
Voertuiginstellingen
Houd
ingedrukt om de instellingen van de volgende onderwerpen te wijzigen:
Onderwerp Instellingen Details
TPWS (bandenspanningswaarschuwingssysteem) (→blz. 299)
Stel bandenspanning in (initialisatie ban-
denspanningswaarschuwingssysteem)Hiermee kan het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem worden geïnitialiseerd. Houd om
de initialisatie uit te voeren de toets
inge-
drukt.
Zorg dat alle banden op de voorgeschreven
spanning zijn gebracht voordat u de initialisatie
uitvoert. (→Blz. 300)
Wielen wijzigen (registreer de identifica-
tiecodes van het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem)Hiermee kunt u de identificatiecodes van de ban-
denspanningssensoren registreren in het ban-
denspanningswaarschuwingssysteem. Houd, om
de identificatiecodes te registreren, de toets
ingedrukt. (→Blz. 301)
Herinneringsfunctie
achterstoel
(→blz. 108)Aan
Hiermee kunt u de herinneringsfunctie voor de
achterstoel in- of uitschakelen.
Uit
Instellingen instrumentenpaneel
Houd
ingedrukt om de instellingen van de volgende onderwerpen te wijzigen:
Onderwerp Instellingen Details
TaalHiermee kan de weergegeven taal worden gewij-
zigd.
EenhedenHiermee kunnen de weergegeven meeteenhe-
den worden gewijzigd.
(EV-
controlelampje)Aan
Hiermee kunt u de werking van het EV-
controlelampje in- of uitschakelen. (→Blz. 64)
Uit
SnelheidsmeterAan
Hiermee kan de weergave van de snelheidsmeter
worden in- of uitgeschakeld.
Uit
GadgetinhoudUit Geen weergave
Gemiddelde rijsnel-
heid
Hiermee kunt u de weergave van een gadget wij-
zigen. Afstand
Verstreken tijd
Type brandstofver-
bruikReis (sinds star-
ten)
*1Hiermee kunt u de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik en een onderwerp dat wordt
weergegeven als gadget wijzigen. Totaal (sinds reset-
ten)
Tank (sinds tan-
ken)
*2
Multi-informatiedisplay uitHiermee kunt u het multi-informatiedisplay uit-
zetten.
Druk op een van de richtingtoetsen (///) om het multi-informatiedisplay weer
aan te zetten.
2.1 Instrumentenpaneel
91
2
Instrumentenpaneel

Gebruik van het head-up display
Selecteer
op het multi-
informatiedisplay (→blz. 86) en
vervolgens
.
Inschakelen/uitschakelen van het
head-up display
Druk op
om het head-up display in
of uit te schakelen.
Wijzigen van de instellingen van het
head-up display
Houd
ingedrukt om de volgende
instellingen te wijzigen:
Hybridesysteemindicator/toerenteller
Hiermee kan de weergave worden
ingesteld op hybridesysteemindicator/
toerenteller/geen informatie.
Helderheid/positie display
Hiermee kunt u de helderheid en de
positie van het head-up display instellen.
Informatie op het display
Hiermee kan de weergave van de
volgende onderwerpen worden in- of
uitgeschakeld:
• Routebegeleiding naar bestemming
• Status Driving Assist System
• Kompas
Hoek display
Hiermee kan de hoek van het head-up
display worden ingesteld.
Status ondersteunend systeem/aan
navigatiesysteem gekoppelde
displayzone
Display status ondersteunend systeem
Hiermee wordt de status van de volgende
systemen weergegeven:
• Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik (→blz. 196)
• LTA (Lane Tracing Assist) (→blz. 182)
• Toyota Parking Assist-sensor
(→blz. 218)Aan navigatiesysteem gekoppelde
displayzone
De volgende gegevens van het
navigatiesysteem worden weergegeven:
Routebegeleiding naar bestemming
Wordt weergegeven als het
navigatiesysteem met een
routebegeleiding bezig is. Wanneer er
een kruising nadert, wordt een pijl
weergegeven om aan te geven welke
kant u op moet.
Kompas
Geeft de rijrichting aan.
Hybridesysteemindicator/toerenteller
Hybridesysteemindicator
1Laadgebied
2Hybride eco-gebied
3Eco-gebied
4Power-gebied
Er wordt dezelfde informatie
weergegeven als op het
instrumentenpaneel
(hybridesysteemindicator). Zie blz. 79
voor meer informatie.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan in
omwentelingen per minuut.
2.1 Instrumentenpaneel
95
2
Instrumentenpaneel

OPMERKING(Vervolg)
• Voorkom dat de sleutels nat worden
en reinig ze niet in een ultrasoon
reinigingsbad of iets dergelijks.
• Bevestig geen metaalhoudende of
magnetische voorwerpen aan de
sleutels en houd de sleutels uit de
buurt van dergelijke voorwerpen.
• Haal de sleutels niet uit elkaar.
• Plak geen stickers o.i.d. op het
oppervlak van de elektronische
sleutel.
• Houd de sleutels uit de buurt van
apparaten die magnetische velden
opwekken (bijvoorbeeld
televisietoestellen, audiosystemen,
inductiekookplaten en medische
apparatuur, zoals laagfrequente
therapeutische uitrusting).
De elektronische sleutel bij u dragen
Houd de elektronische sleutel altijd ten
minste 10 cm uit de buurt van
ingeschakelde elektrische apparaten.
Radiogolven die worden uitgezonden
door elektrische apparaten die zich
minder dan 10 cm van de elektronische
sleutel vandaan bevinden, kunnen de
correcte werking van de sleutel
hinderen.
In geval van storingen in het Smart
entry-systeem met startknop of
andere problemen met de sleutel
Breng uw auto, inclusief alle
elektronische sleutels die bij uw auto zijn
geleverd, naar een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Wanneer u een elektronische sleutel
verliest
Als de elektronische sleutel zoek blijft,
wordt het risico aanzienlijk groter dat de
auto wordt gestolen. Ga onmiddellijk
met alle overgebleven elektronische
sleutels die bij uw auto zijn geleverd
naar een erkende Toyota-dealer of
OPMERKING(Vervolg)
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
3.2 Openen, sluiten en
vergrendelen van de
portieren
3.2.1 Portieren
Van buitenaf ontgrendelen en
vergrendelen van de portieren
Smart entry-systeem met startknop
Zorg dat u de elektronische sleutel bij u
hebt om deze functie in te kunnen
schakelen.
1Pak de voorportiergreep vast om alle
portieren te ontgrendelen*.
Zorg ervoor dat u de sensor aan de
achterzijde van de portiergreep
aanraakt.
De portieren en de achterklep kunnen
gedurende 3 seconden na het
vergrendelen niet worden
ontgrendeld.
*: De instellingen voor het
ontgrendelen van de portieren
kunnen worden gewijzigd.
(→Blz. 107)
2Raak de vergrendelsensor (de
uitholling aan de zijkant van de
voorportiergreep) aan om de portieren te
vergrendelen.
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
3.1 Gebruik van de sleutel
104

Afstandsbediening
1Vergrendelen van alle portieren
Controleer of het portier goed
vergrendeld is.
Houd deze toets ingedrukt om de
ruiten te sluiten.
*
2Ontgrendelen van alle portieren
Houd deze toets ingedrukt om de
ruiten te openen.*
*
: Deze instelling moet aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Feedbacksignalen
Portieren:
Er klinkt een zoemer
*en de
alarmknipperlichten knipperen om aan te
geven dat de portieren vergrendeld/
ontgrendeld zijn. (Vergrendeld: eenmaal;
ontgrendeld: tweemaal)
Ruiten:
Er klinkt een zoemer om aan te geven dat
de ruiten bediend worden.
*: Sommige uitvoeringen
Beveiligingsfunctie
Als er niet binnen ongeveer 30 seconden
na het ontgrendelen van de auto een
portier wordt geopend, zorgt de
beveiligingsfunctie ervoor dat de auto
weer automatisch wordt vergrendeld.Wanneer het portier niet kan worden
vergrendeld met de vergrendelsensor
op het oppervlak van de portiergreep
Wanneer het portier niet kan worden
vergrendeld, zelfs als u de
vergrendelsensor op het oppervlak van
de portiergreep met uw vinger aanraakt,
raak dan de vergrendelsensor aan met uw
handpalm.
Wanneer u handschoenen draagt, trek
deze dan uit.
Zoemer centrale vergrendeling
Als een portier niet volledig gesloten is,
klinkt er constant een zoemer als
geprobeerd wordt de portieren te
vergrendelen. Sluit het portier volledig
om de zoemer uit te schakelen en
vergrendel de portieren opnieuw.
Het alarm inschakelen (indien
aanwezig)
Wanneer de portieren worden
vergrendeld, wordt het alarmsysteem
ingeschakeld. (→Blz. 71)
Wanneer het Smart entry-systeem met
startknop of de afstandsbediening niet
goed werkt
Gebruik de mechanische sleutel om de
portieren te vergrendelen en
ontgrendelen. (→Blz. 364)
Vervang de batterij door een nieuw
exemplaar als deze ontladen raakt.
(→Blz. 314)
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
105
3
Bediening van elk onderdeel

Aanwijzing voor de instapfunctie
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
werkt het systeem in de volgende
gevallen mogelijk niet juist:
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de ruit of
buitenportiergreep, te dicht bij de
grond of te hoog als de portieren
worden vergrendeld of ontgrendeld.
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de grond of te hoog
of te dicht bij het midden van de
achterbumper bij het ontgrendelen
van de achterklep.
– De elektronische sleutel ligt op het
dashboard, de hoedenplank of de
vloer achter of in een portiervak of
het dashboardkastje als het
hybridesysteem wordt gestart of
met de startknop een andere stand
wordt geselecteerd.
• Laat de elektronische sleutel niet
boven op het dashboard of in de buurt
van de portiervakken liggen wanneer
u de auto verlaat. Afhankelijk van de
ontvangst van de radiogolven wordt
door de antenne mogelijk
waargenomen dat de sleutel zich
buiten de auto bevindt en kunnen de
portieren worden vergrendeld vanaf
de buitenzijde, waardoor de
elektronische sleutel mogelijk in de
auto wordt opgesloten.
• Zolang de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
kunnen de portieren door een
willekeurige persoon worden
vergrendeld en ontgrendeld. De auto
kan echter alleen worden ontgrendeld
via de portieren die de elektronische
sleutel signaleren.
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
buiten de auto bevindt, kan het
hybridesysteem mogelijk worden
gestart als de elektronische sleutel
zich in de buurt van de ruit bevindt.
• Als de sleutel zich binnen het
ontvangstgebied bevindt en er eengrote hoeveelheid water op de
portiergreep terechtkomt
(bijvoorbeeld tijdens een zware
regenbui of het wassen van de auto),
kunnen de portieren worden
ontgrendeld of vergrendeld. (Als de
portieren niet worden geopend en
gesloten, worden deze na ongeveer
30 seconden automatisch weer
vergrendeld.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Wanneer u de vergrendelsensor
aanraakt terwijl u handschoenen
draagt, kan de reactie van het systeem
trager zijn of worden de portieren
mogelijk niet ontgrendeld. Trek uw
handschoenen uit en raak de
vergrendelsensor opnieuw aan.
• Wanneer de vergrendelactie is
uitgevoerd met de vergrendelsensor,
worden maximaal tweemaal achter
elkaar identificatiesignalen getoond.
Vervolgens worden geen
identificatiesignalen gegeven.
*
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk worden
vergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dit geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto:
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de energiebespaarmodus
van de elektronische sleutel in om
het Smart entry-systeem met
startknop uit te schakelen.
(→Blz. 113)
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
115
3
Bediening van elk onderdeel

• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep
wordt nat tijdens het wassen van de
auto, wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
• De vergrendelsensor werkt mogelijk
niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz.
Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen.
• Bij een plotselinge nadering van het
detectiegebied of de portiergreep kan
het voorkomen dat de portieren niet
ontgrendeld worden. Laat in dat geval
de portiergreep los en controleer of
de portieren worden ontgrendeld
voordat u opnieuw aan de
portiergreep trekt.
• Als er zich een andere elektronische
sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het
ontgrendelen van de portieren nadat
een portiergreep is vastgepakt,
mogelijk langer.
• Bij het gebruik van de portiergreep
kunnen uw nagels over het portier
krassen. Zorg ervoor dat uw nagels of
de lak van het portier niet beschadigd
raken.
*: Deze instelling kan aan de persoonlijke
voorkeur worden aangepast door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Bewaar, om diefstal van de auto te
voorkomen, de elektronische sleutel
niet binnen een afstand van 2 m van
de auto.
• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld. (→Blz. 383)• Het inschakelen van de
energiebespaarmodus van de
elektronische sleutel helpt te
voorkomen dat de sleutelbatterij
leegraakt. (→Blz. 113)
Voor een juiste bediening van het
systeem
Zorg ervoor dat u de elektronische
sleutel bij u hebt als u het systeem
bedient. Houd de elektronische sleutel
niet te dicht bij de auto als u het systeem
van buitenaf bedient.
Afhankelijk van de positie en de conditie
waarin de elektronische sleutel wordt
bewaard, wordt de sleutel mogelijk niet
correct door het systeem gesignaleerd,
waardoor het systeem wellicht niet juist
functioneert. (Het alarm kan per ongeluk
afgaan of de functie die voorkomt dat de
portieren per ongeluk worden
vergrendeld, werkt wellicht niet.)
Als het Smart entry-systeem met
startknop niet goed werkt (auto's met
instapfunctie)
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren en achterklep: gebruik de
mechanische sleutel. (→Blz. 364)
• Starten van het hybridesysteem:
→blz. 365
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 383)
Als het Smart entry-systeem met
startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren en openen van de
achterklep (auto's met instapfunctie):
Gebruik de afstandsbediening of de
mechanische sleutel. (→Blz. 105,
blz. 110, blz. 364)
• Starten van het hybridesysteem en
wijzigen van de standen van het
contact:→blz. 365
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
116

De functie wordt ingeschakeld telkens
wanneer het contact AAN wordt gezet.
Druk op de toets om de functie uit te
schakelen. (Het controlelampje gaat ook
uit.)
Voorkomen van een onjuiste werking
van de sensoren
Raak de sensoren niet aan en bedek ze
ook niet, omdat hierdoor de werking van
de sensoren in negatieve zin beïnvloed
kan worden.
WAARSCHUWING!
Verstel de spiegel niet tijdens het rijden.
Hierdoor kunt u de macht over het
stuur verliezen en een ongeval
veroorzaken, met mogelijk dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
3.4.3 Buitenspiegels
Procedure voor het verstellen
1. Draai de schakelaar om een
buitenspiegel te selecteren.
1Links
2Rechts2. Bedien de schakelaar om de spiegel te
verstellen.
1Omhoog
2Rechts
3Omlaag
4Links
Inklappen en uitklappen van de spiegels
1Inklappen van de spiegels
2Uitklappen van de spiegels
Als de schakelaar van de inklapbare
buitenspiegels in de middenstand
staat, wordt de automatische stand
ingeschakeld.
De automatische stand maakt het
mogelijk om het inklappen of
uitklappen van de spiegels te
koppelen aan het vergrendelen/
ontgrendelen van de portieren.
3.4 Verstellen van het stuurwiel en de buitenspiegels
126

4.1 Voordat u gaat rijden..........132
4.1.1 Rijden met de auto.........132
4.1.2 Lading en bagage.........138
4.1.3 Rijden met een
aanhangwagen..........139
4.2 Rijprocedures..............139
4.2.1 Startknop.............139
4.2.2 EV-modus.............142
4.2.3 Hybridetransmissie........145
4.2.4 Richtingaanwijzerschakelaar. . . .149
4.2.5 Parkeerrem............149
4.2.6 Brake Hold.............152
4.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers..............154
4.3.1 Lichtschakelaar..........154
4.3.2 AHB (Automatic High Beam)
*. . .156
4.3.3 Schakelaar mistlampen......159
4.3.4 Ruitenwissers en -sproeiers. . . .160
4.4Tanken..................163
4.4.1 Openen van de tankdop......163
4.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen................165
4.5.1 Toyota Safety Sense........165
4.5.2 PCS (Pre-Crash Safety-
systeem)..............170
4.5.3 LTA (Lane Tracing Assist).....182
4.5.4 RSA (Road Sign Assist)
*......192
4.5.5 Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik......196
4.5.6 GPF-systeem
(benzineroetfilter)
*........208
4.5.7 Ondersteunende systemen. . . .209
4.5.8 BSM (Blind Spot Monitor)
*.....213
4.5.9 Toyota Parking Assist-sensor . . .218
4.5.10 RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)
*..............226
4.5.11 RCD (Rear Camera
Detection)
*............231
4.5.12 PKSB (Parking Support Brake)*. .235
4.5.13 Parking Support Brake-functie
(voor stilstaande objecten)
*. . .241
4.5.14 Parking Support Brake-functie
(voor voertuigen die achterlangs
rijden)
*..............243
4.5.15 Rijmodusselectieschakelaars . . .2454.6 Rijtips..................246
4.6.1 Tips voor rijden met een
hybrideauto............246
4.6.2 Rijden in de winter.........248
Rijden4
131