Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten als de
initialisatie na ongeveer 1 uur rijden niet
is voltooid en rijd vervolgens nogmaals
met de auto.
• In de volgende situaties wordt de
initialisatie niet gestart of is de
initialisatie niet goed voltooid en
werkt het systeem niet goed. Voer de
initialisatieprocedure nogmaals uit.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer
knippert wanneer wordt
geprobeerd om de initialisatie te
starten.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende
ongeveer 1 minuut knippert en
vervolgens blijft branden wanneer
er na de initialisatie gedurende
ongeveer 20 minuten met de auto is
gereden.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de initialisatie niet kan
worden voltooid na het uitvoeren van
de bovenstaande procedure.
Bij het registreren van
identificatiecodes
• Controleer voordat u de
identificatiecoderegistratie uitvoert
of er zich geen velgen met
bandenspanningssensoren en
-zenders in de buurt van de auto
bevinden.
• Initialiseer het bandenspannings-
waarschuwingssysteem nadat u de
identificatiecodes hebt geregistreerd.
Als het systeem is geïnitialiseerd
voordat de identificatiecodes zijn
geregistreerd, zijn de geïnitialiseerde
waarden ongeldig.
• De banden zijn na het voltooien van
de registratie warm. Laat daarom de
banden afkoelen voordat u de
initialisatie uitvoert.Annuleren van de
identificatiecoderegistratie
• Zet, om de identificatiecoderegistratie
te annuleren nadat deze is gestart, het
contact UIT voordat u gaat rijden. Als
er met de auto wordt gereden nadat
de identificatiecoderegistratie is
gestart, start dan de
identificatiecoderegistratieprocedure
nogmaals om de registratie te
annuleren en zet het contact vóór het
rijden UIT.
• Als de identificatiecoderegistratie is
geannuleerd, knippert het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut wanneer het contact AAN
wordt gezet en blijft vervolgens
branden. Het bandenspannings-
waarschuwingssysteem werkt
wanneer het waarschuwingslampje
lage bandenspanning dooft.
• Als het waarschuwingslampje zelfs na
enkele minuten niet uitgaat, is de
identificatiecoderegistratie mogelijk
niet goed geannuleerd. Start de
identificatiecoderegistratieprocedure
nogmaals om de registratie te
annuleren en zet het contact vóór het
rijden UIT.
Als identificatiecodes niet goed zijn
geregistreerd
• In de onderstaande situaties duurt de
identificatiecoderegistratie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is registratie
niet mogelijk. (Normaal gesproken
moet er gedurende ongeveer 10 tot
30 minuten met de auto worden
gereden om de
identificatiecoderegistratie te
voltooien.) Rijd nog een poosje door
als de identificatiecoderegistratie na
ongeveer 30 minuten rijden nog niet
is voltooid.
– Het voltooien van de registratie
duurt mogelijk langer dan
gebruikelijk als er met de auto over
een onverharde weg wordt gereden.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
304
– Als er tijdens de registratie
achteruit wordt gereden, worden de
tijdens de registratie verzamelde
gegevens gewist en duurt het
langer dan gebruikelijk voordat de
registratie is voltooid.
– Als er met de auto in druk verkeer
wordt gereden of in een andere
situatie waarbij andere auto's vlakbij
u rijden, duurt het mogelijk een
poosje voordat het systeem de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto herkent.
– Als er zich in of vlakbij de auto een
velg met een gemonteerde
bandenspanningssensor en -zender
bevindt, is de registratie van de
identificatiecodes voor de
gemonteerde velgen wellicht niet
mogelijk.
Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten als de
identificatiecoderegistratie na ongeveer
1 uur rijden niet is voltooid en voer
vervolgens de
identificatiecoderegistratieprocedure
nogmaals uit.
• In de volgende situaties wordt de
identificatiecoderegistratie niet
gestart of is de registratie niet goed
voltooid en werkt het systeem niet
goed. Voer de
identificatiecoderegistratieprocedure
nogmaals uit.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer
langzaam knippert wanneer wordt
geprobeerd om de
identificatiecoderegistratie te
starten.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende
ongeveer 1 minuut knippert en
vervolgens blijft branden wanneer
er na de identificatiecoderegistratie
gedurende ongeveer 10 minuten
met de auto is gereden.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateurof een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de
identificatiecoderegistratie niet kan
worden voltooid na het uitvoeren van
de bovenstaande procedure.
WAARSCHUWING!
Bij het controleren of vervangen van
de banden
Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen om ongevallen
te voorkomen. Het niet in acht nemen
van deze voorzorgsmaatregelen kan
schade aan de aandrijflijn veroorzaken
en gevaarlijke rijeigenschappen tot
gevolg hebben, waardoor een ongeval
kan ontstaan met mogelijk dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Gebruik geen banden van
verschillende merken, types of
profielen. Gebruik ook geen banden
met duidelijk verschillende
slijtagepatronen door elkaar.
• Gebruik uitsluitend de door Toyota
voorgeschreven bandenmaat.
• Gebruik geen verschillende soorten
banden (radiaalbanden,
gordelbanden met diagonaalkarkas
en diagonaalbanden) door elkaar.
• Gebruik geen zomer-, all-season- en
winterbanden door elkaar.
• Gebruik nooit banden onder uw auto
die zijn gebruikt onder een andere
auto. Door het gebruik van banden
waarvan het verleden onbekend is,
loopt u extra risico.
Bij het initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Initialiseer het bandenspannings-
waarschuwingssysteem niet zonder
eerst de banden op de voorgeschreven
spanning te brengen. Anders kan het
voorkomen dat het
waarschuwingslampje voor de lage
bandenspanning niet gaat branden
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
305
6
Onderhoud en verzorging
WAARSCHUWING!(Vervolg)
terwijl de bandenspanning te laag is,
of wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen en
plaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken
als er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet worden
geplaatst, kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen en kunnen ze vast
gaan zitten.
• Vervang de ventieldopjes niet door
metalen dopjes of andere
ventieldopjes dan voorgeschreven,
anders kunnen ze vast komen te
zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang bij het vervangen
van de band de bandenspanningssensor
en -zender. (→Blz. 299)
OPMERKING(Vervolg)
Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden
over onverharde wegen en wegen met
kuilen. Dergelijke omstandigheden
hebben mogelijk een verlaging van de
bandenspanning tot gevolg, waardoor
de verende werking van de banden
vermindert. Bovendien kunnen de
banden zelf en de velgen en carrosserie
beschadigd raken bij het rijden over
onverharde wegen.
Brede banden (auto's met 18 inch
wielen)
Het gebruik van brede banden kan
leiden tot meer schade aan de velg bij
het rijden op een slecht wegdek. Let
daarom goed op de volgende punten:
• Zorg ervoor dat de banden de juiste
spanning hebben. Bij een te lage
bandenspanning zullen de banden
sneller beschadigd raken.
• Rijd niet door diepe gaten of tegen
hoge of scherpe voorwerpen aan of
eroverheen. Anders kunnen de
banden en velgen ernstig beschadigd
raken.
Als tijdens het rijden in elke band een
te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning
te laag is, anders kunnen de banden
en/of velgen ernstig beschadigd raken.
6.3.7 Bandenspanning
Zorg ervoor dat de banden de juiste
spanning hebben. De bandenspanning
moet ten minste eenmaal per maand
gecontroleerd worden. Toyota beveelt u
echter aan de bandenspanning eens per
twee weken te controleren. (→Blz. 380)
Gevolgen van een onjuiste
bandenspanning
Het rijden met een onjuiste
bandenspanning kan de volgende
gevolgen hebben:
• Hoger brandstofverbruik
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
306
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
*: “Offset” is de gebruikelijke term.
Toyota adviseert u het volgende niet te
gebruiken:
• Velgen van verschillende maten of
types
• Gebruikte velgen
• Verbogen velgen die hersteld zijn
Belangrijke aanwijzingen voor
lichtmetalen velgen
• Gebruik uitsluitend de Toyota-
wielmoeren en de Toyota-
wielmoersleutel bij uw lichtmetalen
velgen.
• Controleer de wielmoeren na de
eerste 1.600 km telkens als een band
is verwisseld, een band is gerepareerd
of is vervangen.
• Pas op dat lichtmetalen velgen niet
beschadigd raken als u
sneeuwkettingen gebruikt.
• Bij het balanceren moet gebruik
worden gemaakt van Toyota- of
gelijkwaardige balanceergewichtjes,
die geplaatst dienen te worden met
een kunststof of rubber hamer.
Vervangen van velgen
De velgen van uw auto zijn uitgerust met
bandenspanningssensoren en -zenders
voor het bandenspannings-
waarschuwingssysteem, dat in een
vroegtijdig stadium waarschuwt als de
bandenspanning te laag wordt. Bij het
vervangen van velgen moeten er
bandenspanningssensoren en -zenders
worden geplaatst. (→Blz. 299)
WAARSCHUWING!
Vervangen van velgen
• Gebruik alleen de in deze handleiding
aanbevolen maat velgen en banden.
Een andere maat kan resulteren in
een slechtere controle over de auto.
• Gebruik nooit een binnenband bij
een poreuze velg die ontworpen is
voor een tubeless band. Als u dat wel
doet, kan dat leiden tot een ongeval
waarbij dodelijk of ernstig letsel kan
ontstaan.
Plaatsen van wielmoeren
Breng nooit olie of vet aan op de
wielbouten of -moeren.
Door het gebruik van olie of vet worden
de wielmoeren mogelijk te vast
aangedraaid waardoor de bouten of de
velg beschadigd kunnen raken.
Daarnaast kunnen de wielmoeren
loslopen en de wielen losraken, wat kan
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel als gevolg. Verwijder olie
of vet van de wielbouten of
wielmoeren.
OPMERKING
Vervangen van
bandenspanningssensoren en
-zenders
• Omdat het repareren of vervangen
van een band invloed kan hebben op
de bandenspanningssensoren en
-zenders, adviseren we u deze
werkzaamheden uit te laten voeren
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Ga ook
voor de aanschaf van
bandenspanningssensoren en
-zenders naar een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
308
OPMERKING(Vervolg)
• Gebruik voor uw auto alleen originele
Toyota-velgen. Bij niet-originele
velgen kan niet worden gegarandeerd
dat de bandenspanningssensoren en
-zenders goed werken.
6.3.9 Interieurfilter
Het interieurfilter moet regelmatig
worden vervangen om de optimale
werking van de airconditioning te
behouden.
Verwijderen
1. Zet het contact UIT.
2. Open het dashboardkastje. Maak de
demper los.
3. Duw aan beide zijden van het
dashboardkastje om de bovenste
klauwen los te maken. Trek vervolgens
het dashboardkastje naar buiten en
maak de onderste klauwen vrij.
4. Verwijder de afdekkap van het filter.Auto's met linkse besturing
Auto's met rechtse besturing
1Ontgrendel de afdekkap van het
filter.
2Beweeg de afdekkap van het filter
in de richting van de pijl en trek hem
los uit de klauwen.
5. Verwijder de filterhouder.
Er kunnen verontreinigingen boven
op het interieurfilter liggen.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
309
6
Onderhoud en verzorging
Waarschuwings-
lampjeWaarschuwingslampje/details/handelingen
(Rood/geel)Waarschuwingslampje (waarschuwingszoemer) elektrische
stuurbekrachtiging
Geeft aan dat er een storing is in de elektrische stuurbekrachtiging
(EPS)
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren ge-
kwalificeerde en uitgeruste deskundige.
(Geel)Controlelampje (waarschuwingszoemer) LTA
*1
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de LTA (Lane Tracing
Assist)
Volg de instructies die worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 191)
(Knippert of brandt)Waarschuwingslampje PCS
Wanneer er gelijktijdig een zoemer klinkt:
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het PCS (Pre-Crash
Safety-systeem).
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren ge-
kwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wanneer er geen zoemer klinkt:
Het PCS (Pre-Crash Safety-systeem) is tijdelijk niet beschikbaar,
corrigerende maatregelen kunnen noodzakelijk zijn.
Volg de instructies die worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 168)
Als het PCS (Pre-Crash Safety-systeem) of de VSC (Vehicle Stability
Control-systeem) wordt uitgeschakeld, gaat het waarschuwings-
lampje PCS branden.
Blz. 182
(indien aanwezig)
(brandt)Controlelampje PKSB OFF
Wanneer er een zoemer klinkt:
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in het Parking Support
Brake-systeem
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren ge-
kwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Wanneer er geen zoemer klinkt:
Dit geeft aan dat het systeem tijdelijk niet beschikbaar is, doordat
een sensor mogelijk vuil is of is bedekt met bijvoorbeeld ijs.
Verwijder het vuil, enz.
(indien aanwezig)
(brandt)Controlelampje Toyota Parking Assist-sensor OFF
*1
Geeft aan dat er een storing aanwezig is in de Toyota Parking Assist-
sensor
Laat de auto onmiddellijk nakijken door een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren ge-
kwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Dit geeft aan dat het systeem tijdelijk niet beschikbaar is, doordat
een sensor mogelijk vuil is of is bedekt met bijvoorbeeld ijs.
Verwijder het vuil, enz.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
333
7
Bij problemen
*2: Waarschuwingszoemer geactiveerde parkeerrem
Er klinkt een zoemer als de auto met een snelheid van ongeveer 5 km/h of meer rijdt.
*3: Waarschuwingszoemer veiligheidsgordel bestuurder en voorpassagier:
De waarschuwingszoemer voor de veiligheidsgordel herinnert de bestuurder en de
voorpassagier eraan de veiligheidsgordel om te doen. Als de veiligheidsgordel wordt
losgemaakt klinkt de zoemer gedurende een bepaalde tijd met tussenpozen wanneer de
auto een bepaalde snelheid heeft bereikt.
*4: Waarschuwingszoemer veiligheidsgordel achterpassagiers:
De waarschuwingszoemer voor de veiligheidsgordel herinnert de achterpassagiers eraan
de veiligheidsgordel om te doen. Als de veiligheidsgordel wordt losgemaakt klinkt de
zoemer gedurende een bepaalde tijd met tussenpozen wanneer de veiligheidsgordel is
vastgemaakt en losgemaakt en de auto een bepaalde snelheid heeft bereikt.
Detectiesensor voorpassagier,
controlelampje veiligheidsgordel en
waarschuwingszoemer
• Als er bagage wordt geplaatst op de
passagiersstoel kan de detectiesensor
het controlelampje laten knipperen en
de waarschuwingszoemer laten
klinken, ook al zit er niemand op de
passagiersstoel.
• Als er op de stoel een kussen wordt
geplaatst, werkt de sensor wellicht
niet goed, waardoor ook het
waarschuwingslampje niet goed
werkt.
Als het motorcontrolelampje tijdens
het rijden gaat branden
Het motorcontrolelampje gaat branden
als de brandstoftank volledig leeg raakt.
Vul de brandstoftank onmiddellijk als
deze leeg is. Het motorcontrolelampje
gaat na enkele ritten weer uit.
Neem zo snel mogelijk contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als het motorcontrolelampje
niet uitgaat.
Waarschuwingslampje
(waarschuwingszoemer) elektrische
stuurbekrachtiging
Als de spanning van de 12V-accu laag is
of tijdelijk daalt, kan het
waarschuwingslampje van deelektrische stuurbekrachtiging gaan
branden en kan er een
waarschuwingszoemer klinken.
Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
Controleer het uiterlijk van de banden
om na te gaan of er een band lek is.
Als een band lek is:→blz. 342, blz. 353
Als geen van de banden lek is: Zet het
contact UIT en vervolgens AAN.
Controleer of het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gaat branden of
knipperen.
Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden
1. Controleer de bandenspanning voor
iedere band nadat de banden
voldoende zijn afgekoeld en breng de
banden op de voorgeschreven
spanning.
2. Als het waarschuwingslampje zelfs na
enkele minuten niet uitgaat,
controleer dan of de bandenspanning
voor iedere band in orde is en voer de
initialisatie uit. (→Blz. 300)
Laat de auto direct nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
als het waarschuwingslampje enkele
minuten na de initialisatie niet uitgaat.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
335
7
Bij problemen
Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende 1 minuut
knippert en vervolgens blijft branden
Er kan een storing aanwezig zijn in het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat mogelijk branden
door een natuurlijke oorzaak
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat mogelijk branden
door een natuurlijke oorzaak, zoals het
onvermijdelijke spanningsverlies dat op
den duur optreedt of een veranderde
bandenspanning die veroorzaakt wordt
door temperatuurveranderingen. In dat
geval zal het waarschuwingslampje na
een paar minuten uitgaan als de banden
weer op de juiste spanning gebracht zijn.
Als een wiel is vervangen door een
reservewiel
Auto's met compact reservewiel: Het
compacte reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor en -zender.
Bij een lekke band zal het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet uitgaan, ook al is
het wiel met de lekke band vervangen
door het reservewiel. Vervang het
reservewiel door het wiel met de
gerepareerde band en breng de band op
de juiste spanning. Het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning zal na een paar minuten
uitgaan.
Auto's met volwaardig reservewiel: Ook
het volwaardige reservewiel is voorzien
van een bandenspanningssensor en
-zender. Als de bandenspanning van het
reservewiel te laag is, zal het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaan branden. Bij een
lekke band zal het waarschuwingslampje
lage bandenspanning niet uitgaan, ook alis het wiel met de lekke band vervangen
door het reservewiel. Vervang het
reservewiel door het wiel met de
gerepareerde band en breng de band op
de juiste spanning. Het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning zal na een paar minuten
uitgaan.
Omstandigheden waaronder het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem mogelijk niet juist werkt
→Blz. 302
Waarschuwingszoemer
De zoemer is in sommige gevallen niet
hoorbaar, zoals in een luidruchtige
omgeving of wanneer het volume van de
audio hoog staat.
WAARSCHUWING!
Als de waarschuwingslampjes van het
ABS en het remsysteem blijven
branden
Breng de auto onmiddellijk op een
veilige plaats tot stilstand en neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. De auto kan tijdens het
remmen extreem onstabiel worden en
het ABS-systeem treedt mogelijk niet
in werking. Dit kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
WAARSCHUWING!
Als het waarschuwingslampje
elektrische stuurbekrachtiging gaat
branden
Als het lampje geel gaat branden, wordt
de stuurbekrachtiging beperkt. Als het
lampje rood gaat branden, werkt de
stuurbekrachtiging niet meer en gaat
het draaien van het stuurwiel zeer
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
336