
2
Inhoud
  ■
Overzicht
  ■
Eco-rijden
 1InstrumentenpaneelInformatie voor de bestuurder  10
Digitale instrumentenpanelen  10
Waarschuwings- en verklikkerlampjes  11
Meters  17
Handmatige controle  19
Kilometerteller  19
Boordcomputer  20
10 inch touchscreen  21
i-Toggles  23
Op afstand bedienbare extra functies   
(plug-in hybride) 
 23
 2 ToegangElektronische sleutel met afstandsbedieningsfunctie   
en geïntegreerde sleutel  24
Sleutelloos instap- en startsysteem met 
nabijheidssensor 
 26
Centrale vergrendeling  28
Noodprocedures  29
Portieren  31
Achterklep  31
Elektrisch bedienbare achterklep  32
Alarm  35
Elektrische ruitbediening  37
Schuif- / kanteldak  38
 3Ergonomie en comfortZitpositie  41
Voorstoelen  42
Het stuurwiel verstellen  45
Stuurwielverwarming  46
Spiegels  46
Achterbank  48
Verwarming en ventilatie  49
Automatische airconditioning met   
gescheiden regeling 
 50
Ontwasemen - ontdooien voorruit en voorste zijruiten  53
Ontwasemen - ontdooien achterruit  54
Voorruitverwarming  54
Voorverwarming / -koeling (plug-in hybride)  54
Voorzieningen vóór  55
Plafonniers  59
Sfeerverlichting  60
Voorzieningen achter  60
Voorzieningen in de bagageruimte  61
 4Verlichting en zichtLichtschakelaar  63
Richtingaanwijzers  64
Hoogteverstelling van de koplampen  65
Automatisch inschakelen van de koplampen  65
Follow me home- en instapverlichting  66
Automatische verlichtingssystemen - Algemene 
aanbevelingen 
 66
Grootlichtassistent  67
Peugeot Matrix LED Technology 2.0  68
Night Vision  69
Ruitenwisserschakelaar  71
Intervalstand ruitenwissers  72
Automatische stand ruitenwissers  72
Ruitenwisserbladen vervangen  74
 5VeiligheidAlgemene aanbevelingen met betrekking   
tot de veiligheid  75
Alarmknipperlichten  75
Claxon  76
Geluidssignaal voor voetgangers (plug-in hybride)  76
Noodoproep of pechhulpoproep  76
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)  78
Veiligheidsgordels  81
Airbags  83
Actieve motorkap  85
Kinderzitjes  86
De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen  88
ISOFIX-kinderzitjes  89
i-Size-kinderzitjes   91
Kinderzitjes plaatsen  92
Kinderbeveiliging  94
 6RijdenRijadviezen  95
Starten / afzetten van de motor   97
Plug-in hybrideauto starten  97
Elektrische parkeerrem  98
Automatische transmissie  101
Rijstanden  104
Hill  Start Assist  105
Schakelindicator  106
Stop & Start  106
Bandenspanningscontrolesysteem  108
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene adviezen  109
Stuurwiel met hands-on-detectiesysteem  111
Snelkoppelingen voor rijhulpsystemen  111
Verkeersbordherkenning  11 2
Snelheidsbegrenzer  11 6
Snelheidsregelaar - Specifieke adviezen  11 7   

25
Toegang 
2Selectief ontgrendelen en openen van de 
achterklep
Selectief ontgrendelen van de achterklep is 
standaard uitgeschakeld en elektrische bediening is 
standaard ingeschakeld.
► Met een elektrisch bedienbare achterklep: houd deze toets ingedrukt.om de 
bagageruimte te ontgrendelen en automatisch 
openen van de achterklep te activeren.
►
 
Met een niet-elektrisch bedienbare achterklep:
  
houd deze toets ingedrukt.om de bagageruimte 
te ontgrendelen en de achterklep gedeeltelijk te 
openen.
Wanneer de selectieve ontgrendeling van de 
achterklep is geactiveerd, blijven de portieren en de 
brandstofvulklep vergrendeld. 
Als de selectieve ontgrendeling van de achterklep is 
uitgeschakeld, wordt de auto bij het indrukken van 
de toets volledig ontgrendeld.
Als de elektrische werking van de achterklep  is uitgeschakeld, wordt de achterklep bij het 
indrukken van de toets op een kier gezet.
U moet de achterklep weer sluiten om de auto te 
kunnen vergrendelen.
De auto vergrendelen  
Afhankelijk van de uitvoering kan het  geluidssignaal voor vergrendeling worden 
ingesteld in de app Instellingen > Voertuig van het 
touchscreen.
Normale vergrendeling
► Druk op de vergrendeltoets.
De vergrendeling en, afhankelijk van de uitvoering,  
de inschakeling van het alarm worden bevestigd 
door het branden van de richtingaanwijzers en 
dagrijverlichting.
Afhankelijk van de uitvoering worden de 
buitenspiegels ingeklapt.
Als een van de portieren of de achterklep  niet goed is gesloten, kan de auto niet 
worden vergrendeld. Als de auto echter is 
uitgerust met een alarmsysteem, dan wordt dit na 
ongeveer 45 seconden ingeschakeld.
Als de auto wordt ontgrendeld maar de portieren 
of de achterklep worden vervolgens niet 
geopend, dan wordt de auto automatisch na 
ongeveer 30 seconden weer vergrendeld. Als 
de auto is uitgerust met een alarmsysteem, dan 
wordt dit automatisch weer ingeschakeld.
Supervergrendeling  
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,  werken de binnenportiergrepen niet. Ook 
worden de toetsen van de centrale vergrendeling 
in de auto uitgeschakeld.
De claxon blijft werken.
Schakel nooit de supervergrendeling in als er 
zich iemand in de auto bevindt.
►
 
Druk op de vergrendeltoets.
►
 
Druk binnen 3 seconden weer op de
  
vergrendeltoets om de supervergrendeling van de 
auto in te schakelen (de richtingaanwijzers gaan kort 
knipperen om dit te bevestigen).
Voor auto's met het Sleutelloos instap- en 
startsysteem met nabijheidssensor-systeem 
geeft een dubbel geluidssignaal aan dat de 
supervergrendeling van de auto niet is ingeschakeld.
Sluiten van de ruiten en het schuif-/
kanteldak
Er klinkt een geluidssignaal in het interieur voordat 
het dak begint te bewegen om eventuele inzittenden 
te waarschuwen.
►
 
Als u de ruiten en, afhankelijk van de uitvoering,
  
het schuif-/kanteldak helemaal wilt sluiten, druk 
langer dan 2 seconden op de vergrendeltoets.
►
 
Druk nog een keer op de toets op het stoppen
  
te sluiten. 
Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten en  het schuif-/kanteldak niet door voorwerpen 
of personen wordt gehinderd.
Als u bij een uitvoering met alarmsysteem 
de ruiten en/of het schuif-/kanteldak bij het 
verlaten van de auto op een kier wilt laten staan, 
moet u eerst de interieurbeveiliging van het 
alarmsysteem uitschakelen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over het alarmsysteem.    

26
Toegang 
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw vergrendelde auto op 
afstand herkennen, door:
– 
De richtingaanwijzers knipperen ongeveer 10
  
seconden.
–
 
De lampen van de buitenspiegels gaan branden.
–
 
De plafonniers gaan branden.
► Druk op deze toets.  
Advies
Afstandsbediening
De afstandsbediening is een gevoelig 
apparaat dat met hoge frequentie werkt; zit niet 
aan de afstandsbediening terwijl u deze in uw 
zak hebt, omdat u dan per ongeluk de auto kunt 
ontgrendelen.
Druk niet op de toetsen van de afstandsbediening 
wanneer u buiten het bereik van de auto 
bent, omdat dat ervoor kan zorgen dat de 
afstandsbediening niet meer werkt. In dat geval 
moet de afstandsbediening worden gereset.
De afstandsbediening werkt niet als de sleutel 
in het contactslot zit, zelfs niet als het contact is 
uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging Pas de elektronische startblokkering niet 
aan, omdat er dan storingen kunnen ontstaan.
Vergeet bij uitvoeringen met contactslot niet om 
de sleutel te verwijderen en aan het stuurwiel te 
draaien om het stuurslot te activeren.
Vergrendelen van de auto Wanneer de portieren onder het rijden 
zijn vergrendeld, kunnen hulpdiensten in 
noodgevallen lastig in de auto komen.
Haal uit veiligheidsoverwegingen altijd de 
contactsleutel uit het contactslot of neem de 
elektronische sleutel mee als u de auto verlaat, 
zelfs wanneer dit voor korte duur is.
Bij het aanschaffen van een gebruikte  auto
Laat uw sleutels door een PEUGEOT-dealer in 
het elektronische geheugen van de auto opslaan, 
zodat u zeker weet dat de sleutels in uw bezit de 
enige sleutels zijn waarmee de auto kan worden 
gestart.
Sleutelloos instap- en 
startsysteem met 
nabijheidssensor
Dit is een Sleutelloos instap- en 
startsysteem-systeem.
Hiermee wordt de auto automatisch vergrendeld 
/ ontgrendeld door de elektronische sleutel te 
detecteren.
Als de bestuurder de elektronische sleutel bij zich 
heeft, wordt de auto ontgrendeld zodra hij / zij de 
auto nadert en vergrendeld als hij / zij bij de auto 
vandaan loopt.
Sleuteldetectiezones:
 
 
Zone A: instapverlichting bij het naderen van de 
auto (2 tot 5 meter van de auto).
Zone B: automatische vergrendeling bij het van de 
auto vandaan lopen (ongeveer 2 meter van de auto).
Zone C: automatische ontgrendeling bij het naderen 
van de auto (1 tot 2 meter van de auto).
De automatische functies kunnen worden  ingesteld in de app Instellingen   > 
Voertuig
  van het touchscreen.
Ontgrendelen van de auto 
 
De selectieve ontgrendeling (bestuurdersportier, bagageruimte) kan     

47
Ergonomie en comfort
3Handmatig inklappen
De spiegels kunnen handmatig worden ingeklapt 
(parkeren, smalle garage, enz.).
► 
Kantel de spiegel richting de auto.
Elektrisch inklappen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de buitenspiegels 
elektrisch inklapbaar.
► Zorg dat het contact is aangezet 
en zet schakelaar A  vanuit de auto 
in de middelste stand.
►
 
Beweeg schakelaar 
 A naar 
achteren.
►
 
V
ergrendel de auto van buitenaf.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met  behulp van schakelaar A , worden ze niet 
automatisch uitgeklapt als de auto wordt 
ontgrendeld.
Elektrisch uitklappen
► Van buitenaf: ontgrendel de auto.
►  V an binnenuit: zet schakelaar A  met aangezet 
contact in de middelste stand en beweeg deze 
daarna naar achteren.
Het automatisch inklappen / uitklappen van  de buitenspiegels kan worden ingesteld in 
de app Instellingen
  > Voertuig   van het 
touchscreen.
Klap de spiegels in voordat u de auto laat 
wassen in een automatische wasstraat.
Automatisch kantelen van  buitenspiegels bij achteruitrijden
Afhankelijk van de uitvoering kan met deze functie 
het spiegelglas van de spiegels automatisch omlaag 
worden gekanteld om het achteruit inparkeren te 
vereenvoudigen.
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld 
terwijl de motor draait, wordt het spiegelglas van de 
spiegels naar de grond gericht.
Het spiegelglas van beide spiegels keert terug naar 
de oorspronkelijke stand:
–
 
Enkele seconden nadat er uit de
  
achteruitversnelling is geschakeld.
–
 
W
 anneer er sneller dan 10   km/h wordt gereden.
–
 
Als de motor wordt afgezet.
Het systeem kan in de app Instellingen > 
V oertuig   van het touchscreen worden 
ingeschakeld / uitgeschakeld.
Elektrochromatische 
binnenspiegel
 
 
Het elektrochroomsysteem gebruikt een sensor voor 
het detecteren van het niveau van het buitenlicht 
en van het licht dat van achteren op de auto valt 
zodat er automatisch en geleidelijk tussen dag- en 
nachtstand kan worden geschakeld.
Voor optimaal zicht bij het manoeuvreren  wordt het spiegelglas automatisch helderder 
als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Het systeem wordt uitgeschakeld als de lading in 
de bagageruimte hoger dan de bagageafdekking 
is of als er voorwerpen op de bagageafdekking 
zijn geplaatst.   

50
Ergonomie en comfort
3.Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters
4. Verstelbare en afsluitbare middelste 
ventilatieroosters
5. Ventilatieroosters voetenruimte bestuurder en 
voorpassagier
6. Ventilatieroosters voetenruimte achterpassagiers
7. Verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters
Advies
Het ventilatie- en 
airconditioningssysteem gebruiken
►
 
Let erop dat de uitstroomopening onder
  
de voorruit, de verschillende luchtkanalen, 
ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en 
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven 
voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar 
het interieur.
►
 
Dek de zonnesensor op het dashboard niet
  
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het 
automatische airconditioningssysteem.
►
 
Zet de airconditioning minstens één tot twee
  
keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het 
systeem in goede staat te houden.
►
 
Gebruik de airconditioning niet als deze niet
  
koelt en neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile 
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt 
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden 
uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen 
heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie  uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie in 
het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans op 
beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft  gestaan en de temperatuur in het interieur 
hoog is opgelopen, is het raadzaam om het 
interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg 
is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed 
wordt ververst.
Bij condensvorming door gebruik van de  airconditioning kan er water onder uit de 
auto lekken. Dit is volkomen normaal.
Onderhoud van het ventilatie- en  airconditioningssysteem
►
 
Controleer regelmatig de staat van het
  
interieurfilter en laat de filterelementen periodiek 
vervangen.
We raden aan om een samengesteld 
interieurfilter te gebruiken. Het speciale actieve 
additief biedt bescherming tegen vervuilende 
gassen en onaangename geuren.
►
 
V
oor een juiste werking van het 
airconditioningssysteem moet u het laten 
controleren volgens de aanbevelingen in het 
onderhoudsschema van de fabrikant. 
Stop & Start De verwarmings- en 
airconditioningssystemen werken alleen als de 
motor draait.
Schakel het Stop & Start-systeem tijdelijk uit om 
een comfortabele temperatuur in het interieur te 
behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer 
informatie over het
  Stop & Start-systeem.
Plug-in hybrideauto'sIntensief gebruik van de airconditioning 
beperkt de actieradius van de auto in de 
elektrische modus.
Ventilatie bij aangezet contact
Bij aangezet contact kunt u het ventilatiesysteem 
gebruiken om de luchtstroom (2 ) en de 
luchtverdeling (3 ) gedurende een bepaalde tijd in het 
interieur te regelen. Deze tijd is afhankelijk van de 
laadtoestand van de accu.
Deze functie geldt niet voor de airconditioning.
Automatische  airconditioning met 
gescheiden regeling
Bij dit systeem wordt het airconditioningssysteem 
automatisch ingeschakeld en worden de 
temperatuur, luchtstroom en luchtverdeling in het 
interieur automatisch geregeld.   

52
Ergonomie en comfort
– AUTO NORMAAL: voor het beste compromis 
tussen een comfortabele temperatuur en een stille 
werking (standaardinstelling).
– 
AUT
 O HARD: voor een dynamische en efficiënte 
luchtverdeling.
Druk om de AUTO-stand te wijzigen herhaaldelijk op 
toets  5-AUTO.
Gebruik instellingen AUTO NORMAAL en AUTO 
HARD om ervoor te zorgen dat passagiers op de 
achterbank zich comfortabel voelen.
Om de toevoer van koude lucht in de auto  bij koud weer en een koude motor te 
beperken neemt de luchtopbrengst geleidelijk toe 
totdat de gewenste comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen 
veel lager of hoger is dan de ingestelde 
comfortwaarde, heeft het geen zin om de 
ingestelde waarde te wijzigen om de gewenste 
temperatuur sneller te bereiken. Het systeem 
corrigeert het temperatuurverschil automatisch 
en zo snel mogelijk.
Handmatige instellingen 
van de automatische 
airconditioning
Het is mogelijk om een of meerdere van deze 
functies handmatig in te stellen terwijl het systeem 
de andere functies automatisch blijft regelen:
–
 
Regeling van de luchtopbrengst.
–
 
Regeling van de luchtverdeling.
Het controlelampje van de toets "AUTO" gaat uit 
wanneer een instelling is gewijzigd.
►  
Druk nogmaals op toets 
 5-AUTO om de 
automatische airconditioning opnieuw in te 
schakelen.
Regeling van de luchtstroom
Afhankelijk van de uitvoering:
►  Druk op een van de toetsen ( 2) om de 
luchtstroom te verhogen of te verlagen.
►
 
Druk op een van de toetsen (
 2) (ventilator) of 
beweeg uw vinger horizontaal over het scherm om 
de luchtstroom te verhogen of te verlagen.
Het is ook mogelijk om rechtstreeks op een van de 
waarden te drukken.
Het airconditioningssysteem  uitschakelen
Als de luchtstroom tot een minimum is beperkt, 
stopt de ventilatie.
" OFF" wordt naast de ventilator weergegeven.
Regeling van de luchtverdeling
► Druk op de toetsen  3 om de luchtstroomverdeling 
in het interieur aan te passen.
Voorruit en zijruiten  
Middelste ventilatieroosters en 
zijventilatieroosters
Voetenruimte   Er wordt een animatie geactiveerd om de 
aanwezigheid van geblazen lucht in de aangegeven 
richting weer te geven.
U kunt de drie toetsen tegelijkertijd indrukken voor 
een gelijkmatige luchtverdeling in het interieur.
Clean Cabin-functie
Omvat de functies AQS (Air Quality System) en 
Clean Air.
►
 
Druk op toets 
 7 om de functie in / uit te 
schakelen.
AQS-functie
Deze functie gebruikt een 
buitenluchtvervuilingssensor en activeert 
automatisch de luchtrecirculatie in het interieur 
wanneer een bepaald vervuilingsniveau in de 
buitenlucht wordt gedetecteerd.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt 
de recirculatie van de interieurlucht automatisch 
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende geurtjes 
te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld als 
de ruitensproeiers van de voorruit worden gebruikt of 
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur lager 
is dan 5 °C om te voorkomen dat de voorruit en 
zijruiten beslaan.
Clean Air-functie
Deze functie gebruikt een 
interieurluchtvervuilingssensor en detecteert fijnstof 
(bijvoorbeeld sigarettenrook, schimmel of bacteriën).   

65
Verlichting en zicht
4Hoogteverstelling van de 
koplampen
Handmatige verstelling van de 
koplampen
 
 
 
 
Stel de hoogte van de koplampen af op basis van 
de belading van uw auto om verblinding van andere 
weggebruikers te voorkomen.
0 (Basisinstelling)
Alleen bestuurder of bestuurder + 
voorpassagier
1 5 personen
2 5 personen + lading in de bagageruimte
3 Alleen bestuurder + lading in de 
bagageruimte
4 5 6 Niet gebruikt
Automatische Peugeot 
Matrix LED Technology 
2.0koplampverstelling
Dit systeem past automatisch de hoogte van de 
koplampen aan de lading van de auto aan.
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje 
op het instrumentenpaneel branden, in 
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Het systeem zet de koplampen in de laagste stand.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Raak de Peugeot Matrix LED Technology  2.0-koplampen niet aan - gevaar van 
elektrocutie!
Automatische verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de stand "AUTO" 
staat en de regen- / zonnesensor weinig buitenlicht 
detecteert, dan worden de parkeerlichten en het 
dimlicht automatisch ingeschakeld, onder dat 
de bestuurder iets hoeft te doen. Ze kunnen ook 
gaan branden als er regen wordt waargenomen; 
de ruitenwissers worden dan ook automatisch 
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte 
van de omgeving weer voldoende is of nadat de 
ruitenwissers zijn gestopt.
Storing
Bij een storing in de regen-/lichtsensor gaat  de verlichting van de auto branden en gaat 
dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel 
branden in combinatie met een geluidssignaal en / 
of een melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dek de regen-/lichtsensor midden aan de  bovenzijde van de voorruit achter de 
binnenspiegel niet af. De aan de sensor 
gekoppelde functies worden dan niet meer 
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen-/lichtsensor  ten onrechte voldoende licht waarnemen. 
De verlichting wordt dan niet automatisch 
ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan beslaan  en ervoor zorgen dat de regen-/lichtsensor 
niet goed werkt. 
Bij vochtige en koude weersomstandigheden 
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.   

69
Verlichting en zicht
4Tegenligger 
 
Wanneer er een tegenligger nadert, gaan alleen de 
lampsegmenten gericht op dit voertuig uit, zodat 
er een soort tunnel ontstaat terwijl u het voertuig 
nadert. 
Een verlicht gebied binnenrijden
Wanneer u een verlicht gebied binnenrijdt 
(bijvoorbeeld een stad), dan worden de 
lampsegmenten geleidelijk uitgeschakeld van buiten 
naar binnen en wordt het dimlicht ingeschakeld.
Een verlicht gebied verlaten
De lampsegmenten gaan geleidelijk branden binnen 
naar buiten en de normale koplampen worden weer 
ingeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf 
de verlichting omschakelen.
► 
Schakel het dimlicht / grootlicht handmatig in om
  
de functie te onderbreken.
De verlichting gaat over op de stand "automatische 
verlichting".
► U kunt de functie weer inschakelen door het  
dimlicht / grootlicht handmatig weer in te schakelen.
Storing
Bij een storing in de adaptieve  koplampverlichting of de camera wordt dit 
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel 
weergegeven, samen met een geluidssignaal en 
een melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dek de regen- / lichtsensor midden aan de  bovenzijde van de voorruit achter de 
binnenspiegel niet af. De aan de sensor 
gekoppelde functies worden dan niet meer 
geregeld.
Night Vision
Het systeem identificeert en signaleert de 
aanwezigheid van voetgangers en dieren in het 
gezichtsveld van de bestuurder, bij zeer weinig 
licht, met behulp van een infraroodcamera aan de 
voorkant van de auto.
Selecteer de weergavemodus "Night Vision" om 
het beeld van de infraroodcamera constant op 
het instrumentenpaneel weer te geven. Wanneer 
er aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt er 
een waarschuwing gegeven bij een kans op een 
aanrijding.
De permanente weergave verdwijnt nadat het 
contract wordt afgezet of als er niet aan de 
voorwaarden wordt voldaan.
Dit systeem is een rijhulpsysteem voor de  bestuurder, maar de bestuurder moet te 
allen tijde zijn of haar aandacht goed op het 
verkeer blijven houden.
Onder sommige omstandigheden zijn de 
temperatuurverschillen onvoldoende en kan 
het systeem niet alle gevaren detecteren of, 
omgekeerd, onjuiste waarschuwingen geven 
(bijvoorbeeld door warme motoren van langs de 
weg geparkeerde vrachtwagens).
Werkingsvoorwaarden
– Bij draaiende motor en in de Stop-stand van het  
Stop & Start-systeem.
–
 
Bij weinig licht met naar behoren werkend dimlicht
  
ingeschakeld.
–
 
T
 emperatuur tussen -30 °C en +28 °C.
–
 
Snelheid lager dan 160
   km/u.
–
 
Detectie van voetgangers of dieren groter dan 0,5
  
meter.
Inschakelen / uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app  ADAS   van het touchscreen.
Werking
Als de functie is geselecteerd, maar het display op het instrumentenpaneel, het