
Wanneer moeten banden worden
vervangen
Banden moeten worden vervangen als:
• De slijtage-indicatoren zijn te zien op
een band.
• De banden beschadigingen vertonen,
zoals insnijdingen, scheuren of
barsten die zo diep zijn dat het
binnenmateriaal zichtbaar wordt en
bulten die duiden op een interne
beschadiging
• Een band vaak leegloopt of niet goed
kan worden gerepareerd vanwege de
grootte of plaats van de beschadiging
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als u er niet zeker van bent.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
301
6
Onderhoud en verzorging
Vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en -zenders
niet zijn geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. In dat geval gaat na
ongeveer 10 minuten rijden het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut knipperen en blijft het daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
Levensduur van de banden
Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten
altijd door gekwalificeerd
werkplaatspersoneel worden
gecontroleerd, zelfs als er niet of
nauwelijks met de banden is gereden en
de banden niet beschadigd lijken te zijn.
Periodieke controle van de
bandenspanning
Het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem vervangt de
periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer
daarom ook zelf regelmatig de
bandenspanning.
Brede banden (auto's met 18 inch
wielen)
In het algemeen slijten brede banden
eerder en kan de grip op besneeuwde
en/of gladde wegen beperkt zijn in
vergelijking met standaard banden.
Gebruik daarom winterbanden op
besneeuwde en/of gladde wegen en rijd
voorzichtig waarbij u uw snelheid
aanpast aan de toestand van de weg en
de weersomstandigheden.
Als de profieldiepte van winterbanden
minder is dan 4 mm
In dat geval gaat de werkzaamheid van
de winterbanden verloren.Situaties waarin het bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem mogelijk
niet goed werkt
• In de volgende gevallen werkt het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem mogelijk niet goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Als een band is vervangen door een
exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Als een band is vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Als er sneeuwkettingen, enz. zijn
gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk
hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensoren en
-zenders worden gebruikt.
– Als de identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet zijn geregistreerd in
de bandenspanningswaarschu-
wingssysteem-ECU.
– Als het reservewiel zich op een
plaats bevindt waar een slechte
ontvangst van radiosignalen is.
*
– Als er zich in de bagageruimte een
groot metalen object bevindt dat de
ontvangst van signalen kan
verstoren.
*
*
: Alleen auto's met een volwaardig
reservewiel
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
302
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– Wanneer u in de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie rijdt waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
• Wanneer de auto tot stilstand is
gebracht, kan het langer duren
voordat de waarschuwing verschijnt
of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband,
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Initialisatieprocedure
• Voer de initialisatieprocedure uit na
het op spanning brengen van de
banden. Zorg er daarnaast voor dat de
banden koud zijn voordat de
initialisatieprocedure wordt
uitgevoerd of de banden op spanning
worden gebracht.
• Als u het contact tijdens de
initialisatie UIT hebt gezet, is het niet
noodzakelijk de initialisatieprocedure
weer opnieuw vanaf het begin te
starten, omdat de initialisatie
automatisch wordt herstart wanneer
het contact weer AAN wordt gezet.
• Als u per ongeluk de initialisatie start
wanneer dit niet nodig is, breng de
banden dan op de juiste spanning
wanneer ze koud zijn en voer de
initialisatieprocedure opnieuw uit.
• Als tijdens het bepalen van de positie
van elke band, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, de spanning in eenband daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Waarschuwingen
bandenspanningswaarschu-
wingssysteem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de omstandigheden
waaronder het systeem geïnitialiseerd
is. Daarom laat het systeem mogelijk
zelfs een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
Als het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem niet goed is
geïnitialiseerd
• In de onderstaande situaties duurt het
voltooien van de initialisatie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is
initialisatie niet mogelijk. (Normaal
gesproken moet er gedurende
ongeveer 10 tot 30 minuten met de
auto worden gereden om de
initialisatie te voltooien.) Rijd nog een
poosje door als de initialisatie na
ongeveer 30 minuten nog niet is
voltooid.
– Het voltooien van de initialisatie
duurt mogelijk langer als er met de
auto over een onverharde weg
wordt gereden.
– Als er tijdens de initialisatie
achteruit wordt gereden, worden de
tijdens de initialisatie verzamelde
gegevens gewist en duurt het
langer dan gebruikelijk voordat de
initialisatie is voltooid.
– Als er met de auto in druk verkeer
wordt gereden of in een andere
situatie waarbij andere auto's vlakbij
u rijden, duurt het mogelijk een
poosje voordat het systeem de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto herkent.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
303
6
Onderhoud en verzorging