Het compacte reservewiel
• Op de band van het compacte
reservewiel staat aan de zijkant de
aanduiding TEMPORARY USE ONLY
(alleen voor tijdelijk gebruik). Gebruik
het compacte reservewiel alleen
tijdelijk en alleen in noodgevallen.
• Controleer de bandenspanning van
het compacte reservewiel.
(→Blz. 518)
Bij gebruik van het compacte
reservewiel
Het compacte reservewiel is niet
voorzien van een
bandenspanningssensor en -zender,
waardoor een te lage bandenspanning
hiervan niet wordt aangegeven door het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
Verder zal, als u het compacte
reservewiel monteert nadat het
waarschuwingslampje voor een lage
bandenspanning is gaan branden, dit
lampje blijven branden.Bij gebruik van het compacte
reservewiel
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden.
Als uw auto een lekke voorband krijgt
op een weg die bedekt is met sneeuw
of ijs (behalve 235/55R19 banden)
Vervang een van de achterwielen van de
auto door het compacte reservewiel.
Voer onderstaande stappen uit en
monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen:
1. Vervang het wiel links of rechts achter
door het compacte reservewiel.
2. Vervang het wiel met de lekke
voorband door het wiel dat van de
achterzijde afkomstig is.
3. Monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
495
8
Bij problemen
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
Bij gebruik van het compacte
reservewiel
Het kan voorkomen dat de rijsnelheid
niet goed wordt weergegeven en dat de
volgende systemen niet goed werken:
– ABS en Brake Assist
– VSC/Trailer Sway Control
–TRC
– Cruise control (indien aanwezig)
– Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik (indien
aanwezig)
– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
(indien aanwezig)
– EPS
– LTA (Lane Tracing Assist) (indien
aanwezig)
– Bandenspanningswaarschuwings-
systeem
– AHB (Automatic High Beam)
(indien aanwezig)
– BSM (Blind Spot Monitor) (indien
aanwezig)
– Rear View Monitor-systeem
(indien aanwezig)
– Panoramic View Monitor (indien
aanwezig)
– Toyota Parking Assist-monitor
(indien aanwezig)
– Toyota Parking Assist-sensor
(indien aanwezig)
– PKSB (Parking Support Brake)
(indien aanwezig)
– Navigatiesysteem (indien
aanwezig)
Bovendien kan het onderstaande
systeem niet volledig worden gebruikt,
maar worden mogelijk ook de
onderdelen van de aandrijflijn negatief
beïnvloed:
– E-Four (elektronisch on-demand
AWD-systeem)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Snelheidsbeperking bij gebruik van
het compacte reservewiel
Rijd niet harder dan 80 km/h als er een
compact reservewiel onder de auto is
gemonteerd.
Het compacte reservewiel is niet
ontworpen voor gebruik bij hoge
snelheden. Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval en ernstig letsel.
Na gebruik van gereedschap en krik
Controleer voor het rijden of het
gereedschap en de krik weer goed zijn
opgeborgen en bevestigd. Dit om te
voorkomen dat een van deze
voorwerpen bij een aanrijding of bij
hard remmen letsel veroorzaakt.
OPMERKING
Rijd voorzichtig over oneffenheden in
het wegdek heen als het compacte
reservewiel onder de auto gemonteerd
is
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden. Wees voorzichtig bij
het rijden over slechte wegen.
Rijden met sneeuwkettingen en het
compacte reservewiel
Monteer geen sneeuwketting op het
compacte reservewiel.
De sneeuwketting kan de carrosserie
beschadigen en het rijgedrag in
negatieve zin beïnvloeden.
Bij het vervangen van banden
Neem voor het verwijderen en plaatsen
van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en -zenders
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, omdat de
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
497
8
Bij problemen
OPMERKING(Vervolgd)
bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet
voorzichtig mee wordt omgegaan.
8.2.7 Als het hybridesysteem
niet kan worden gestart
Het niet starten van het hybridesysteem
kan verschillende oorzaken hebben.
Raadpleeg het volgende overzicht en
onderneem de bijpassende acties:
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart, ook al is de startprocedure
correct uitgevoerd (→blz. 246)
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De AC-laadkabel is mogelijk
aangesloten op de auto. (→Blz. 117)
• De elektronische sleutel werkt
mogelijk niet goed. (→Blz. 500)
• Er is mogelijk onvoldoende brandstof
aanwezig in de tank. Vul de
brandstoftank. (→Blz. 269)
• Er kan een storing aanwezig zijn in de
startblokkering. (→Blz. 62)
• Er kan een storing aanwezig zijn in het
stuurslotsysteem.
• Het hybridesysteem van de motor is
mogelijk defect als gevolg van een
elektrische storing, zoals een ontladen
batterij van de elektronische sleutel of
een defecte zekering. Er bestaat
echter, afhankelijk van het soort
storing, een noodmaatregel om het
hybridesysteem te starten.
(→Blz. 498)
• De kans bestaat dat de temperatuur
van het batterijpakket (tractiebatterij)
zeer laag is (lager dan ongeveer
-30°C). (→Blz. 247)De interieurverlichting en de
koplampen gaan zwakker branden of de
claxon maakt geen of weinig geluid
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De 12V-accu is mogelijk te ver
ontladen. (→Blz. 502)
• De accuklemmen zitten mogelijk los of
zijn gecorrodeerd. (→Blz. 423)
De interieurverlichting en de
koplampen gaan niet aan of de claxon
maakt geen geluid
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De 12V-accu is mogelijk te ver
ontladen. (→Blz. 502)
• Een of beide klemmen van de
12V-accu kunnen loszitten.
(→Blz. 423)
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als het probleem niet
verholpen kan worden of als de
reparatieprocedure niet bekend is.
Starten van het hybridesysteem in
noodgevallen
Wanneer het hybridesysteem niet start
maar de startknop normaal werkt, kan het
systeem aan de hand van de volgende
stappen voorlopig worden gestart.
Gebruik deze startprocedure alleen in
noodgevallen.
1. Trek aan de parkeerremschakelaar om
te controleren of de parkeerrem is
geactiveerd. (→Blz. 255)
Het waarschuwingslampje van de
parkeerrem gaat branden.
2. Zet de selectiehendel in stand P.
3. Zet het contact in stand ACC.
4. Houd de startknop gedurende
15 seconden ingedrukt terwijl het
rempedaal stevig wordt ingetrapt.
8.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
498
Buitenspiegels (→blz. 222)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Automatisch in- en uitklap-
penGekoppeld aan het
vergrendelen/
ontgrendelen van de
portierenUit
––O
Gekoppeld aan be-
diening startknop
Elektrisch bedienbare ruiten en panoramadak*(→blz. 223, blz. 226)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Aan mechanische sleutel ge-
koppelde werking (openen)Uit Aan – – O
Aan mechanische sleutel ge-
koppelde werking (sluiten)Uit Aan – – O
Gekoppelde werking aan af-
standsbediening (openen)Uit Aan – – O
Gekoppelde werking aan af-
standsbediening (sluiten)Uit Aan – – O
Koppeling van werking aan
afstandsbediening (zoemer)Aan Uit – – O
Waarschuwingsfunctie zijrui-
ten openAan Uit – – O
Waarschuwingsfunctie
schuifdak openAan Uit – – O
*Indien aanwezig
Verlichting (→blz. 260)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Zoemer verlichting Aan Uit – – O
Automatische verlichting (→blz. 260)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Gevoeligheid lichtsensor Standaard-2-2 O – O
Tijd die verstrijkt voordat de
koplampen uitgaan (Exten-
ded Headlight Lighting)30 seconden60 seconden
––O 90 seconden
120 seconden
9.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
526
RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)*1(→blz. 317)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)Aan Uit – O –
Zoemervolume
*2Niveau 2Niveau 1
–O–
Niveau 3
*1Indien aanwezig
*2Deze instelling is gekoppeld aan het zoemervolume van de Toyota Parking
Assist-sensor.
Toyota Parking Assist-sensor
*1(→blz. 339)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Toyota Parking Assist-sensor Aan Uit – O O
Zoemervolume
*221
–OO
3
*1Indien aanwezig
*2Deze instelling is gekoppeld aan het zoemervolume van de RCTA-functie (Rear Crossing
Traffic Alert).
PKSB (Parking Support Brake)
*(→blz. 347)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
PKSB-functie (Parking Sup-
port Brake)Aan Uit – O –
*Indien aanwezig
Airconditioning (→blz. 372)
Functie StandaardinstellingPersoonlijke voor-
keursinstellingABC
Schakelen tussen buiten-
luchtmodus en de aan de
toets AUTO gekoppelde recir-
culatiemodusAan Uit O – O
Automatische bediening air-
coschakelaarAan Uit O – O
Schakelen naar de buiten-
luchtmodus als de auto ge-
parkeerd isAan Uit – – O
9.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
529
9
Voertuigspecificaties
De selectiehendel kan niet
vanuit stand P in een an-
dere stand worden gezet,
zelfs al trapt u het rempe-
daal in
• Staat het contact AAN? Als u de
selectiehendel niet in een andere
stand kunt zetten na het intrappen
van het rempedaal terwijl het contact
AAN staat. (→Blz. 252)
Het stuurwiel kan niet
worden gedraaid nadat het
hybridesysteem is
uitgeschakeld
• Het wordt automatisch vergrendeld
om diefstal van de auto te voorkomen.
(→Blz. 247)
De ruiten kunnen niet
worden geopend of geslo-
ten met de schakelaars van
de ruitbediening
• Is de blokkeerschakelaar van de
ruitbediening ingedrukt? De
elektrisch bedienbare ruiten, behalve
die van het bestuurdersportier,
kunnen niet worden bediend als de
blokkeerschakelaar van de
ruitbediening wordt ingedrukt.
(→Blz. 226)
Het contact wordt automa-
tisch UIT gezet
• De auto power off-functie wordt
bediend als het contact gedurende
een bepaalde tijd in stand ACC of AAN
staat (het hybridesysteem werkt niet).
(→Blz. 249)
Tijdens het rijden klinkt
een waarschuwingszoemer
• Het controlelampje van de
veiligheidsgordel knippert
Dragen de bestuurder en de
passagiers hun veiligheidsgordel?
(→Blz. 471, Blz. 471)
• Het waarschuwingslampje van de
parkeerrem brandt
Is de parkeerrem gedeactiveerd?
(→Blz. 255)
Afhankelijk van de situatie klinken er
mogelijk ook andere soorten
waarschuwingszoemers. (→Blz. 466,
blz. 474)
Er wordt een alarm geacti-
veerd en de claxon klinkt
(indien aanwezig)
• Heeft iemand een portier geopend
tijdens het instellen van het alarm? De
sensor signaleert dit en laat het alarm
klinken. (→Blz. 63)
Zet om het alarm te stoppen het
contact AAN of start het
hybridesysteem.
Bij het verlaten van de
auto klinkt een
waarschuwingszoemer
• Wordt de melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay?
Controleer de melding op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 474)
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
535
Index
A
Antidiefstalsysteem...........62
Alarm*..................63
Bedienen van het systeem......62
Inbraaksensor en hellingsensor . . .64
Inschakelen/uitschakelen/uitzetten
van het alarmsysteem.........63
Inschakelen/uitschakelen van de
supervergrendeling..........62
Startblokkering.............62
Supervergrendeling*.........62
B
Bedienen van verlichting en
ruitenwissers...............260
Achterruitenwisser en -sproeier . .268
AHB (Automatic High Beam)* . . .262
Bedienen van de
ruitenwisserhendel......266
,268
Bediening...............265
Extended Headlight
Lighting-systeem..........262
Handmatig in- en uitschakelen van
het grootlicht.............264
Inschakelen van de koplampen . . .260
Inschakelen van het Automatic High
Beam-systeem............262
Inschakelen van het grootlicht . . .262
Lichtschakelaar............260
Ruitenwissers en -sproeiers. . . .265
Schakelaar mistlampen.......265
Belangrijke informatie.........460
Alarmknipperlichten.........460
Als de onder water staat of het water
op de weg stijgt............461
Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . .460
Bedieningsinstructies........460
De auto tot stilstand brengen . . .460
G
Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming.........372
Activeren van de op afstand
bedienbare airconditioning.....380
Automatische airconditioning . . .372Bedienen van de stoelverwarming
achter..................383
Bedienen van de stoelverwarming en
-ventilatoren voor..........382
Bedienen van de stoelverwarming
voor...................382
Bedieningspaneel
airconditioning............372
Gebruik van de automatische
modus.................376
Geconcentreerde
luchtcirculatiemodus voorstoel
(S-FLOW-modus)..........377
Op afstand bedienbare
airconditioning............379
Overzicht en bediening
uitstroomopeningen.........378
Stuurwielverwarming........382
Stuurwielverwarming*/
stoelverwarming voor*/
stoelverwarming en -ventilatoren
voor*/stoelverwarming achter . . .381
Voor het verlaten van de auto . . .379
Voorruitverwarming (indien
aanwezig)/voorruitontwaseming
(indien aanwezig)...........377
Gebruik van de
interieurverlichting...........384
Bedienen van de
interieurverlichting.........385
Bedienen van de leeslampjes. . . .385
Overzicht interieurverlichting . . .384
Plaats van de
interieurverlichting.........384
Gebruik van de ondersteunende
systemen.................271
BSM (Blind Spot Monitor)*.....317
Cruise control*............313
De Blind Spot Monitor-functie . . .333
De Rear Crossing Traffic
Alert-functie.............335
Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist (auto's met
RSA)...................309
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik*......302
Functies die zijn opgenomen in het
LTA-systeem..............292
GPF-systeem
(benzineroetfilter)..........357
Trefwoordenlijst
593
Trefwoordenlijst
Hervatten van het rijden met de
volgregeling als de auto is stilgezet
door het systeem
(afstandsregelmodus)........307
Inschakelen/uitschakelen Dynamic
Radar Cruise Control met Road Sign
Assist (auto's met RSA).......310
Inschakelen/uitschakelen van de
Parking Support Brake........348
Inschakelen van het
LTA-systeem..............294
Inschakelen van het systeem. . . .356
Instellen van de rijsnelheid . .313
,315
Instellen van de rijsnelheid
(afstandsregelmodus)........306
Instellingen tussenafstand
(afstandsregelmodus)........307
In-/uitschakelen van de
BSM-functie/RCTA-functie.....318
LTA (Lane Tracing Assist)*.....289
Meldingen op het multi-
informatiedisplay...........294
Naderingswaarschuwing
(afstandsregelmodus)........308
Ondersteunde soorten
verkeersborden............299
Ondersteunende systemen.....358
Ondersteunend systeem......271
Overzicht systeem..........350
Overzicht van de ondersteunende
systemen................358
Parking Support Brake-functie (voor
stilstaande objecten)*........351
Parking Support Brake-functie (voor
voertuigen die achterlangs
rijden)*.................353
PCS (Pre-Crash Safety-
systeem)*...............281
PKSB (Parking Support Brake)* . .347
PKSB-systeem (Parking Support
Brake)..................347
Rijden in de
afstandsregelmodus.........305
Rijmodusselectieschakelaar. . . .355
RSA (Road Sign Assist)*.......298
Selecteren van de constante-
snelheidsregelmodus........308
Selecteren van een rijmodus. . . .355
Sensoren................272
Signaleerbare objecten.......281
Snelheidsbegrenzer*........315Soorten sensoren.......352
,354
Systeemfuncties...........282
Systeemonderdelen . .303
,313,317,339
Toyota Parking Assist-sensor. . . .339
Toyota Parking Assist-sensor
in-/uitschakelen...........340
Toyota Safety Sense*........271
Trail-modus..............356
Uitschakelen en hervatten van de
constante-snelheidsregeling. . . .314
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsbegrenzer.........316
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsregeling...........308
Voorbeelden van het in werking
treden van de functie.....351
,354
Waarschuwingsfunctie.......301
Wanneer de Trail-modus in werking
is.....................356
Weergave en zoemer voor
begrenzingsregeling hybridesysteem
en remregeling............349
Weergave op het multi-
informatiedisplay...........299
Weergave sensorsignalering, afstand
tot object................345
Wijzigen van de ingestelde
snelheid..........306
,314,316
Wijzigen van de tussenafstand
(afstandsregelmodus)........307
Wijzigen van instellingen van het
Pre-Crash Safety-systeem.....283
Gebruik van de
opbergmogelijkheden.........386
Afdekplaat...............390
Bagageafdekking (indien
aanwezig)...............391
Bagagehaken.............390
Bekerhouders.............388
Consolevak..............387
Dashboardkastje...........387
Extra opbergvak (indien
aanwezig)...............389
Fleshouders..............388
Opbergvakje onder de
afdekplaat...............391
Open opbergvak...........389
Overzicht van
opbergmogelijkheden........386
Trefwoordenlijst
594