107
Rijden
6Rijden op een overstroomde wegSchakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn
vastgemaakt.
–
Het laadniveau van de accu moet voldoende zijn.
–
De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.
–
De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35 °C
liggen.
De motor in stand-by (STOP-stand)
zetten
De motor wordt automatisch in de stand-bystand
gezet als de bestuurder aangeeft te willen stoppen:
–
Met de transmissie in stand
D of M , wanneer het
rempedaal wordt ingetrapt totdat de auto stilstaat.
–
Met de transmissie in stand
N, wanneer de auto
stilstaat.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-bystand
tijdens de rit is gebruikt. Elke keer wanneer u het
contact inschakelt, wordt de tijdteller weer op nul
gezet.
Bijzonderheden
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan de
voorwaarden voor de werking is voldaan en in de
volgende gevallen:
–
Op een steile helling (omhoog of omlaag).
–
Sport-modus geselecteerd (afhankelijk van de
uitvoering).
–
Als de motor moet draaien om het interieur op een
aangename temperatuur te houden.
–
Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit controlelampje een paar seconden en gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-stand niet beschikbaar zolang de auto nog geen
snelheid van 8 km/h heeft bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten (START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra
de bestuurder aangeeft weg te willen rijden:
–
Met de transmissie in stand
D of M : als het
rempedaal wordt losgelaten. –
Met de transmissie in stand
N
en het rempedaal
niet ingetrapt: als de transmissie in stand D of M
wordt gezet.
–
Met de transmissie in stand
P
en het rempedaal
ingetrapt: als de transmissie in stand R , N , D of
M
wordt gezet.
–
Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als
er weer aan de voorwaarden voor de werking is
voldaan en in de volgende gevallen:
–
De Sport-mode uitschakelen (afhankelijk van de
uitvoering).
–
Bij een auto met een automatische transmissie in
stand N: als de rijsnelheid hoger wordt dan 1 km/h.
In deze gevallen knippert dit controlelampje
een paar seconden en gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel enige tijd en gaat het
vervolgens permanent branden, in combinatie met
de weergave van een melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden bij een storing.
►
Zet het contact af en start vervolgens de motor
met de sleutel of de toets START/STOP.
160
Praktische informatie
Laat de kabel na het laden niet in het stopcontact
zitten - kans op kortsluiting of elektrocutie als de
kabel nat wordt of in water terechtkomt!
Laadprocedure
Aansluiten
► Controleer of de selectiehendel in stand P staat
en het contact is afgezet voordat u begint met laden,
anders is het laden niet mogelijk.
►
Druk op de achterkant van de klep van de
laadaansluiting om deze te openen en controleer of
er geen vreemd materiaal op de laadaansluiting van
de auto aanwezig is.
De lichtgeleiders van de klep gaan wit branden.
Opladen via een normaal stopcontact (type 2)
► Sluit de laadkabel aan de kant van het
controlepaneel aan op een normaal stopcontact. Tijdens het aansluiten gaan alle controlelampjes op
de regeleenheid branden. Vervolgens blijft alleen het
groene controlelampje
POWER branden.
►
V
erwijder de beschermkap van de laadstekker.
►
Steek de laadstekker in de laadaansluiting van
de auto.
Als het laden begint, wordt dit bevestigd door
het knipperen van de groene lichtgeleiders
in de klep en het knipperen van het groene
controlelampje
CHARGE
op de regeleenheid.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of alle
aansluitingen in orde zijn.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de stekker vergrendeld is.
Versneld opladen (mode 3)
► Volg de gebruikersinstructies van de snellader
(wallbox).
►
V
erwijder de beschermkap van de laadstekker.
►
Steek de laadstekker in de laadaansluiting van
de auto.
Als het laden begint, wordt dit bevestigd door het
knipperen van de groene lichtgeleiders in de klep.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of alle
aansluitingen in orde zijn.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de stekker vergrendeld is.
Loskoppelen
Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:
►
Als de auto is vergrendeld, moet u deze
ontgrendelen.
►
Als de auto is ontgrendeld, moet u deze
vergrendelen en vervolgens ontgrendelen.
Als de selectieve ontgrendeling van de portieren is geactiveerd, druk dan twee keer
op de ontgrendeltoets op de afstandsbediening
om de laadstekker los te koppelen.
Het rode controlelampje in de klep gaat uit om te
bevestigen dat de stekker ontgrendeld is.
►
V
erwijder de laadstekker binnen 30 seconden.
Opladen via een normaal stopcontact (type 2)
Als het laden is beëindigd, gaan het groene
controlelampje CHARGE op de regeleenheid en de
groene lichtgeleiders in de klep permanent branden.
►
Na het loskoppelen plaatst u de beschermkap
weer op de laadstekker en sluit u de klep van de
laadaansluiting.
►
Haal de laadkabel aan de zijde van de
regeleenheid uit het normale stopcontact.
167
Praktische informatie
7► Monteer de sneeuwkettingen en volg daarbij de
aanwijzingen van de fabrikant.
►
Rijd voorzichtig weg en blijf kort met een snelheid
van maximaal 50
km/h rijden.
►
Zet de auto stil en controleer of de
sneeuwkettingen goed zijn gespannen.
We raden u aan om het monteren van sneeuwkettingen altijd op een vlakke, droge
ondergrond te oefenen voordat u op reis gaat.
Rijd niet met de sneeuwkettingen op wegen zonder sneeuw, omdat de banden van de
auto en het wegdek dan beschadigd raken. Als
de auto lichtmetalen velgen heeft, controleer dan
of geen enkel deel van de kettingen of
bevestigen de velg raakt.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur
van bepaalde functies bij afgezet contact om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, het dimlicht en de
interieurverlichting in totaal nog maximaal ongeveer
30 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-
mode wordt geactiveerd: de actieve functies worden
in stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 10
minuten via het handsfree systeem van het
audiosysteem voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de motor
wordt gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan
de motor en laat deze draaien:
–
Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken.
–
Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de
motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals
de airconditioning en achterruitverwarming,
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit
toelaat.
Motorkap
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
de Actieve motorkap.
Stop & Start
Voordat u werkzaamheden onder de
motorkap uitvoert, moet u het contact afzetten
om te voorkomen dat de motor automatisch weer
wordt gestart.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de bladen van de koelventilator of in bepaalde
bewegende componenten kunnen komen - kans
op verstikking en ernstig letsel!
194
Technische gegevens
Motoren en aanhangergewichten - Plug-in hybride
HYBRID 180 e-EAT8HYBRID 225 e-EAT8
Codes EP6FADTXHPE EATN8 FWD Euro
6.4EP6FADTXHPD EATN8 FWD Euro
6.4
Modelcodes:
F3... DGX/T
DGY/T
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar
combinatiegewicht) (kg)
op een helling van max. 10 % of 12 % 1.400
1.400
Aanhanger ongeremd (kg) 750750
Maximale kogeldruk (kg) 7070
Benzinemotor PureTech
150 PureTech
180
Versnellingsbak Geëlektrificeerde automatische transmissie, 8
versnellingen Geëlektrificeerde automatische transmissie, 8
versnellingen
Cilinderinhoud (cc) 1.5981.598
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 11 0132
Brandstof LoodvrijLoodvrij
Elektromotor
Technologie Synchroon met permanente magnetenSynchroon met permanente magneten
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 8181
Tractiebatterij
Technologie LithiumionLithiumion
Spanning (AC) 240-400240-400
Geïnstalleerde capaciteit (kWh) 12,412,4
Gecombineerd vermogen (kW) 133165
217
Index
Controlelampjes 11–12
Controle motorolieniveau ~ Motorolieniveau,
controle
18
Controlepaneel
153, 155–156, 160
Controles
169, 170–172
D
Dagteller 19
Dashboardkastje
56
Datum (instellen)
2 11
Detectie obstakels
142
Detectie te lage bandenspanning ~
Bandenspanning, detectie
108, 177
De tractiebatterij laden
156
Diagnose auto
19
Digitaal instrumentenpaneel
10
Dimmer dashboardverlichting ~
Dashboardverlichting (dimmer)
20
Display instrumentenpaneel
10
Dodehoekbewaking met groot bereik
141
Draadloze lader
57
Drive Assist Plus
120
Dynamische noodrem
99–100
E
Eco-mode 167
Eco-mode ~ Eco-modus
167
Eco-rijden (adviezen)
8
ECO-stand
104
Electronic Stability Program (ESC) 79
Elektrisch bedienbare achterklep
32–34
Elektrisch bediende handrem ~
Handrem, elektrisch bediend
98–100, 171
Elektrische automatische transmissie
(hybride)
101
Elektrisch verstelbare stoelen
43–44
Elektromotor
104–105, 151, 194
Elektronische remdrukregelaar (REF)
78
Elektronische remdrukregelaar (REF) ~
Electronic Brake Force Distribution (EBD)
78
Elektronische sleutel
27–28
Elektronische startblokkering ~
Startblokkering, elektronische
96
Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP)
78, 80
Energiestromen
22
e-Save-functie (energiereserve)
22
ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma)
78
F
Favoriete rijfuncties 111
Follow me home-verlichting
66
Follow me home verlichting ~
Follow-me-home-verlichting
66
Frequentie (radio)
208
G
Geheugen instellingen bestuurder 44
Geluidssignaal stil voertuig (plug-in hybride)
76
Geluidssignaal voor voetgangers
(plug-in hybride)
76
Geprogrammeerd laden
22, 161
Geprogrammeerd laden
(plug-in hybride)
22–23, 153, 158
Gereedschap
175–176
Gereedschapskist
62
Gevarendriehoek
175
Gewichten
192
Grootlicht
67
Grootlichtassistent
67
H
Halfautomatisch veranderen van rijstrook 129
Halogeenlampen
65
Handgeschakelde versnellingsbak ~
Versnellingsbak, handgeschakeld
105
Handsfree achterklep
33–34
Handsfree set
204
Handsfree toegang
33–34
Head-up display
69
Hifisysteem
58
Hill-Holder ~ Hill Start Assist
105–106
Hoedenplank
61
Hoek van de stoel
43
Hoek van de stoel verstellen
43
Hoofdsteunen achter
48–49
Hoofdsteunen verstellen
42
Hoofdsteunen vóór
42
Hoogspanning
151