
72
Verlichting en zicht
De ruitensproeiers voor de voorruit zijn in de punt van elke ruitenwisserarm geïntegreerd.
Er bevindt zich een extra spuitmond onder 
het middelste punt van de arm aan de 
bestuurderszijde.
De ruitensproeiervloeistof wordt over de gehele 
lengte van het ruitenwisserblad op de voorruit 
gesproeid. Dit verbetert het zicht en zorgt dat er 
minder ruitensproeiervloeistof wordt gebruikt.
Bij een automatische airconditioning zorgt  elke beweging van de 
ruitensproeierbediening dat de luchtinlaat tijdelijk 
wordt gesloten om te voorkomen dat er geurtjes 
in het interieur komen.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het  reservoir van de ruitensproeiervloeistof leeg 
is; kans op beschadiging van de 
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen 
risico is van bevriezing van de vloeistof op de 
voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk kunnen 
afnemen. Gebruik tijdens de winter producten die 
geschikt zijn voor zeer lage temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Er is een extra sproeier boven de kentekenplaat 
geplaatst om de achteruitrijcamera te reinigen 
(afhankelijk van de uitvoering).
►
 
De achteruitrijcamera wordt gereinigd als de
  
ruitensproeier van de voorruitensproeier wordt 
ingeschakeld.
Intervalstand ruitenwissers 
voorruit
In de intervalstand kan de bestuurder 
wisserfrequentie aanpassen door de ring in een van 
de 5 beschikbare standen te zetten.
 
 
De eerste (bovenste) stand is het langste interval 
tussen 2 wisserbewegingen, voor gebruik bij lichte 
regen. 
De laatste (onderste) stand is het kortste interval 
tussen 2 wisserbewegingen, voor gebruik bij zware 
regen.
Wanneer de ring van een hogere stand naar 
een lagere stand wordt gedraaid, bewegen de 
ruitenwissers ter bevestiging.
Als het contact langer dan 1 minuut is  afgezet met de ruitenwisserschakelaar in 
stand  INT, 1 of 2 , en het contact weer wordt 
aangezet:
–
 
het systeem werkt zodra de rijsnelheid hoger
  
dan 10 km/h wordt en de buitentemperatuur lager 
dan +3 °C is.
–
 
het systeem werkt meteen als de
  
buitentemperatuur hoger dan +3 °C is.
Automatische ruitenwissers  voorruit
In de stand AUTO werken de ruitenwissers van 
de voorruit automatisch en worden ze aangepast 
aan de regenval, op basis van de ingestelde 
gevoeligheid van de sensor.
De regendetectiefunctie gebruikt een regen- / 
zonnesensor middenboven op de voorruit, achter de 
achteruitkijkspiegel. 
Onder bepaalde weersomstandigheden 
(bijvoorbeeld bij mist, ijs, sneeuw of 
projecties op zoute wegen) moet de bestuurder 
mogelijk overschakelen op handmatige 
bediening.
Inschakelen / uitschakelen
Inschakelen:
►  Zet de ruitenwisserschakelaar in de stand  AUTO.
►
 
Draai de ring om de gevoeligheid van de sensor
  
aan te passen.
Een wissercyclus bevestigt samen met een melding 
dat het verzoek wordt verwerkt.
►
 
V
 oor uitschakelen zet u de 
ruitenwisserschakelaar in een andere stand dan 
stand  0.    

73
Verlichting en zicht
4De gevoeligheid aanpassen 
 
De eerste stand (boven) is de laagste gevoeligheid 
van de sensor.
De laatste stand (onder) is de hoogste gevoeligheid 
van de sensor.
Hoe hoger de gevoeligheid, hoe sneller het systeem 
reageert en de wisserfrequentie verhoogt.
Wanneer de ring van een hogere stand naar 
een lagere stand wordt gedraaid, bewegen de 
ruitenwissers ter bevestiging.
Als het contact langer dan 1 minuut is afgezet met de ruitenwisserschakelaar in 
stand  AUTO, en het contact weer wordt 
aangezet:
–
 
het systeem werkt, afhankelijk van de
  
hoeveelheid regen die wordt gedetecteerd, zodra 
de rijsnelheid hoger dan 10 km/h wordt en de 
buitentemperatuur lager dan +3 °C is.
–
 
het systeem werkt meteen, afhankelijk van de
  
hoeveelheid regen die wordt gedetecteerd, als de 
buitentemperatuur hoger dan +3 °C is.
Dek de regen-/lichtsensor niet af. Schakel de automatische ruitenwissers uit 
en zet het contact af als de auto wordt gewassen 
in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de 
automatische ruitenwissers tot de voorruit 
volledig ontdooid is.
Storing
Bij een storing in de automatische werking van de 
ruitenwissers werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Speciale stand van de 
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het 
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De 
stand kan ook bij winters weer (ijs en sneeuw) 
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los van 
de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de  ruitenwissers raden wij u het volgende aan:
–
 
er voorzichtig mee om te gaan.
–
 
ze regelmatig te reinigen met zeepsop.
–
 
Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk
  
karton tegen de voorruit te houden.
–
 
ze te vervangen zodra ze tekenen van slijtage
  
vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit 
demonteert
 
 
Wanneer u de wisserhendel direct na het 
uitschakelen van het contact bedient, gaan de 
wisserbladen in een verticale positie staan.
►
 
U kunt vervolgens de gewenste procedure
  
uitvoeren of de ruitenwisserbladen vervangen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad 
voor de voorruit
► Zet het contact aan en bedien de  
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in 
de oorspronkelijke stand te zetten.    

76
Veiligheid
Claxon 
 
► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor 
voetgangers (plug-in 
hybride)
Dit systeem waarschuwt voetgangers wanneer u in 
de stand Electric  (100% elektrisch) rijdt.
Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als 
het voertuig rijdt, bij snelheden tot 30 km/h in een 
versnelling vooruit of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst die\
 u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en afhankelijk van  de technische beperkingen 
van het systeem.
**
  Afhankelijk van de geografische dekking van de systemen "eCall (SOS)" en ASSISTANCE. 
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is \
en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijst staat ook op de website 
voor uw land.
Noodoproep of 
pechhulpoproep
 
 
 
 
1. eCall (SOS)
2. ASSISTANCE
eCall (SOS)
Uw auto kan standaard of optioneel zijn voorzien 
van het systeem eCall (SOS).
Het systeem eCall (SOS) biedt direct contact met de 
hulpdiensten en is volledig in de auto geïntegreerd. 
Dit contact gaat automatisch via de sensoren die in 
de auto zijn geïntegreerd of door op de toets (1 ) te 
drukken.
Afhankelijk van het land van verkoop komt het 
systeem eCall
  (SOS) overeen met de systemen 
PE112, ERAGLONASS, 999 enz.
Het systeem eCall (SOS) is standaard geactiveerd.
►  W anneer u handmatig een noodoproep wilt 
maken, houd de toets (1 ) langer dan 2 seconden 
ingedrukt.
Het brandende controlelampje en een spraakbericht 
bevestigen dat de oproep naar de hulpdiensten is 
verstuurd*.
Het systeem eCall (SOS) zoekt onmiddellijk uw auto 
en brengt u in contact met de juiste hulpdiensten.**.
►
 
W
 anneer u deze toets meteen opnieuw indrukt, 
wordt de oproep geannuleerd.
Het controlelampje knippert wanneer de 
autogegevens worden verzonden en blijft branden 
wanneer de communicatie tot stand is gebracht.
Wanneer de sensoren in de auto een ernstig  ongeval detecteren, bijvoorbeeld door de 
elektronische eenheid airbags, wordt er 
automatisch een noodoproep gedaan.
Het systeem eCall (SOS) is een gratis  openbare dienst.    

83
Veiligheid
5Aanbevelingen voor kinderenMaak voor kinderen tot 12 jaar en/of 
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van een 
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één 
kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op schoot 
zitten.
Zie het betreffende deel voor meer informatie 
over  kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke 
veiligheidsvoorschriften moeten alle 
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels 
worden uitgevoerd door een PEUGEOT-dealer 
of een gekwalificeerde werkplaats, om te 
garanderen dat de werkzaamheden volgens de 
voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto 
regelmatig controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, vooral 
als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of 
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij 
PEUGEOT-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de 
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen 
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige 
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen 
de werking van de veiligheidsgordels met 
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en 
analyseren de frontale en zijdelingse krachten 
waaraan de detectiezones bij een aanrijding worden 
blootgesteld:
–
 
Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
  
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de 
bescherming van de inzittenden van de auto; 
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de 
airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de 
inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten.
–
 
Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van
  
achteren en in sommige gevallen bij over de kop 
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden 
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de 
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard 
van het obstakel en de snelheid van de auto op het 
moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het contact  is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als er een 
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde 
of een volgend ongeval), worden de airbags niet 
meer geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags worden 
geactiveerd, veroorzaakt de pyrotechnische 
lading in het systeem een geluid en een kleine 
hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn 
voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of meerdere 
airbags wordt geproduceerd, kan het gehoor 
gedurende een korte periode enigszins 
verminderen.   

85
Veiligheid
5Advies
Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een 
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze 
goed is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de 
inzittenden en de airbags (zoals kinderen, dieren 
of voorwerpen), en bevestig niets in de buurt of 
de baan van de airbags, omdat dit voor letsel kan 
zorgen als de airbags afgaan. 
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van 
uw auto, vooral niet in de directe omgeving van 
de airbags.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden 
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of 
lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de 
armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag 
wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen 
enkele milliseconden) en loopt vervolgens 
even snel leeg, waarbij de warme gassen via 
de daarvoor bestemde openingen naar buiten 
stromen.
Laat de airbagsystemen na een aanrijding of 
diefstal van uw auto controleren.
Laat alle werkzaamheden alleen door een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren
Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast 
en laat uw handen niet op het stuurwielkussen 
rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op 
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt 
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een 
pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in 
de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het 
stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij 
het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Zijairbags Gebruik alleen goedgekeurde stoelhoezen 
die compatibel zijn met deze airbags. Neem voor 
informatie over stoelhoezen die geschikt zijn voor 
uw auto contact op met een PEUGEOT-dealer.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de 
rugleuning van de stoelen (zoals kleding): dit zou 
bij het activeren van de airbags kunnen leiden tot 
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel 
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren bevatten 
de zijdelingse schoksensoren van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van 
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die 
niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe 
leiden dat deze sensoren niet meer goed werken. 
In dat geval werken de zijairbags mogelijk niet!
Laat alle werkzaamheden alleen door een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren
Window-airbags Bevestig nooit iets op of aan de 
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de 
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Verwijder de handgrepen aan het dak niet.
Actieve motorkap 
 
De actieve motorkap is ontwikkeld om een 
voetganger te beschermen als deze frontaal door de 
auto wordt aangereden.
Het pyrotechnische systeem wordt geactiveerd bij de 
scharnieren van de motorkap, zodat deze omhoog 
gaan wanneer de sensoren aan de voorkant van de 
auto een aanrijding detecteren.    

108
Rijden
12V-accuAuto's met het Stop & Start-systeem zijn 
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit  systeem waarschuwt de bestuurder wanneer een 
of meerdere banden spanning verliezen.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de auto 
rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren 
van de wielen met de referentiewaarden die elke 
keer nadat de banden op spanning zijn gebracht 
of na het verwisselen van een wiel moeten 
worden gereset.
Het houdt rekening met de laatste waarde die tijdens 
het verzoek tot resetten zijn opgeslagen. Het is 
daarom van groot belang dat de bandenspanning 
tijdens het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor 
verantwoordelijk.
Het bandenspanningscontrolesysteem is  een hulpmiddel en vervangt de 
waakzaamheid van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de bandenspanning 
regelmatig controleren (ook die van het 
reservewiel). Doe dit vooral voordat u een lange 
rit gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning, vooral 
onder zware omstandigheden (zware belading, 
hoge snelheden, een lange rit):
–
 
heeft een negatief effect op de wegligging,
–
 
verlengt de remweg,
–
 
veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
  
banden,
–
 
verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning voor de auto vindt u op de sticker met de 
bandenspanningswaarden.
Zie het betreffende deel voor meer informatie 
over de identificatie van de auto.
Bandenspanning controleren De bandenspanning moet maandelijks 
worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn 
(de auto staat langer dan een uur stil of er is 
minder dan 10
  km met een gematigde snelheid 
gereden).
Onder andere omstandigheden moet de 
bandenspanning ten opzichte van de op de 
sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden 
verhoogd.
Sneeuwkettingen Het systeem hoeft niet te worden gereset 
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd of 
verwijderd.
Waarschuwing te lage 
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit  waarschuwingslampje blijft branden in 
combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk 
van de uitvoering, een melding.
►
 
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd 
plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.
►
 
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
  
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd  aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele 
controle.
►
 
Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld die van
  
de bandenreparatieset), controleer dan de spanning 
van de vier banden als deze zijn afgekoeld.
►
 
Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als het
  
niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te 
voeren.
►
 
Gebruik bij een lekke band de
  
bandenreparatieset of het reservewiel (afhankelijk 
van de uitvoering).
Wanneer er te langzaam wordt gereden,  dan werkt het controlesysteem mogelijk niet 
optimaal.
De waarschuwing wordt niet meteen geactiveerd 
wanneer de bandenspanning plotseling 
daalt of bij een klapband. Het kan namelijk    

109
Rijden
6enkele minuten duren om de waarden van de 
snelheidssensoren van de wielen te analyseren.
De waarschuwing kan vertraagd worden 
weergegeven bij snelheden lager dan 40 km/h of 
bij een sportieve rijstijl.
De waarschuwing blijft actief tot het systeem wordt gereset.
Resetten
► Elke keer als u een of meerdere banden op  
spanning hebt gebracht en na het verwisselen 
van een of meerdere wielen, moet u het systeem 
resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat  resetten of de spanning van de vier banden 
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van 
de auto en de waarden op de sticker met de 
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier 
banden voordat u de resetprocedure uitvoert.
Het systeem geeft geen advies als de 
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Wanneer de auto stilstaat, kan het systeem  worden gereset in de app 
Instellingen>Voertuig
  van het touchscreen.
►
 
Selecteer vervolgens 
 Veiligheid   > 
Bandenspanning instellen.
►
 
Druk op 
 JA om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een melding 
weergegeven om aan te geven dat het resetten is 
gelukt.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het 
instrumentenpaneel branden.
Er verschijnt een melding in combinatie met een 
geluidssignaal.
De bandenspanning wordt dan niet meer 
gecontroleerd.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Niet-standaard of ruimtebesparend  reservewiel
Wanneer dit type reservewiel wordt gebruikt, kan 
het zijn dat de bandenspanning niet meer wordt 
gecontroleerd.
In dat geval gaat het storingslampje branden 
dat weer zal doven wanneer het wiel is 
vervangen door een wiel dat even groot is als de 
andere wielen, de spanning van de banden is 
gecontroleerd en indien nodig aangepast en het 
systeem is gereset.
Rij- en 
parkeerhulpsystemen - 
Algemene adviezen
Ondanks de aanwezigheid van rij- en  parkeerhulpsystemen moet de bestuurder 
altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de 
verkeersregels houden, moet onder alle 
omstandigheden de auto in zijn macht 
hebben en moet te allen tijde in staat zijn 
om de controle weer over te nemen. De 
bestuurder moet de snelheid aanpassen aan de 
weersomstandigheden, het verkeer en de staat 
van de weg.
Het is de verantwoordelijkheid van de 
bestuurder om het verkeer en de afstand en 
de relatieve snelheid van andere voertuigen 
in de gaten te houden en om te anticiperen op 
handelingen van andere weggebruikers voordat 
de richtingaanwijzer wordt gebruikt en er van 
rijstrook wordt gewisseld.
Deze systemen maken het niet mogelijk dat 
natuurkundige wetten worden overschreden.
Rijhulpsystemen De bestuurder moet beide handen op 
het stuurwiel houden, altijd de binnen- en 
buitenspiegels gebruiken, altijd de voeten dicht 
bij de pedalen houden en iedere twee uur pauze 
nemen.   

11 0
Rijden
ParkeerhulpsystemenTijdens het manoeuvreren moet de 
bestuurder met name met de buitenspiegels de 
omgeving van de auto in de gaten houden.
Radar(s) De radar(s), samen met bijbehorende 
functies, werkt/werken mogelijk minder goed als 
er zich vuil heeft verzameld (bijvoorbeeld modder 
of ijs), bij slechte weersomstandigheden (zoals 
bij zware regen of sneeuw), als de detectiezone 
is afgedekt met stickers of andere voorwerpen, of 
als de bumpers zijn beschadigd.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of 
een gekwalificeerde werkplaats voordat de voor- 
of achterbumper wordt gespoten of de lak ervan 
wordt bijgewerkt. Bepaalde laksoorten kunnen de 
werking van de radar(s) beïnvloeden.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op de 
detectiezones op de voor- en achterbumper, 
omdat het bijbehorende systeem dan mogelijk 
niet goed werkt.
 
 
Rijhulpcamera Deze camera en bijbehorende functies 
werken mogelijk minder goed of helemaal niet 
als het gedeelte van de voorruit vóór de camera 
vuil, beslagen, bevroren, bedekt met sneeuw, 
beschadigd of bedekt met een sticker is.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden 
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Bij slecht zicht (bijvoorbeeld door onvoldoende 
straatverlichting, zware regenval, dikke mist 
of sneeuwval), verblinding (door bijvoorbeeld 
koplampen van een tegenligger, een 
laaghangende zon, weerspiegelingen op een 
nat wegdek, bij het verlaten van een tunnel, 
afwisseling van licht en schaduw) kan de detectie 
mogelijk niet goed werken.
Wanneer de voorruit wordt vervangen, neem 
dan contact op met een PEUGEOT-dealer 
of gekwalificeerde werkplaats om de camera 
opnieuw te laten kalibreren; de werking van de 
bijbehorende rijhulpsystemen kan anders worden 
verstoord.
Overige camera’s De beelden van de camera('s) op het 
touchscreen of het instrumentenpaneel kunnen 
door het terrein worden vervormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, bij 
zonnig weer of bij onvoldoende omgevingslicht 
kan het beeld donkerder en minder contrastrijk 
zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in 
werkelijkheid zijn.
Sensoren De werking van de sensoren en de 
bijbehorende functies kan worden verstoord door 
omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld luidruchtige 
voertuigen en machines (zoals vrachtwagens of 
drilboren), door de ophoping van sneeuw of dode 
bladeren op de weg, of bij beschadigde bumpers 
en spiegels.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling 
geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat 
de sensoren mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde 
van de auto kan de sensorinstellingen 
verstoren, wat niet altijd door het systeem wordt 
vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen 
hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die te 
laag (trottoirbanden, drempels) of te dun (bomen, 
palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden 
gedetecteerd, worden mogelijk niet meer 
gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het 
detectiebereik van de sensoren bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen 
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden 
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Onderhoud Reinig de bumpers, de spiegels en het 
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd het uiteinde van de hogedrukspuit tijdens 
het wassen van de auto op minimaal 30
  cm van 
de radar, sensoren en camera's.