binnen de koers van de auto bevindt,
verplaats het dan na het verlaten van
de auto.
6. Bevestig van buiten de auto het
parkeervak op het scherm van de
smartphone en selecteer vervolgens
de toets “Start”.
Start de bediening van de
afstandsbedieningsfunctie terwijl u
op een afstand van ten minste
ongeveer 50 cm van de auto en buiten
de koers van de auto staat.
7. Volg continu het werkingsgebied op
het scherm van de smartphone terwijl
u de veiligheid van de omgeving van
de auto controleert; de auto beweegt
en het parkeren wordt begeleid.
Als de bediening van het scherm van
de smartphone wordt gestopt, kan de
begeleiding worden onderbroken en
de auto tot stilstand worden gebracht.
De portieren worden automatisch
vergrendeld voordat de auto in
beweging komt.
8. Als het parkeervak is bereikt, wordt de
transmissie in stand P gezet, wordt
het contact UIT gezet, worden de
portieren vergrendeld en worden de
spiegels ingeklapt nadat de auto tot
stilstand is gebracht door de
parkeerrem.
Vervolgens wordt op de smartphone
een voltooiingsscherm weergegeven.
Voorbereiding voor het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie
Voorbereiding voor gebruik
Voer altijd het onderstaande uit alvorens
de afstandsbedieningsfunctie te
gebruiken:
1. Download de Remote Park-app in de
appstore.2. Zet het contact AAN en registreer de
smartphone als een Bluetooth-
apparaat in het multimediasysteem.
Raadpleeg voor meer informatie over
het registreren van een
Bluetooth-apparaat de handleiding
voor het multimediasysteem.
3. Stel de Remote Park-app in en
registreer de auto.
4. De geregistreerde auto wordt
weergegeven op het scherm van de
smartphone.
Selecteer de auto.
De naam en de afbeelding van de auto
kunnen worden gewijzigd via het
registratiescherm voor een nieuwe
auto.
Via het menuscherm kunnen auto's
worden toegevoegd.
Afstandsbedieningsfunctie aan/uit
1. Selecteer
op het multimedia-
display en selecteer vervolgens
“Advanced Park”.
2. Selecteer “Remote Park” om deze in of
uit te schakelen. (De
standaardinstelling is aan.)
3. Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park.
Als de schakelaar wordt ingedrukt
terwijl de begeleiding is gestart, wordt
de begeleiding uitgeschakeld.
4. Selecteer de toets
die wordt
weergegeven op het
multimedia-display.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
336
• De hoofdschakelaar van Advanced
Park wordt ingedrukt
• De transmissie is in stand P gezet
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Een portier of de achterklep wordt
geopend
• De veiligheidsgordel van de
bestuurder wordt losgemaakt
• De buitenspiegels worden ingeklapt
• De TRAC of VSC wordt uitgeschakeld
• De TRAC, de VSC of het ABS is in
werking
• De startknop wordt ingedrukt
• Het systeem oordeelt dat de
begeleiding niet kan worden
voortgezet in de huidige
parkeeromgeving
• Er zit een storing in het systeem
• Terwijl de auto stilstond, werd
“Cancel” (annuleren) geselecteerd op
het multimedia-display
De begeleiding wordt onderbroken als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park onderbroken.
De begeleiding kan weer worden gestart
door de aanwijzingen op het
multimedia-display te volgen.
Tevens wordt, als de begeleiding is
onderbroken en de stand van de
transmissie tweemaal wordt gewijzigd
terwijl het rempedaal is ingetrapt, de
begeleiding uitgeschakeld in de
desbetreffende stand van de transmissie.
Als de begeleiding echter is onderbroken
doordat de stand van de transmissie is
gewijzigd, wordt de begeleiding
uitgeschakeld als de stand van de
transmissie eenmaal wordt gewijzigd.
• Het stuurwiel wordt bediend
• Het gaspedaal wordt ingetrapt
• De stand van de transmissie is
gewijzigd
• De remregeling is in werking
• De cameratoets wordt ingedrukt• De PKSB (Parking Support Brake) of
de PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
werkt
De begeleiding met de
afstandsbedieningsfunctie wordt
uitgeschakeld als
In de volgende situaties wordt de werking
van de afstandsbedieningsfunctie
uitgeschakeld.
Aangezien het systeem is uitgeschakeld,
dient u in te stappen terwijl u de
elektronische sleutel bij u draagt en de
auto handmatig te parkeren met behulp
van het stuurwiel.
• Als aan een voorwaarde voor het
stoppen van Advanced Park-
begeleiding wordt voldaan, met
uitzondering van het onderbreken
door het openen van een portier of
het losmaken van de
bestuurdersgordel
• Als de afstandsbedieningsfunctie
wordt gebruikt terwijl de op afstand
bedienbare airconditioning werkt en
het contact AAN wordt gezet voordat
de op afstand bedienbare
airconditioning is uitgeschakeld
• Als er 5 minuten zijn verstreken sinds
het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie is gestart
• Als er 3 minuten zijn verstreken sinds
er een handeling is uitgevoerd
• Als er 30 seconden zijn verstreken
zonder dat de auto in beweging kon
worden gebracht ondanks dat het
scherm van de smartphone is bediend
om de auto in beweging te brengen
• Als de aan-uittoets op het scherm van
de smartphone wordt geselecteerd
• Als de Remote Park-app geforceerd
wordt gesloten
• Als de auto op een steile helling staat
• Als een elektronische sleutel wordt
gesignaleerd in de auto terwijl het
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
338
OPMERKING(Vervolg)
Als na het bedienen van de schakelaar
de werkingsindicator niet gaat
branden op het instrumentenpaneel
Het systeem werkt mogelijk niet goed.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
5.4.25 Ondersteunende
systemen
Om de veiligheid en de prestaties tijdens
het rijden te verbeteren is uw auto
uitgerust met de volgende systemen die
automatisch in werking treden als de
omstandigheden daar om vragen. Houd
er echter rekening mee dat dit
aanvullende systemen zijn en vertrouw
niet in al te sterke mate op deze systemen
als u de auto bedient.
Overzicht van de ondersteunende
systemen
ECB (elektronisch geregeld remsysteem)
Het elektronisch geregelde remsysteem
genereert remkracht overeenkomstig de
bediening van de remmen.
ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te
voorkomen bij plotseling remmen of
remmen op een glad wegdek
Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat
het rempedaal is ingetrapt als het
systeem oordeelt dat er sprake is van een
noodstop
VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder
controle te houden bij uitwijkmanoeuvres
en het nemen van bochten op een glad
wegdek.Trailer Sway Control
Helpt de bestuurder om de
aanhangwagen weer onder controle te
krijgen door op afzonderlijke wielen
remdruk uit te oefenen en het
aandrijfkoppel te verminderen wanneer
wordt gesignaleerd dat de
aanhangwagen slingert.
TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht
behouden blijft en voorkomt dat de
aandrijvende wielen gaan doorslippen bij
het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
Active Cornering Assist (ACA)
Helpt te voorkomen dat de auto naar de
buitenkant van de bocht uitwijkt door
remregeling uit te oefenen op de wielen
aan de binnenzijde wanneer tijdens het
rijden in een bocht wordt geprobeerd te
accelereren
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit
rolt bij helling op wegrijden
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om
de benodigde kracht voor het
ronddraaien van het stuurwiel te
verminderen
Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de remlichten
automatisch knipperen om het
achteropkomende verkeer te
waarschuwen.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
346
WAARSCHUWING!(Vervolg)
De Active Cornering Assist werkt niet
effectief als
• Vertrouw niet alleen op de Active
Cornering Assist. De Active
Cornering Assist werkt mogelijk niet
effectief bij het accelereren op een
helling of bij het rijden op een glad
wegdek.
• Wanneer de Active Cornering Assist
vaak in werking is getreden, wordt de
werking ervan mogelijk tijdelijk
gestopt om een goede werking van
de remmen, TRC en VSC te
garanderen.
De Hill Start Assist Control werkt niet
effectief wanneer
• Vertrouw niet uitsluitend op de Hill
Start Assist Control. De Hill Start
Assist Control werkt mogelijk niet
effectief op steile hellingen en op
met ijs bedekte wegen.
• In tegenstelling tot de parkeerrem is
de Hill Start Assist Control niet
bedoeld om de auto gedurende
langere tijd op zijn plaats te houden.
Gebruik de Hill Start Assist Control
niet om de auto op een helling op zijn
plaats te houden omdat dat kan
leiden tot een ongeval.
Als TRC/ABS/VSC/Trailer Sway
Control is geactiveerd
Het controlelampje Traction Control
knippert. Rijd altijd voorzichtig.
Roekeloos rijgedrag kan leiden tot
ongevallen. Wees bijzonder voorzichtig
als het controlelampje knippert.
Als TRC/VSC/Trailer Sway Control is
uitgeschakeld
Wees zeer voorzichtig en pas uw
snelheid aan de conditie van het
wegdek aan. Schakel de TRC/VSC/
Trailer Sway Control alleen in geval van
nood uit, aangezien deze systemen
zorg dragen voor de voertuigstabiliteit
en het aandrijfvermogen. Trailer Sway
Control is onderdeel van het
VSC-systeem en werkt niet als het VSC
is uitgeschakeld of een storing heeft.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Vervangen van banden
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben, van hetzelfde merk zijn
en hetzelfde profiel en draagvermogen
hebben. Controleer verder of alle
banden de aanbevolen spanning
hebben. De ABS, TRC, VSC en Trailer
Sway Control werken niet goed als er
verschillende banden onder de auto
gemonteerd zijn. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige voor meer
informatie over het vervangen van de
wielen of banden.
Omgaan met banden en
wielophanging
Problemen met de banden of
wijzigingen aan de wielophanging
hebben een negatief effect op de
ondersteunende systemen en kunnen
een storing veroorzaken.
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot Trailer Sway Control
Het Trailer Sway Control-systeem kan
het slingeren van de aanhangwagen
niet in alle gevallen verminderen.
Afhankelijk van diverse factoren,
waaronder de staat van de auto, de
aanhangwagen, het wegoppervlak en
de omgeving waarin wordt gereden,
kan het Trailer Sway Control-systeem
minder goed werken. Raadpleeg de
handleiding van uw aanhangwagen
voor meer informatie over het op de
juiste wijze trekken van uw
aanhangwagen.
Als de aanhangwagen slingert
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
350
De geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voor de voorstoel
werkt in de volgende situaties:
• Er worden geen passagiers
gesignaleerd op de achterstoelen
• De voorruitverwarming is niet in
werking
Wanneer de modus in werking is, brandt
.
Geconcentreerde luchtcirculatiemodus
voorstoel handmatig in-/uitschakelen
Wanneer de geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voor de voorstoel is
ingeschakeld, kan met de schakelaar
worden ingesteld of de lucht alleen naar
de voorstoelen moet stromen of naar alle
stoelen. Wanneer de modus handmatig
wordt bediend, stopt de automatische
regeling van de luchtcirculatie.
Druk op
op het bedieningspaneel van
de airco om de luchtcirculatie in te
stellen.
• Indicator brandt: luchtstroom alleen
naar de voorstoelen
• Indicator is uit: luchtstroom naar alle
stoelen.
Werking van de automatische
luchtcirculatie
• Voor het behoud van een comfortabel
interieur kan de luchtstroom, direct
nadat het EV-systeem is gestart en op
andere momenten, afhankelijk van de
buitentemperatuur, naar stoelen
zonder passagiers worden geleid.
• Als, nadat het EV-systeem is gestart,
passagiers in de auto van plaats
veranderen of in of uit de auto
stappen, kan het systeem de
aanwezigheid van passagiers niet
goed bepalen en werkt de
automatische regeling van de
luchtcirculatie niet.Handmatige regeling van de
luchtcirculatie
Zelfs wanneer de functie handmatig
wordt ingesteld om de luchtstroom
alleen naar de voorstoelen te leiden,
wordt mogelijk automatisch lucht naar
alle stoelen geleid wanneer een
achterstoel bezet is.
Terugkeren naar automatische
luchtcirculatie
1. Zet, wanneer de indicator uit is, het
contact UIT.
2. Wacht ten minste 60 minuten en zet
het contact AAN.
Voorruitontwaseming (indien
aanwezig)
Gebruik de voorruitverwarming om de
voorruit te ontdooien.
Gebruik deze toets om het systeem in en
uit te schakelen.
Als de voorruitverwarming is
ingeschakeld, gaat het controlelampje
Abranden.
De voorruitverwarming wordt na
4 minuten automatisch uitgeschakeld.
De voorruitverwarming werkt niet als de
buitentemperatuur 5°C of hoger is.
De voorruitverwarming kan worden
gebruikt wanneer
• Het contact AAN staat.
• Als de buitentemperatuur lager is dan
5°C (Als de buitentemperatuur 5°C of
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
364
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
In de volgende situaties start het
systeem mogelijk niet:
• Het laadniveau van de tractiebatterij
is laag
• Het EV-systeem is afgekoeld
(bijvoorbeeld omdat de auto langere
tijd stilstaat bij lage temperaturen)
Voorruitverwarming
Bij het ontwasemen van de voorruit met
de op afstand bedienbare
airconditioning, wordt de voorruit
mogelijk onvoldoende ontwasemd
doordat het vermogen meer wordt
beperkt dan bij de normale
aircowerking. Ook kan de buitenzijde
van de voorruit beslaan ten gevolge van
de buitentemperatuur, de vochtigheid of
de ingestelde aircotemperatuur.
Beveiligingsfunctie
Als het systeem in werking is, worden
ontgrendelde portieren automatisch
vergrendeld. De alarmknipperlichten
knipperen om aan te geven dat de
portieren zijn vergrendeld.
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 164
Terwijl de op afstand bedienbare
airconditioning is ingeschakeld
• Afhankelijk van de bedrijfsconditie
van de op afstand bedienbare
airconditioning draait de elektrische
aanjager mogelijk en kan er geluid
hoorbaar zijn. Dit duidt echter niet op
een storing.
• De werking van de op afstand
bedienbare airconditioning wordt
mogelijk tijdelijk gestopt als andere
voorzieningen die elektriciteit
gebruiken (zoals de stoelverwarming,
verlichting, ruitenwissers voor)worden ingeschakeld of als het
laadniveau van de 12V-accu te laag
wordt.
• De koplampen, de ruitenwissers voor,
het instrumentenpaneel, enz. werken
niet.
• De inbraaksensor wordt automatisch
uitgeschakeld.
Leegraken batterij elektronische
sleutel
→Blz. 140
Als de batterij van de elektronische
sleutel geheel ontladen is
→Blz. 429
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instelling (bijv. bediening via A/C op
de afstandsbediening) kan worden
gewijzigd. (Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 492)
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor de op
afstand bedienbare airconditioning
• Gebruik het systeem niet als er
personen in de auto zitten. Zelfs als
het systeem in werking is, kan de
temperatuur in de auto hoog
oplopen of ver dalen als gevolg van
de werking van bepaalde functies,
zoals de automatische uitschakeling.
In de auto achtergelaten kinderen en
dieren kunnen worden bevangen
door de hitte of uitgedroogd of
onderkoeld raken met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Afhankelijk van de omgeving kunnen
de signalen van de toets op de
afstandsbediening verder reiken dan
verwacht. Let daarom goed op de
omgeving van de auto en druk alleen
op de toets als dit nodig is.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
366
plaatsen overeenkomstig de
voorschriften van het Wireless Power
Consortium.
Deze functie kan niet worden gebruikt
met draagbare apparaten die groter zijn
dan het oplaadvak. Ook werkt de functie
mogelijk niet normaal, afhankelijk van het
draagbare apparaat. Lees de handleiding
van de te gebruiken draagbare apparaten.
Symbool “Qi”
Het symbool “Qi” is een handelsmerk van
het Wireless Power Consortium.
Namen van alle onderdelen
AOplaadvak
BLaadgebied*
CWerkingsindicator
*Draagbare apparaten en draadloze
laders hebben een laadspoel. De
laadspoel in de draadloze lader kan zich
binnen het laadgebied in de buurt van het
midden van het oplaadvak begeven.
Wanneer de laadspoel in een draagbaar
apparaat in het laadgebied wordt
gesignaleerd, beweegt de spoel van de
lader in de richting van de andere spoel
en wordt het laden gestart. Als de
laadspoel in een draagbaar apparaat zich
buiten het laadgebied begeeft, wordt het
laden automatisch gestopt. Als er 2 ofmeer draagbare apparaten op het
oplaadvak worden gelegd, worden de
laadspoelen ervan mogelijk niet goed
gesignaleerd en worden de apparaten
wellicht niet opgeladen.
Gebruik van de draadloze lader
1. Open het klepje.
2. Plaats het draagbare apparaat op het
oplaadvak.
Plaats de laadzijde van het draagbare
apparaat naar beneden met het midden
van het apparaat in het midden van het
laadgebied.
De laadspoel bevindt zich bij sommige
draagbare apparaten niet in het midden.
Plaats in dat geval het apparaat zodanig
dat de laadspoel zich in het midden van
het laadgebied bevindt.
Tijdens het laden gaat de
werkingsindicator (oranje) branden.
Wanneer er niet wordt geladen, probeer
dan het draagbare apparaat zo dicht
mogelijk bij het midden van het
laadgebied te plaatsen.
Wanneer het laden is voltooid, gaat de
werkingsindicator (groen) branden.
Oplaadfunctie
• Wanneer het laden is voltooid en na
een bepaalde tijd in de
onderbrekingsstatus, wordt het laden
hervat.
• Als het draagbare apparaat binnen het
laadgebied wordt verplaatst, kan de
verbinding met de laadspoel
6.4 Gebruik van de overige voorzieningen in het interieur
382
Werkingsindicator Scherm multimediasysteemVermoedelijke oorzaak/Wat
u moet doen
Groen (knippert met interval-
len van een seconde)VerdwijntStoring in de communicatie
tussen de draadloze lader en
het multimediasysteem
Als het EV-systeem is inge-
schakeld, schakel het dan uit
en vervolgens weer in
Als het contact in stand ACC
staat, start dan het EV-
systeem. (→Blz. 198)
Groen (gaat branden) BlauwEr worden automatisch AM-
radiozenders geselecteerd
Wacht tot het systeem klaar
is met het automatisch se-
lecteren van AM-
radiozenders. Stop de auto-
matische selectie als deze
niet kan worden voltooid.
Het Smart entry-systeem met
startknop signaleert de sleu-
tel
Wacht tot de signalering van
de sleutel is voltooid.
Oranje (blijft met regelmatige
intervallen 3 keer knipperen)GrijsSignalering vreemde voor-
werpen: Er bevindt zich een
metalen voorwerp in het
laadgebied, en dus treedt de
beveiliging tegen oververhit-
ting van de laadspoel in wer-
king
Verwijder het vreemde
voorwerp van het laadge-
bied.
Onjuiste plaatsing draagbaar
apparaat:
De laadspoel in het draag-
bare apparaat bevindt zich
buiten het laadgebied, en
dus treedt de beveiliging
tegen oververhitting van de
laadspoel in werking
Oranje (blijft met regelmatige
intervallen 4 keer knipperen)GrijsDe draadloze lader wordt
voor de veiligheid uitgescha-
keld wanneer de temperatuur
in de draadloze lader de inge-
stelde waarde overschrijdt.
Stop het laden, verwijder
het draagbare apparaat uit
het oplaadvak en wacht tot
de temperatuur is gedaald
voordat u de draadloze lader
weer gebruikt.
6.4 Gebruik van de overige voorzieningen in het interieur
384