34
Toegang
Zijwaartse "schoppende" bewegingen werken niet. Als de "schoppende" beweging
niet is gedetecteerd, wacht dan minimaal 2
seconden voordat u het weer probeert.
Maak niet meerdere "schoppende" bewegingen
achter elkaar.
Als de elektrisch bedienbare achterklep niet open of
dicht gaat, controleer dan het volgende:
–
De functie is geactiveerd.
–
u de elektronische sleutel bij u hebt en dat deze
zich buiten de auto en in de detectiezone aan de
achterzijde bevindt.
–
de "schoppende" beweging is uitgevoerd in de
detectiezone, dicht genoeg bij de bumper.
–
u uw voet snel genoeg bij de bumper vandaan
hebt gehaald.
Wanneer de auto is vergrendeld, wordt de auto door het verzoek voor het openen van
de achterklep met deze functie ontgrendeld, of
alleen de achterklep wanneer de selectieve
ontgrendeling is geactiveerd, voordat de
achterklep wordt geopend.
Wanneer de achterklep met de functie Handsfree
toegang achterklep wordt gesloten, kunt u de
gehele auto vergrendelen.
Adviezen over de handsfree-functie (Handsfree toegang achterklep)
Als het systeem niet werkt, controleer dan of de
elektronische sleutel wellicht wordt gestoord door
hoogfrequente signalen (bijvoorbeeld van een
smartphone).
De functie kan worden uitgeschakeld bij zware
regenval en als er een laag sneeuw op de
achterklep ligt.
De functie werkt wellicht niet correct bij een
prothesebeen.
In sommige gevallen gaat de achterklep mogelijk
vanzelf open of dicht, met name:
–
bij het vast- of loskoppelen van een aanhanger
.
–
bij gebruik van een sleepvoorziening.
–
bij het bevestigen of verwijderen van een
fietsendrager.
–
bij het plaatsen of verwijderen van fietsen op / van
een fietsendrager.
–
wanneer u iets neerzet of optilt achter de auto.
–
wanneer een dier de achterbumper nadert.
–
als de auto wordt gewassen.
–
bij het uitvoeren van onderhoud aan de auto.
–
bij het pakken van het reservewiel.
Houd de elektronische sleutel uit de buurt van de
detectiezone of deactiveer de handsfree-functie om
dergelijke problemen te voorkomen.
Trekhaak De montage van een trekhaak kan het
detectiesysteem verstoren.
►
Maak een "schoppende" beweging aan de
rechterzijde van de trekhaak.
Een openingshoek opslaan
U kunt de openingshoek van de elektrisch
bedienbare achterklep beperken:
► open de achterklep handmatig of door op de
toets te drukken tot de gewenste hoek.
►
houd toets
C of knop B aan de buitenzijde
langer dan 3 seconden ingedrukt (het opslaan wordt
bevestigd door een kort geluidssignaal).
Wanneer er een nieuwe stand wordt opgeslagen,
wordt de vorige stand vervangen.
Opslaan is alleen mogelijk vanaf een openingshoogte groter dan of gelijk aan 1
meter tussen de onderste en bovenste positie
van de achterklep.
Handmatige bediening
De achterklep kan met de hand worden bewogen,
zelfs als de elektrische werking ingeschakeld is.
De achterklep mag niet bewegen.
►
Beweeg de achterklep zo langzaam en vloeiend
mogelijk.
Bij het handmatig openen en sluiten van de
elektrisch bedienbare achterklep is er geen
ondersteuning van gasveren. Het is daarom normaal
dat u weerstand ondervindt bij het openen en
sluiten.
Bij oververhitting van de motor Als de achterklep herhaaldelijk elektrisch
wordt geopend en gesloten, kan het voorkomen
dat de elektromotor te warm wordt waardoor
elektrische bediening tijdelijk niet meer mogelijk
is.
35
Toegang
2Wacht ten minste 10 minuten met het bedienen
van de achterklep om de elektromotor te laten
afkoelen.
Bedien het kofferdeksel handmatig als u niet zo
lang wilt wachten.
Handmatig sluiten van
de elektrisch bedienbare
achterklep bij een storing
Deze procedure is alleen nodig bij een storing of
bij uitschakeling/verlies van de achterklepmotor.
Als de storing wordt veroorzaakt door de accu,
wordt aanbevolen deze opnieuw op te laden of te
vervangen bij gesloten achterklep.
In deze situatie is wellicht veel kracht nodig om de
achterklep te sluiten.
►
Sluit de achterklep voorzichtig (zo langzaam
mogelijk) zonder hem dicht te slaan door op het
midden van de achterklep te duwen.
Sluit de achterklep niet door op een van de zijkanten te duwen, dit kan schade
veroorzaken!
Gebruiksvoorschriften
Onder winterse omstandigheden Voorkom bedieningsproblemen door
sneeuw van de achterklep te verwijderen voordat
deze automatisch wordt geopend.
Bij het wassen van de auto Als u de auto in een automatische wasstraat
laat wassen, vergeet dan niet om de auto eerst te
vergrendelen en uit de buurt van de auto te lopen
om te voorkomen dat de achterklep per ongeluk
wordt geopend.
Alarm
(Afhankelijk van de uitvoering)
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal.
Omtrekbeveiliging
Dit systeem controleert of de auto wordt geopend.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
bagageruimte of de motorkap probeert te openen.
Interieurbeveiliging
Het systeem controleert op bewegingen in het
interieur.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand het interieur binnendringt of als
iets of iemand in de auto beweegt.
Wegsleepbeveiliging
Het systeem controleert op veranderingen in de
stand van de auto.
Het alarm gaat af wanneer de auto wordt opgetild of
verplaatst.
Wanneer de auto is geparkeerd, gaat het alarm niet af als iets of iemand tegen de
auto aan komt.
Plug-in hybrideauto's Afhankelijk van de uitvoering kunnen de
interieurbeveiliging en wegsleepbeveiliging
beperkt of onderbroken zijn tijdens het
voorkoelen of voorverwarmen.
Zelfbeveiligingsfunctie
Het systeem controleert of systeemcomponenten
niet goed werken.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de
bedieningseenheid of de kabels van het hoorbare
alarm uit te schakelen of te beschadigen.
Werkzaamheden aan het alarmsysteem Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
► Zet het contact af en verlaat de auto.
36
Toegang
► Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de afstandsbediening of
door op de handgreep van het bestuurdersportier te
drukken.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd, knippert
het rode controlelampje van de toets één keer per
seconde en gaan de richtingaanwijzers gedurende
ongeveer 2 seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt na 5 seconden
geactiveerd en de interieurbeveiliging na 45
seconden.
Het alarm wordt niet geactiveerd wanneer de auto automatisch op afstand wordt
vergrendeld.
Deur, achterklep of motorkap Wanneer een portier, een deur, de
achterklep of de motorkap niet goed is gesloten,
wordt de auto niet vergrendeld, maar worden
de omtrek- en interieurbeveiliging wel na 45
seconden ingeschakeld.
Schuif-/kanteldak Als het schuif-/kanteldak open blijft, wordt
de auto vergrendeld met de omtrekbeveiliging
geactiveerd, maar zonder de interieurbeveiliging
of wegsleepbeveiliging ingeschakeld.
Uitschakelen
► Druk op een van de ontgrendeltoetsen van de
afstandsbediening:
Kort indrukken.
Lang indrukken.
of
►
Ontgrendel de auto door op de portiergreep van
het bestuurdersportier te drukken.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het
controlelampje van de toets gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende ongeveer 2
seconden.
Na het ontgrendelen met de afstandsbediening
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als een van de portieren of de
achterklep niet binnen 30 seconden wordt
geopend), wordt ook het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging uit om vals alarm te voorkomen,
bijvoorbeeld in de volgende gevallen:
–
Het raam staat een klein stukje open.
–
De auto wordt gewassen.
–
Er wordt een wiel verwisseld.
–
De auto wordt gesleept.
–
De auto staat op een schip of veerboot.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
► Zet het contact af en druk binnen 10 seconden
op de alarmtoets totdat het rode controlelampje blijft
branden.
►
V
erlaat de auto.
►
V
ergrendel de auto meteen met de
afstandsbediening of het Sleutelloos instap- en
startsysteem-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld: het
rode controlelampje in de toets knippert één keer
per seconde.
Deze uitschakelprocedure moet elke keer na het afzetten van het contact opnieuw
worden uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de interieur-
en wegsleepbeveiliging
► Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto
met de afstandsbediening of het Sleutelloos instap-
en startsysteem-systeem te ontgrendelen.
Het controlelampje in de toets gaat uit.
►
Schakel alle beveiligingsvoorzieningen opnieuw
in door de auto met de afstandsbediening of het
Sleutelloos instap- en startsysteem-systeem te
vergrendelen.
Het rode controlelampje in de toets knippert weer
één keer per seconde.
39
Toegang
2Als het dak door regen of het wassen van de auto nat is geworden, wacht dan totdat het
volledig droog is voordat u het dak bedient.
Open het dak niet als het met sneeuw of ijs is
bedekt - Kans op beschadiging!
Gebruik alleen kunststof ijskrabbers om het dak
sneeuw- of ijsvrij te maken.
Controleer regelmatig de staat van de rubbers van het schuif- / kanteldak
(aanwezigheid van vuil, dode bladeren enz).
Als u de auto in een wasstraat of met een
hogedrukreiniger gaat reinigen, controleer dan
eerst of het dak volledig is gesloten en houd de
hogedrukreiniger altijd op meer dan 30 cm van
de rubbers.
Laat de auto nooit achter met geopend dak.
Werking
Wanneer u het schuif-/kanteldak volledig opent,
beweegt het beweegbare glazen deel eerst naar
de gedeeltelijk geopende positie en schuift het
vervolgens over het dak. Elke tussenstand is
mogelijk.
Voordat u de bedieningstoets van het
schuif-/kanteldak bedient, moet u
controleren of de beweging niet door voorwerpen
of personen wordt belemmerd.
Let vooral goed op als kinderen het schuif-/
kanteldak bedienen.
Als u het schuif-/kanteldak bedient en er iets
vastzit, dan kunt u de beweging van het dak
stoppen door op de betreffende bedieningstoets
te drukken.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat de
passagiers het schuif-/kanteldak op de juiste
manier gebruiken.
Wanneer u de stand van het schuif-/kanteldak
handmatig aanpast, kan het gebeuren dat de
beveiliging tegen beknellen niet meer goed werkt.
Voer een reset uit.
Beveiliging tegen beknellen
Als het dak tijdens het sluiten op een obstakel stuit,
wordt de beweging automatisch omgedraaid.
Het schuif-/kanteldak openen / sluiten
► Wanneer u het schuif-/kanteldak wilt openen,
bedient u het deel van de toets dat naar achteren is
gericht.
►
W
anneer u het schuif-/kanteldak wilt sluiten,
bedient u het deel van de toets dat naar voren is
gericht.
De toets bedienen
► Wanneer u voorbij het weerstandspunt van
de toets drukt, wordt het dak volledig geopend of
gesloten.
► En wanneer u nog een keer op de toets drukt,
stopt de beweging.
►
W
anneer de toets ingedrukt wordt gehouden
(zonder voorbij het weerstandspunt te gaan), dan
stopt het glas als de toets wordt losgelaten.
►
Schuif-/kanteldak gesloten: druk de toets één
keer in zonder het weerstandspunt te passeren om
het dak in de gedeeltelijk geopende positie te zetten.
Het schuif-/kanteldak en de ruiten kunnen worden gesloten door de
vergrendelingstoets van de afstandsbediening
ingedrukt te houden.
Druk nog een keer op de knop op de beweging
te stoppen.
Het zonnescherm openen / sluiten
► U kunt het zonnescherm openen door de
handgreep naar achteren te trekken totdat de
gewenste positie wordt bereikt.
►
U kunt het zonnescherm sluiten door de
handgreep naar voren te duwen totdat de gewenste
positie wordt bereikt.
Resetten
Resetten is nodig als de accu weer is aangesloten,
bij een storing in het schuif-/kanteldak of wanneer
het dak schokkerig beweegt.
►
Controleer of de beweging van het schuif-/
kanteldak niet wordt belemmerd en of de
afdichtingen schoon zijn.
47
Ergonomie en comfort
3Handmatig inklappen
De spiegels kunnen handmatig worden ingeklapt
(parkeren, smalle garage, enz.).
►
Kantel de spiegel richting de auto.
Elektrisch inklappen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de buitenspiegels
elektrisch inklapbaar.
► Zorg dat het contact is aangezet
en zet schakelaar A vanuit de auto
in de middelste stand.
►
Beweeg schakelaar
A naar
achteren.
►
V
ergrendel de auto van buitenaf.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van schakelaar A , worden ze niet
automatisch uitgeklapt als de auto wordt
ontgrendeld.
Elektrisch uitklappen
► Van buitenaf: ontgrendel de auto.
► V an binnenuit: zet schakelaar A met aangezet
contact in de middelste stand en beweeg deze
daarna naar achteren.
Het automatisch inklappen / uitklappen van de buitenspiegels kan worden ingesteld in
de app Instellingen
> Voertuig van het
touchscreen.
Klap de spiegels in voordat u de auto laat
wassen in een automatische wasstraat.
Automatisch kantelen van buitenspiegels bij achteruitrijden
Afhankelijk van de uitvoering kan met deze functie
het spiegelglas van de spiegels automatisch omlaag
worden gekanteld om het achteruit inparkeren te
vereenvoudigen.
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
terwijl de motor draait, wordt het spiegelglas van de
spiegels naar de grond gericht.
Het spiegelglas van beide spiegels keert terug naar
de oorspronkelijke stand:
–
Enkele seconden nadat er uit de
achteruitversnelling is geschakeld.
–
W
anneer er sneller dan 10 km/h wordt gereden.
–
Als de motor wordt afgezet.
Het systeem kan in de app Instellingen >
V oertuig van het touchscreen worden
ingeschakeld / uitgeschakeld.
Elektrochromatische
binnenspiegel
Het elektrochroomsysteem gebruikt een sensor voor
het detecteren van het niveau van het buitenlicht
en van het licht dat van achteren op de auto valt
zodat er automatisch en geleidelijk tussen dag- en
nachtstand kan worden geschakeld.
Voor optimaal zicht bij het manoeuvreren wordt het spiegelglas automatisch helderder
als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Het systeem wordt uitgeschakeld als de lading in
de bagageruimte hoger dan de bagageafdekking
is of als er voorwerpen op de bagageafdekking
zijn geplaatst.
70
Verlichting en zicht
uitgebreid head-up display en de waarschuwingen
niet beschikbaar zijn (op de pagina voor de
weergavemodus "Night Vision"), gaat het
controlelampje grijs branden.
Als er aan alle werkingsvoorwaarden is voldaan, gaat het controlelampje groen
branden: de weergave op het instrumentenpaneel,
op het uitgebreid head-up display (als de functie op
de pagina "Night Vision" is geselecteerd) en het
geven van waarschuwingen zijn beschikbaar.
Als er aan bepaalde werkingsvoorwaarden (snelheid of temperatuur) niet wordt voldaan,
gaat het controlelampje oranje branden: alleen de
weergave op het instrumentenpaneel en op het
uitgebreid head-up display zijn beschikbaar (op
pagina "Night Vision").
Zolang het omgevingslicht te sterk is of de dimlichten
niet zijn ingeschakeld, zijn de waarschuwingen niet
beschikbaar.
Het detectiebereik van de camera ligt tussen 15 m
(voor voetgangers) en 200 m, afhankelijk van het
zicht.
Als er een voetganger of dier wordt waargenomen,
waarschuwt het systeem de bestuurder tot een
afstand van 100 m tot een mogelijke aanrijding.
Het camerabeeld wordt in grijstinten op het
instrumentenpaneel weergegeven, waarbij warme
objecten lichter zijn dan koude objecten.
Wanneer er voetgangers of dieren worden
waargenomen, verschijnen deze in gele kaders.
Wanneer het systeem de kans op een aanrijding met een voetganger of
een dier waarneemt, geeft het een waarschuwing:
midden in het weergavevenster verschijnt een
symbool. Het silhouet van de voetganger of het dier
wordt rood omkaderd.
Als de pagina voor weergave van de "Night Vision"
niet is geselecteerd, verschijnt de waarschuwing in
een tijdelijk venster.
Bij een waarschuwing kan de bestuurder direct
ingrijpen via een uitwijkmanoeuvre of door te
remmen.
Werkingslimieten
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk
minder goed of helemaal niet:
–
Bij slecht zicht (bij sneeuwval, zware regenval of
dichte mist).
–
De camera wordt bedekt door sneeuw
, modder
of stof.
–
De camera is bekrast door het herhaaldelijk
wassen van de auto in een wasstraat met draaiende
borstels.
–
Zeer hoge buitentemperatuur
.
–
Aan de top of de voet van een steile helling.
–
Op zeer bochtige wegen.
–
In een bocht.
–
Na een aanrijding waardoor de instellingen van de
camera verstoord zijn of de camera beschadigd is.
–
Als de grille opnieuw is gespoten, maar niet door
het PEUGEOT-dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Onderhoudstips
De infraroodcamera beschikt over een
ruitensproeierkop die is aangesloten op het
ruitensproeiersysteem aan de voorzijde van de auto.
De sproeierkop werkt niet telkens wanneer het
ruitensproeiersysteem voor de voorruit wordt
gebruikt. De sproeifrequentie is in het systeem
ingesteld.
Controleer regelmatig of de infraroodcamera schoon
is.
73
Verlichting en zicht
4De gevoeligheid aanpassen
De eerste stand (boven) is de laagste gevoeligheid
van de sensor.
De laatste stand (onder) is de hoogste gevoeligheid
van de sensor.
Hoe hoger de gevoeligheid, hoe sneller het systeem
reageert en de wisserfrequentie verhoogt.
Wanneer de ring van een hogere stand naar
een lagere stand wordt gedraaid, bewegen de
ruitenwissers ter bevestiging.
Als het contact langer dan 1 minuut is afgezet met de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO, en het contact weer wordt
aangezet:
–
het systeem werkt, afhankelijk van de
hoeveelheid regen die wordt gedetecteerd, zodra
de rijsnelheid hoger dan 10 km/h wordt en de
buitentemperatuur lager dan +3 °C is.
–
het systeem werkt meteen, afhankelijk van de
hoeveelheid regen die wordt gedetecteerd, als de
buitentemperatuur hoger dan +3 °C is.
Dek de regen-/lichtsensor niet af. Schakel de automatische ruitenwissers uit
en zet het contact af als de auto wordt gewassen
in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
volledig ontdooid is.
Storing
Bij een storing in de automatische werking van de
ruitenwissers werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De
stand kan ook bij winters weer (ijs en sneeuw)
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los van
de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de ruitenwissers raden wij u het volgende aan:
–
er voorzichtig mee om te gaan.
–
ze regelmatig te reinigen met zeepsop.
–
Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk
karton tegen de voorruit te houden.
–
ze te vervangen zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit
demonteert
Wanneer u de wisserhendel direct na het
uitschakelen van het contact bedient, gaan de
wisserbladen in een verticale positie staan.
►
U kunt vervolgens de gewenste procedure
uitvoeren of de ruitenwisserbladen vervangen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad
voor de voorruit
► Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in
de oorspronkelijke stand te zetten.
95
Rijden
6Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
alle omstandigheden goed op.
►
Let goed op uw omgeving en houd uw handen
op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op
onverwachte situaties.
►
Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
situaties waarbij u moet remmen en houd afstand
van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.
►
Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt
uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals
voor het veranderen van instellingen).
►
Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur
pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Risico op
vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de mechanische
onderdelen van uw auto (de motor en de
transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem. Risico op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer de auto nooit of laat de motor nooit draaien op een brandbare
ondergrond (zoals droog gras en dode
bladeren).Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten van de
motor nog enkele minuten warm. Brandgevaar!
Rijd nooit op oppervlakken die met vegetatie zijn bedekt (zoals hoog gras,
dode bladeren, gewassen en vuil), zoals op
een akker, een plattelandsweg die met
struiken is dichtgegroeid of bermen met veel
gras.
Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem
of andere systemen van de auto die zeer heet
worden komen. Brandgevaar!
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken. Kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan de
parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in stand N of P, afhankelijk van
het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen
zo veel mogelijk te vermijden. Het water kan
de verbrandingsmotor, de elektromotor, de
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw
auto ernstig beschadigen.
Wanneer u genoodzaakt bent om over een
overstroomd weggedeelte te rijden:
►
Controleer of het water nergens meer dan 15
cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
►
Schakel de functie Stop & Start uit.
►
Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h.
►
Zet de auto niet stil en zet de motor niet af.