90
► Draai draaiknop 1 naar een hogere temperatuur (minstens 21).► Draai draaiknop 2 naar niveau 2 of hoger.► Druk niet op de andere toetsen.Wijzig na het ontwasemen de instellingen naar wens.
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
► Druk op deze toets om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid en de luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.► Druk nogmaals op deze toets of op “AUTO” om deze functie uit te schakelen.Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als die van vóór het uitschakelen.
NOTIC E
Voorruit- en ruitensproeierverwarmingZie het desbetreffende hoofdstuk voor meer informatie over de ruitenwisserschakelaar en in het bijzonder de voorruit- en ruitensproeierverwarming.
NOTIC E
Bij uitvoeringen met een Stop & Start-systeem is de STOP-stand niet beschikbaar zolang de voorruitontwaseming in werking is.
Voorruitverwarming
Bij koud weer verwarmt dit systeem de onderzijde van de voorruit en het gedeelte van de voorruit langs de linker voorruitstijl.Zonder dat u er de instellingen van de airconditioning voor hoeft te wijzigen zorgt dit
systeem ervoor dat de ruitenwisserbladen sneller loskomen als ze aan de voorruit zijn vastgevroren en helpt het opeenhoping van sneeuw te voorkomen tijdens het wissen.
Aan/uit
► Druk bij draaiende motor op deze toets om de functie in of uit te schakelen (bevestigd door een controlelampje).De werkingsduur is afhankelijk van de buitentemperatuur.Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld om te voorkomen dat er te veel energie wordt verbruikt.
11 0
Vehicle Stability Control
(VSC)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma omvat de volgende systemen:– Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remkrachtverdeling (EBFD).– Emergency Braking Assistance (EBA).– Antispinregeling (ASR).– Dynamic Stability Control (DSC).– Trailer Stability Assist (TSA).
Antiblokkeersysteem
(ABS)/elektronische
remkrachtverdeling (EBFD).
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop.De elektronische remkrachtverdeling (EBFD)
verdeelt de remdruk over de vier wielen.► Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het niet los.
NOTIC E
Tijdens de normale werking van het ABS kunt u lichte trillingen voelen in het rempedaal.
Het blijven branden van dit waarschuwingslampje duidt op een storing in het ABS.De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig en matig uw snelheid.Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.Als dit waarschuwingslampje samen met de waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat branden, in combinatie met een melding en een geluidssignaal, duidt dit op een storing in de EBFD.Breng de auto tot stilstand.Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats en zet het contact UIT.Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
WARNI NG
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn goedgekeurd.
WARNI NG
Na een aanrijding
Laat het systeem nakijken door een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Emergency Braking
Assistance (EBA)
Dit systeem verkort de remweg door de remdruk te optimaliseren.Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt. Het zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)/
Dynamic Stability Control
(DSC)
De antispinregeling (of Traction Control) verbetert de tractie door het motorkoppel te beperken en de aangedreven wielen af te remmen om zo het spinnen van de wielen te voorkomen. De ASR verbetert ook de koersstabiliteit.Als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, grijpt de Dynamic Stability Control automatisch in door het door de motor geleverde koppel aan te passen en een of
meerdere wielen af te remmen om de auto, binnen de natuurkundige grenzen, weer in de juiste koers te brengen.Deze systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.Deze systemen worden geactiveerd bij een probleem met de grip of de koers (bevestigd door dit waarschuwingslampje dat op het instrumentenpaneel knippert).
139
Rijden
6
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden op overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, omdat hierbij de motor, de transmissie en de elektrische installatie van uw auto ernstig beschadigd kunnen raken.
Als het niet te vermijden is om op een overstroomd gedeelte van de weg te rijden:► Verzeker u ervan dat het water nergens dieper is dan 15 cm en houd daarbij rekening met de golven die kunnen worden veroorzaakt door andere weggebruikers.► Schakel de functie Stop & Start uit.► rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h.► Zet de auto niet stil en zet de motor niet uit.Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan zodra de verkeerssituatie dit toelaat meerdere keren licht af om de remschijven en -blokken droog te maken.Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als u twijfelt over de staat van uw auto.
Geluiden (Electric)
Aan de buitenzijde
Omdat de auto zo stil is, moet de bestuurder extra goed opletten.Blijf bij het manoeuvreren met de auto de omgeving in de gaten houden.Bij snelheden tot 30 km/h waarschuwt de voetgangerclaxon andere weggebruikers voor de aanwezigheid van de auto.
NOTIC E
Koelen van de tractiebatterijDe koelventilator wordt tijdens het laden ingeschakeld om de ingebouwde lader en de tractiebatterij te koelen.
Aan de binnenzijde
Tijdens het gebruik hoort u mogelijk bepaalde volstrekt normale geluiden die specifiek zijn voor elektrische auto's, zoals:– Het relais van de tractiebatterij tijdens het starten.– De vacuümpomp tijdens het remmen.– De autobanden of aerodynamica tijdens het rijden.– Stoot- en klopgeluiden tijdens het wegrijden op een helling.
Bij het trekken van een
aanhangwagen
WARNI NG
Het rijden met een aanhangwagen heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
NOTIC E
Houd u aan de maximale aanhangwagengewichten.Op hoogte: trek voor elke 1000 m hoogte 10% van het maximale aanhangwagengewicht af; door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt.
WARNI NG
Nieuwe auto: koppel geen aanhangwagen achter de auto voordat deze een kilometerstand van ten minste 1000 km heeft.
NOTIC E
Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam bij stilstaande auto de motor 1 tot 2 minuten stationair te laten draaien om de koeling te vergemakkelijken.
140
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de aanhangwagen gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhangwagen en breng deze indien nodig op de juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhangwagen en de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
NOTIC E
Als een originele TOYOTA-trekhaak wordt gebruikt, worden de parkeersensoren achter automatisch uitgeschakeld zodat u geen hinder hebt van het geluidssignaal.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhangwagen op een helling zorgt ervoor dat de koelvloeistoftemperatuur stijgt. Het maximale aanhangwagengewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met het motortoerental.► Verlaag de rijsnelheid en het motortoerental om het opwarmen te verminderen.► Houd altijd de koelvloeistoftemperatuur in de gaten.Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor uit.
Remmen
Maak gebruik van afremmen op de motor om oververhitting van de remmen te voorkomen. Met een aangekoppelde aanhangwagen heeft de auto een langere remweg.
Zijwind
Houd er rekening mee dat de auto tijdens het trekken van een aanhangwagen gevoeliger is voor wind.
Inbraakbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de afstandsbediening is een chip met een specifieke code aangebracht. Om te kunnen starten moet bij het aanzetten van het contact deze code worden herkend door de startblokkering.Enkele seconden na het uitzetten van het contact vergrendelt dit systeem het motormanagementsysteem om te voorkomen dat de motor na een eventuele inbraak in de auto kan worden gestart.Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.De auto kan niet worden gestart; neem zo spoedig mogelijk contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
141
Rijden
6
Starten/uitzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn geactiveerd.
► Zet bij een handgeschakelde transmissie de selectiehendel in de neutraalstand en houd het koppelingspedaal ingetrapt tot de motor is aangeslagen.► Zet bij een automatische transmissie de selectiehendel in stand P en trap vervolgens het rempedaal in.
Met de mechanische sleutel / Met de
sleutel met afstandsbediening
1.Stand Stop.
2.Stand Contact AAN.
3.Stand Start.
► Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de startcode.► Ontgrendel het stuurslot door tegelijkertijd aan het stuurwiel en aan de contactsleutel te draaien.
NOTIC E
In bepaalde gevallen moet u flink aan het stuurwiel draaien om de wielen te bewegen (bijvoorbeeld als de wielen tegen het trottoir
staan).
► Draai de sleutel in stand 2 (contact AAN) om de motor te laten voorgloeien.► Activeer, zodra dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel is gedoofd, de startmotor door de sleutel in de stand 3 te houden tot de motor is aangeslagen; geef daarbij geen gas. Laat zodra de motor is aangeslagen de sleutel los om hem te laten terugkeren in stand 2.
NOTIC E
Het waarschuwingslampje gaat niet branden als de motor al op bedrijfstemperatuur is.Bij sommige weersomstandigheden wordt aanbevolen de volgende voorschriften te volgen:– Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg zonder de motor veel toeren te laten draaien.
Afhankelijk van de uitvoering: als de airconditioning is ingeschakeld en de buitentemperatuur hoger is dan 35°C, kan het stationair toerental oplopen tot 1.300 omw/min, afhankelijk van de behoefte aan koeling.– Wacht onder winterse omstandigheden na het aanzetten van het contact met starten tot het lampje voorgloeien uit is.– Laat onder extreem koude omstandigheden (temperatuur lager dan -23°C) de motor gedurende 4 minuten stationair draaien voordat u wegrijdt. Dit garandeert een optimale werking en levensduur van de mechanische componenten (motor en transmissie) van de auto.Laat de motor nooit draaien in een onvoldoende geventileerde, afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten gevaarlijke uitlaatgassen zoals koolmonoxide uit. Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!
NOTIC E
Bij een benzinemotor kan na een koude start het voorverwarmen van de katalysator 2 minuten lang duidelijk voelbare motortrillingen veroorzaken wanneer de motor stationair draait (bij verhoogd stationair toerental).
142
WARNI NG
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan het contact uit.Wacht een paar seconden voordat u de motor opnieuw start. Als de motor na enkele startpogingen nog steeds niet start, probeer dan niet langer de motor te starten: de startmotor of de motor zou beschadigd kunnen raken.Neem contact op met een erkende Toyota-dealer of Toyota-hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Met de Smart entry-systeem met
startknop-afstandsbediening
► Zorg dat de afstandsbediening zich in het detectiegebied in de auto bevindt.► Druk op de toets “START/STOP”.
Bij een handgeschakelde transmissie wordt de stuurkolom ontgrendeld en wordt de motor vrijwel
direct gestart.Bij de automatische transmissie EAT8 wordt de motor vrijwel direct gestart.
NOTIC E
Het waarschuwingslampje gaat niet branden als de motor al op bedrijfstemperatuur is. Bij sommige weersomstandigheden wordt aanbevolen de volgende voorschriften te volgen:– Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg zonder de motor veel toeren te laten draaien. Afhankelijk van de uitvoering: als de airconditioning is ingeschakeld en de buitentemperatuur hoger is dan 35°C, kan het stationair toerental oplopen tot 1300 omw/min, afhankelijk van de airconditioningbehoeften.– Onder winterse omstandigheden kan nadat het contact AAN is gezet het controlelampje voorgloeien langer blijven branden. Wacht met het starten van de motor tot het controlelampje uit is.– Laat onder extreem koude omstandigheden (temperatuur lager dan -23°C) de motor gedurende 4 minuten
stationair draaien voordat u wegrijdt. Dit garandeert een optimale werking en levensduur van de mechanische componenten (motor en transmissie) van de auto.Laat de motor nooit draaien in een onvoldoende geventileerde, afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten gevaarlijke uitlaatgassen zoals koolmonoxide uit. Kans op vergiftiging met dodelijke afloop!
NOTIC E
Bij een benzinemotor kan na een koude start het voorverwarmen van de katalysator 2 minuten lang duidelijk voelbare motortrillingen veroorzaken wanneer de motor stationair draait (bij verhoogd stationair toerental).
WARNI NG
Bij een dieselmotor kan bij een buitentemperatuur beneden het vriespunt de motor pas worden gestart als het controlelampje voorgloeien uit is.Als dit lampje gaat branden nadat u op de knop “START/STOP” hebt gedrukt, moet u zonder nogmaals op de knop “START/STOP” te drukken het rem- of koppelingspedaal ingetrapt houden tot het lampje dooft en de motor wordt gestart en draait.
143
Rijden
6
NOTIC E
De afstandsbediening van het “Smart entry-systeem met startknop”-systeem moet zich in het detectiegebied bevinden.Laat de afstandsbediening zolang de motor draait altijd in de auto.Als de afstandsbediening zich niet meer in het detectiegebied bevindt, wordt een melding weergegeven.Zorg dat de afstandsbediening zich in het detectiegebied bevindt zodat u de motor kunt starten.
NOTIC E
Als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan om de motor te kunnen starten, wordt een melding weergegeven op het instrumentenpaneel. In sommige omstandigheden moet u aan het stuurwiel draaien terwijl u de knop “START/STOP” ingedrukt houdt om de stuurkolom te ontgrendelen. Er wordt een melding weergegeven.
Uitschakelen
► Zet de auto stil en laat de motor stationair draaien.► Bij een handgeschakelde transmissie is het raadzaam de selectiehendel in de neutraalstand te zetten.
► Bij een automatische transmissie is het raadzaam stand P te selecteren.
Met de mechanische sleutel/met de
sleutel met afstandsbediening
► Draai de sleutel volledig naar stand 1 (Stop) en verwijder hem uit het contact.► Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het stuurwiel tot het blokkeert.
NOTIC E
Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor uit te zetten. Dit vergemakkelijkt het ontgrendelen van het stuurslot.
► Controleer of de parkeerrem correct is geactiveerd, met name als de auto op een helling staat.
WARNI NG
Zet nooit het contact uit voordat de auto volledig tot stilstand is gekomen. Als de motor uit wordt gezet, worden ook de rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan de controle over de auto kunnen verliezen.
NOTIC E
Verlaat om veiligheidsredenen de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de afstandsbediening mee te nemen.
NOTIC E
Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel of de afstandsbediening: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken.
Sleutel zit nog in het contact
NOTIC E
Bij het openen van het bestuurdersportier wordt er een waarschuwingsmelding weergegeven, vergezeld van een geluidssignaal, om u eraan te herinneren dat de sleutel nog in het contact zit en in stand 1 (Stop) staat.Als de sleutel in stand 2 (contact AAN) is blijven staan, wordt het contact na een uur automatisch UIT gezet.Draai de sleutel in stand 1 (Stop) en vervolgens weer in stand 2 (contact AAN) om het contact weer AAN te zetten.
Met Smart entry-systeem met startknop
► Druk op de knop “START/STOP” terwijl de afstandsbediening zich in het detectiegebied bevindt.Bij een handgeschakelde transmissie wordt de motor uitgezet en het stuurslot vergrendeld.Bij een auto met de automatische transmissie EAT8 wordt de motor uitgezet.
144
NOTIC E
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet uitgezet.
WARNI NG
Voorkomen dat de pedalen blijven hangen:– gebruik alleen matten die geschikt zijn voor de bevestigingen die al aanwezig zijn in de auto. Deze bevestigingen moeten worden gebruikt;– Leg nooit twee matten op elkaar.Het gebruik van matten die niet door TOYOTA zijn goedgekeurd, kan de bediening van de pedalen hinderen en de werking van de cruise control/snelheidsbegrenzer belemmeren.De door TOYOTA goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel.
Starten/uitzetten van de
elektromotor
Starten
De keuzeschakelaar moet in stand P zijn gezet.► Houd bij gebruik van de mechanische sleutel of sleutel met afstandsbediening het rempedaal ingetrapt en houd de sleutel in stand 3 gedraaid tot de motor aanslaat, zonder het gaspedaal in te trappen. Laat zodra de motor is aangeslagen de sleutel los om hem te laten terugkeren in stand 2.► Houd bij gebruik van het Smart entry-systeem met startknop-systeem het rempedaal ingetrapt en druk kort op de knop “START/STOP”.► Houd het rempedaal ingetrapt tot het controlelampje READY gaat branden in combinatie met een geluidssignaal om aan te geven dat de auto klaar is om te rijden.► Houd het rempedaal ingetrapt en selecteer stand D of R.► Laat het rempedaal los en geef gas.Bij het starten gaan de lampjes van het
instrumentenpaneel even branden en beweegt de indicator van de vermogensmeter naar de “neutrale” stand. De stuurkolom wordt automatisch ontgrendeld (hierbij kunt u een geluid horen en voelen dat het stuurwiel beweegt).
Uitschakelen
► Draai bij gebruik van de mechanische sleutel of sleutel met afstandsbediening de sleutel volledig naar stand 1 (Stop).► Druk bij gebruik van het Smart entry-systeem met startknop-systeem op de knop “START/STOP”.Controleer voordat u uitstapt of:– De keuzeschakelaar in stand P staat.– Het controlelampje READY uit is.
NOTIC E
De keuzeschakelaar wordt automatisch in stand P gezet als de motor wordt uitgezet of als het bestuurdersportier wordt geopend.
NOTIC E
Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl niet aan de vereiste voorwaarden voor het afzetten wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal en wordt er een waarschuwingsmelding weergegeven.