– Bij het inhalen van een
signaleerbaar object dat van
rijstrook verandert of een bocht
naar rechts/links maakt
– Bij het passeren van een
signaleerbaar object dat stilstaat op
de rijstrook voor het
tegemoetkomend verkeer om
rechtsaf of linksaf te slaan
– Als een signaleerbaar object uw
auto zeer dicht nadert en
vervolgens stopt voordat het zich in
de rijrichting van uw auto bevindt
– Als de voorzijde van uw auto
omhoog of omlaag gaat,
bijvoorbeeld op een oneffen of
golvend wegdek
– Bij het rijden op een weg omringd
door een constructie, zoals een
tunnel of een stalen brug
– Als er zich metalen objecten
(putdeksel, staalplaat, enz.),
opstaande randen of uitstekende
delen voor uw auto bevinden– Wanneer onder een object
(verkeersbord, billboard, enz.) door
wordt gereden
– Bij het naderen van een slagboom
van een elektronische tolpoort,
slagboom bij een parkeerterrein of
andere afscheiding die open en
dicht gaat
– Wassen in een autowasstraat
– Bij het rijden door of onder objecten
die in contact kunnen komen met
uw auto, zoals hoog gras,
boomtakken of een spandoek
– Bij het rijden door stoom of rook
– Wanneer dicht bij een object wordt
gereden dat radiogolven
weerkaatst, zoals een grote
vrachtwagen of een vangrail
– Als wordt gereden in de buurt van
een televisiezendmast, radiozender,
elektriciteitscentrale, met radar
uitgeruste auto's of andere locatie
waar mogelijk sterke radiogolven of
elektromagnetische velden
aanwezig zijn
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
178
– Wanneer er allerlei zaken zijn die de
radiogolven van de radar in de buurt
kunnen reflecteren (tunnels,
vakwerkbruggen, onverharde
wegen, besneeuwde wegen met
sporen, enz.)
– Regio A: Wanneer tijdens het
rechts/links afslaan een tegenligger
of overstekende voetganger het pad
van uw auto al heeft verlaten
– Regio A: Wanneer u vlak voor een
tegenligger of overstekende
voetganger rechts/links afslaat
– Regio A: Wanneer tijdens het
rechts/links afslaan een tegenligger
of overstekende voetganger stopt
voordat deze het pad van uw auto
kruist
– Regio A: Wanneer tijdens het
rechts/links afslaan een tegenligger
voor uw auto rechts/links afslaat
– Regio A: Wanneer u in de richting
van tegenliggend verkeer stuurt
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
• In sommige situaties, zoals
onderstaande, wordt een object
mogelijk niet gesignaleerd door de
radarsensor en de camera voor,
waardoor het systeem niet goed
werkt:
– Wanneer een signaleerbaar object
uw auto nadert
– Wanneer uw auto of een
signaleerbaar object een
schommelende beweging maakt– Als een signaleerbaar object een
abrupte beweging maakt (zoals een
uitwijkmanoeuvre, plotseling
versnellen of afremmen)
– Wanneer uw auto een signaleerbaar
object snel nadert
– Wanneer een signaleerbaar object
zich niet direct voor uw auto bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
zich vlak bij bijvoorbeeld een muur,
hek, vangrail, putdeksel, voertuig of
stalen rijplaat bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
zich onder een constructie bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
gedeeltelijk verborgen is achter een
object zoals een groot stuk bagage,
een paraplu of een vangrail
– Wanneer er allerlei zaken zijn die de
radiogolven van de radar in de buurt
kunnen reflecteren (tunnels,
vakwerkbruggen, onverharde
wegen, besneeuwde wegen met
sporen, enz.)
– Wanneer de radiogolven van de
radar in een andere auto uw auto
beïnvloeden
– Wanneer zich meerdere
signaleerbare objecten dicht bij
elkaar bevinden
– Als de zon of ander licht
rechtstreeks op een signaleerbaar
object schijnt
– Wanneer een signaleerbaar object
wit is en er extreem licht uitziet
– Wanneer een signaleerbaar object
bijna dezelfde kleur heeft of even
licht is als zijn omgeving
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
179
4
Rijden
Wanneer er een hoesje om het
draagbare apparaat zit of wanneer er
een accessoire aan is bevestigd
Laad het draagbare apparaat niet
wanneer er een hoesje om het draagbare
apparaat zit of wanneer er een accessoire
aan is bevestigd die niet Qi-compatibel
is. Afhankelijk van het type hoesje en/of
accessoire kan het zijn dat het laden van
het draagbare apparaat niet mogelijk is.
Als het draagbare apparaat op het
laadgebied is geplaatst en niet wordt
geladen, verwijder dan het hoesje en/of
het accessoire.
Als er tijdens het laden ruis is te horen
bij AM-radio-uitzendingen
• Schakel de draadloze lader uit en
controleer of de ruis is afgenomen. Als
de ruis is afgenomen, druk dan
gedurende 2 seconden op de
voedingsschakelaar van de draadloze
lader. De frequentie van de draadloze
lader wordt gewijzigd en de ruis
neemt mogelijk af. Wanneer de
frequentie wordt gewijzigd, knippert
de werkingsindicator (oranje) 2 maal.
• Snelladen voor iPhones wordt
uitgevoerd met een specifieke
radiogolffrequentie. Afhankelijk van
de iOS-versie wordt snelladen
mogelijk niet uitgevoerd tijdens het
wisselen van frequentie.
Voorzorgsmaatregelen bij laden
Tijdens het laden worden de draadloze
lader en het draagbare apparaat warm.
Dit duidt niet op een storing.
Wanneer een draagbaar apparaat
tijdens het laden warm wordt en het
laden stopt als gevolg van de
beschermingsfunctie van het draagbare
apparaat, wacht dan tot het draagbare
apparaat is afgekoeld en laad dan
opnieuw.
Er kan ook een ventilator worden
ingeschakeld om de temperatuur in de
lader te verlagen. Dit is normaal en duidt
niet op een storing.Geluid gegenereerd tijdens de
bediening
Als op de voedingsschakelaar wordt
gedrukt om de draadloze lader in te
schakelen, als op de startknop wordt
gedrukt om het contact in stand ACC of
AAN te zetten terwijl de draadloze lader
is ingeschakeld of wanneer er een
draagbaar apparaat wordt gesignaleerd,
zijn er mogelijk werkingsgeluiden te
horen. Dit is normaal en duidt niet op
een storing.
Omstandigheden waaronder de
draadloze lader mogelijk niet goed
werkt
In de volgende situaties werkt de
draadloze lader mogelijk niet goed:
• Wanneer een draagbaar apparaat
volledig is geladen
• Wanneer een draagbaar apparaat
wordt geladen via een kabel
• Wanneer er zich verontreinigingen
bevinden tussen het laadgebied en
het draagbare apparaat
• Wanneer het draagbare apparaat
tijdens het laden te heet wordt
• Als de temperatuur in de buurt van het
oplaadvak onder invloed van
bijvoorbeeld zonlicht hoger wordt dan
35°C
• Wanneer een draagbaar apparaat met
het laadoppervlak naar boven is
geplaatst
• Wanneer een draagbaar apparaat niet
in het midden van het laadgebied is
geplaatst
• Wanneer een draagbaar apparaat te
groot is voor het oplaadvak
• Wanneer een vouwbaar draagbaar
apparaat buiten het laadgebied is
geplaatst
• Wanneer de auto zich in de buurt
bevindt van een televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven of
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
274
andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
• Wanneer zich een van de volgende
objecten, met een dikte van 2 mm of
meer, tussen het laadoppervlak van
een draagbaar apparaat en het
laadgebied bevindt:
– Dikke hoesjes
– Dikke decoraties
– Accessoires als popsockets,
draagriemen, enz.
• Wanneer het draagbare apparaat
tegen een van de volgende metalen
voorwerpen wordt gehouden of
erdoor wordt bedekt:
– Kaarten met metaal erop, zoals
aluminiumfolie
– Sigarettenpakjes met
aluminiumfolie erin
– Metalen portemonnees of tassen
– Muntgeld
– Heatpacks
– Media zoals CD's en DVD's
– Metallic decoraties
– Metallic hoesjes
• Als er andere sleutels met
afstandsbediening (die radiogolven
uitzenden) dan die van uw auto in de
buurt gebruikt worden
• Als er 2 of meer draagbare apparaten
tegelijkertijd op het oplaadvak
worden gelegd
Als in andere dan de hierboven
genoemde situaties de draadloze lader
niet goed werkt of als de
werkingsindicator knippert, is de
draadloze lader mogelijk defect.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Schoonmaken van de draadloze lader
Blz. 285WAARSCHUWING!
Wees voorzichtig tijdens het rijden
Wanneer een draagbaar apparaat
wordt opgeladen, dient de bestuurder
uit veiligheidsoverwegingen het
draagbare apparaat niet te bedienen
tijdens het rijden.
Voorzorgsmaatregelen tijdens het
rijden
Laad tijdens het rijden geen kleine,
lichte apparaten, zoals oortjes. Lichte
apparaten kunnen gemakkelijk van het
oplaadgebied slingeren, wat kan leiden
tot een ongeval.
Waarschuwing met betrekking tot
beïnvloeding van elektronische
apparatuur
Mensen met een geïmplanteerde
pacemaker, CRT-pacemaker,
geïmplanteerde hartdefibrillator of
ander elektrische medische apparaat
dienen hun arts te raadplegen m.b.t.
het gebruik van de draadloze lader.
De werking van de draadloze lader
heeft mogelijk invloed op de medische
apparaten.
Voorkomen van schade en
brandwonden
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kan er brand of een storing of
schade ontstaan in de apparatuur en
kunnen brandwonden ontstaan als
gevolg van hitte.
• Plaats tijdens het laden geen
metalen voorwerpen tussen het
laadgebied en het draagbare
apparaat.
• Breng geen metaalhoudende
voorwerpen, zoals aluminium
stickers, aan op het laadgebied.
• Laad geen apparaten waar
metaalhoudende objecten, zoals
aluminium stickers, op het
contactvlak van het laadgebied
zitten.
5.4 Overige voorzieningen in het interieur
275
5
Voorzieningen in het interieur
Vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en -zenders
niet zijn geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. In dat geval gaat na
ongeveer 10 minuten rijden het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut knipperen en blijft het daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
Levensduur van de banden
Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten
altijd door gekwalificeerd
werkplaatspersoneel worden
gecontroleerd, zelfs als er niet of
nauwelijks met de banden is gereden en
de banden niet beschadigd lijken te zijn.
Periodieke controle van de
bandenspanning
Het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem vervangt de
periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer
daarom ook zelf regelmatig de
bandenspanning.
Brede banden (auto's met 18 inch
wielen)
In het algemeen slijten brede banden
eerder en kan de grip op besneeuwde
en/of gladde wegen beperkt zijn in
vergelijking met standaard banden.
Gebruik daarom winterbanden op
besneeuwde en/of gladde wegen en rijd
voorzichtig waarbij u uw snelheid
aanpast aan de toestand van de weg en
de weersomstandigheden.
Als de profieldiepte van winterbanden
minder is dan 4 mm
In dat geval gaat de werkzaamheid van
de winterbanden verloren.Situaties waarin het bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem mogelijk
niet goed werkt
• In de volgende gevallen werkt het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem mogelijk niet goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Als een band is vervangen door een
exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Als een band is vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Als er sneeuwkettingen, enz. zijn
gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk
hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensoren en
-zenders worden gebruikt.
– Als de identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet zijn geregistreerd in
de bandenspanningswaarschu-
wingssysteem-ECU.
– Als het reservewiel zich op een
plaats bevindt waar een slechte
ontvangst van radiosignalen is.
*
– Als er zich in de bagageruimte een
groot metalen object bevindt dat de
ontvangst van signalen kan
verstoren.
*
*
: Alleen auto's met een volwaardig
reservewiel
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
302
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– Wanneer u in de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie rijdt waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
• Wanneer de auto tot stilstand is
gebracht, kan het langer duren
voordat de waarschuwing verschijnt
of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband,
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Initialisatieprocedure
• Voer de initialisatieprocedure uit na
het op spanning brengen van de
banden. Zorg er daarnaast voor dat de
banden koud zijn voordat de
initialisatieprocedure wordt
uitgevoerd of de banden op spanning
worden gebracht.
• Als u het contact tijdens de
initialisatie UIT hebt gezet, is het niet
noodzakelijk de initialisatieprocedure
weer opnieuw vanaf het begin te
starten, omdat de initialisatie
automatisch wordt herstart wanneer
het contact weer AAN wordt gezet.
• Als u per ongeluk de initialisatie start
wanneer dit niet nodig is, breng de
banden dan op de juiste spanning
wanneer ze koud zijn en voer de
initialisatieprocedure opnieuw uit.
• Als tijdens het bepalen van de positie
van elke band, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, de spanning in eenband daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Waarschuwingen
bandenspanningswaarschu-
wingssysteem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de omstandigheden
waaronder het systeem geïnitialiseerd
is. Daarom laat het systeem mogelijk
zelfs een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
Als het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem niet goed is
geïnitialiseerd
• In de onderstaande situaties duurt het
voltooien van de initialisatie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is
initialisatie niet mogelijk. (Normaal
gesproken moet er gedurende
ongeveer 10 tot 30 minuten met de
auto worden gereden om de
initialisatie te voltooien.) Rijd nog een
poosje door als de initialisatie na
ongeveer 30 minuten nog niet is
voltooid.
– Het voltooien van de initialisatie
duurt mogelijk langer als er met de
auto over een onverharde weg
wordt gereden.
– Als er tijdens de initialisatie
achteruit wordt gereden, worden de
tijdens de initialisatie verzamelde
gegevens gewist en duurt het
langer dan gebruikelijk voordat de
initialisatie is voltooid.
– Als er met de auto in druk verkeer
wordt gereden of in een andere
situatie waarbij andere auto's vlakbij
u rijden, duurt het mogelijk een
poosje voordat het systeem de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto herkent.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
303
6
Onderhoud en verzorging
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen)
Wat moet u doen als...
(Problemen oplossen)
Als u een probleem hebt, controleer dan
het volgende voordat u contact opneemt
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
De portieren kunnen niet worden
vergrendeld, ontgrendeld, geopend of
gesloten
U bent uw sleutels verloren
• Als u uw mechanische sleutels
verloren bent, kan een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige nieuwe originele
mechanische sleutels leveren.
(→Blz. 102)
• Als u uw elektronische sleutels bent
verloren, neemt de kans dat uw auto
wordt gestolen aanmerkelijk toe.
Neem onmiddellijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. (→Blz. 102)
De portieren kunnen niet
worden vergrendeld of
ontgrendeld
• Is de batterij van de sleutel zwak of
leeg? (→Blz. 314)
• Staat het contact AAN? Zorg dat het
contact UIT staat wanneer u de
portieren vergrendelt. (→Blz. 139)• Bevindt de elektronische sleutel zich
in de auto?
Vergrendel de portieren nadat u hebt
gecontroleerd of u de elektronische
sleutel bij u hebt.
• De functie werkt mogelijk niet goed
als gevolg van de radiogolven.
(→Blz. 114)
Het achterportier kan niet
worden geopend
• Is het kinderslot geactiveerd?
Het achterportier kan niet vanaf de
binnenzijde van de auto worden
geopend wanneer het kinderslot is
geactiveerd. Open het achterportier
vanaf de buitenzijde en deactiveer het
kinderslot. (→Blz. 106)
De achterklep is gesloten
terwijl de elektronische
sleutel zich nog in de auto
bevindt
• De functie die voorkomt dat de
elektronische sleutel in de
bagageruimte achterblijft treedt in
werking en u kunt de achterklep zoals
gebruikelijk openen. Neem de sleutel
uit de bagageruimte. (→Blz. 110)
Als u denkt dat er iets mis is
Het hybridesysteem
start niet
• Hebt u op de startknop gedrukt terwijl
u het rempedaal ingetrapt hield?
(→Blz. 139)
• Staat de selectiehendel in stand P?
(→Blz. 145)
• Kan de elektronische sleutel in de auto
worden gesignaleerd? (→Blz. 112)
• Is de batterij van de elektronische
sleutel zwak of leeg?
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
390