276
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
●Wanneer een voertuig een bocht maakt in
het detectiegebied
■Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
Onder de volgende omstandigheden is de
kans dat de RCTA onnodig een voertuig en/
of object signaleert groter:
●Wanneer de parkeerplaats uitkijkt op een
straat en er auto's over die straat rijden
●Wanneer de afstand tussen uw auto en
metalen objecten, zoals een vangrail,
muur, verkeersbord of geparkeerd voer-
tuig, die mogelijk elektrische golven rich-
ting de achterzijde van de auto reflecteren,
kort is
●Als er uitrusting die een sensor kan hinde-
ren, zoals een sleepoog, bumperbescher-
mer (een extra beschermstrip, enz.), fiet-
sendrager of sneeuwploeg, is geplaatst
●Wanneer een voertuig uw auto van opzij
passeert
●Wanneer een gesignaleerde naderende
auto een bocht maakt
●Als er zich ronddraaiende objecten, zoals
een ventilator van een airco-unit, in de
buurt van de auto bevinden
●Als er water op de achterbumper spat of
gespoten wordt, bijvoorbeeld van een
sproeier
●In geval van bewegende objecten (vlag-
gen, uitlaatgassen, grote regendruppels of
sneeuwvlokken, plassen op het wegdek,
enz.)
●Wanneer de afstand tussen uw auto en
een vangrail, muur, enz. die het detectie-
gebied binnenkomt kort is
●Roosters en goten
●Wanneer een sensor of de omgeving van
een sensor zeer heet of koud is
●Als de wielophanging is ge wijzigd of als er
een andere maat banden dan voorge-
schreven is gemonteerd
●Als de voorzijde van de auto omhoog of
omlaag staat door de belading van de auto
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 276 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
317
5
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
Locatie beoogd parkeervak
●Als er een auto geparkeerd staat achter
het beoogde parkeervak en de afstand tus-
sen deze auto en uw auto te groot wordt,
kan deze auto mogelijk niet meer worden
gesignaleerd. Afhankelijk van de vorm en
de staat van een geparkeerde auto, wordt
het detectiebereik mogelijk te kort of kan
de auto wellicht niet worden gesignaleerd.
●Andere objecten dan geparkeerde auto's,
zoals een pilaar of muur, worden mogelijk
niet gesignaleerd. En als ze wel worden
gesignaleerd, wordt het beoogde parkeer-
vak mogelijk niet goed ingesteld.
WAARSCHUWING
■Ervoor zorgen dat Advanced Park
goed werkt
→ Blz. 263
Raadpleeg daarnaast “Panoramic View
Monitor” of “Peripheral Monitoring-sys-
teem” in de handleiding voor het navigatie-
systeem.
■Als de sensoren niet goed werken
●In de volgende situaties werken de sen-
soren mogelijk niet goed, hetgeen kan
leiden tot een ongeval. Rijd voorzichtig
verder.
• Wanneer een sensor is bevroren. (Het ontdooien van de sensor zal het pro-
bleem oplossen.) Vooral bij lage buiten-
temperaturen kan het gebeuren dat er
ten gevolge van een bevroren sensor
een abnormaal beeld te zien is op het
display of dat geparkeerde auto's niet
worden gesignaleerd.
• Als de auto schuin staat onder een steile hoek
• Als het extreem warm of koud is
• Bij rijden op hobbelige wegen, hellin- gen, grindwegen of gras
• Als er door claxons, motorfietsmotoren, luchtremmen van vrachtwagens of sen-
soren van andere voertuigen ultrasoon-
golven worden geproduceerd in de
buurt van de auto
• Als het regent of als er water op een sensor is gespat
• Als het gebied rond de auto donker is of bij tegenlicht
• Als de auto is uitgerust met een spat- bordantenne of radioantenne
• Wanneer een sensor zich extreem dicht in de buurt van een geparkeerde auto
bevindt
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 317 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
320
Handleiding_Europa_M62060_nl
5-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
3ECO-rijmodus
Helpt de bestuurder op milieuvriendelijke
wijze te accelereren en het brandstofver-
bruik te verlagen door een gematigde afstel-
ling van de smoorklep en door het regelen
van de werking van de airconditioning (ver-
warmen/koelen).
Wanneer de ECO-rijmodus wordt geselec-
teerd, gaat de ECO-rijmodusindicator bran-
den.
■Werking van de airconditioning in de
ECO-rijmodus
In de ECO-modus worden het verwarmen/
koelen en de aanjagersnelheid van de air-
conditioning geregeld om brandstof te bespa-
ren. Doe het volgende om de prestaties van
de airconditioning te verbeteren:
●Schakel de ECO-modus van de airconditi-
oning uit ( →Blz. 335)
●Wijzig de aanjagersnelheid (→ Blz. 334)
●Schakel de ECO-rijmodus uit
■Automatisch uitschakelen van de sport-
modus
Als het contact UIT wordt gezet nadat is
gereden in de sportmodus, wijzigt de rijmo-
dus in de normale modus.
Druk op de schakelaar van de SNOW-
modus
Als de schakelaar wordt ingedrukt, wordt de
SNOW-modus ingeschakeld en gaat het
controlelampje SNOW-modus op het multi-
informatiedisplay branden. Als de schake-
laar nogmaals wordt ingedrukt, gaat het con-
trolelampje SNOW-modus uit.
Ty p e A
Ty p e B
SNOW-modus
De SNOW-modus kan worden
geselecteerd om de auto af te
stemmen op de omstandigheden
bij rijden op een glad wegdek,
bijvoorbeeld als het heeft
gesneeuwd.
Werking systeem
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 320 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
381
7
Handleiding_Europa_M62060_nl
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
Onderhoud en verzorging
Controleer de radiateur en de conden-
sor en verwijder eventueel vuil. Als een
van bovenstaande onderdelen erg vuil
is of als u niet zeker bent van de staat
ervan, laat dan uw auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of herstel-
ler/reparateur of een andere naar beho-
ren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige.Als een sproeier niet werkt, is het
sproeierreservoir mogelijk leeg. Vul
ruitensproeiervloeistof bij.
Controle van radiateur en
condensor
WAARSCHUWING
■Wanneer het brandstofcelsysteem
heet is
Raak om brandwonden te voorkomen de
radiateur of de condensor niet aan, aange-
zien deze heet kunnen zijn.
Bijvullen van
ruitensproeiervloeistof
WAARSCHUWING
■Bij het bijvullen van ruitensproeier-
vloeistof
Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als het
brandstofcelsysteem heet is of nog werkt.
Ruitensproeiervloeistof bevat alcohol en
kan vlam vatten als het bijvoorbeeld op
een heet brandstofcelsysteem wordt
gemorst.
OPMERKING
■Vul het reservoir uitsluitend met
ruitensproeiervloeistof
Gebruik geen zeepsop of antivries in
plaats van ruitensproeiervloeistof.
Wanneer u dit wel doet, kan de lak van uw
auto worden aangetast en de pomp
beschadigd raken, waardoor er geen rui-
tensproeiervloeistof meer kan worden
gesproeid.
■Verdunnen van ruitensproeiervloei-
stof
Verdun ruitensproeiervloeistof indien
nodig met water.
Raadpleeg de op het etiket van de ruiten-
sproeiervloeistoffles aangegeven tempe-
raturen voor de juiste mengverhouding.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 381 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
388
Handleiding_Europa_M62060_nl
7-3. Zelf uit te voeren onderhoud
■Het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem moet worden geïni-
tialiseerd onder de volgende
omstandigheden:
Als de bandenspanning wordt gewij-
zigd (bijvoorbeeld wanneer de rij-
snelheid of de belading verandert).
Bij het wijzigen van de bandenspan-
ning omdat er een andere banden-
maat gemonteerd is.
Bij het wisselen van wielen.
Na het uitvoeren van de procedure
voor de zenderidentificatiecodere-
gistratie. ( →Blz. 390)
Als het bandenspanningswaarschu-
wingssysteem wordt geïnitialiseerd,
wordt de actuele bandenspanning als
referentiespanning beschouwd.
■Initialiseren van het bandenspan-
ningswaarschuwingssysteem
1 Breng de auto op een veilige plaats
tot stilstand, zet het contact UIT en
wacht ten minste 20 minuten.
Er kan niet worden geïnitialiseerd wanneer
de auto rijdt.
2Breng de banden op de voorgeschre-
ven spanning bij koude banden.
Breng de banden op de voorgeschreven
spanning voor de banden in koude toestand.
Deze spanning vormt de referentiespanning
voor het bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
3Start het brandstofcelsysteem. 4
Druk op of van de bedie-
ningstoetsen van het instrumenten-
paneel om te selecteren.
5 Druk op of om “Vehicle Set-
tings” (voertuiginstellingen) te selec-
teren en houd vervolgens inge-
drukt.
6 Druk op of om TPWS te
selecteren en druk vervolgens op
.
7 Druk op of om “Set Pres-
sure” (ingestelde druk) te selecte-
ren. Houd vervolgens ingedrukt
tot het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat knipperen.
Er wordt een melding weergegeven op het
multi-informatiedisplay. Ook wordt “---” weer-
gegeven voor de bandenspanning van elke
band op het multi-informatiedisplay terwijl
het bandenspanningswaarschuwingssys-
teem de positie van de band bepaalt.
8Rijd met een snelheid van ongeveer
40 km/h of hoger gedurende 10 tot
30 minuten.
Als de initialisatie is voltooid, wordt de ban-
denspanning van elke band weergegeven
op het multi-informatiedisplay.
Initialiseren van het
bandenspannings-
waarschuwingssysteem
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 388 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
442
Handleiding_Europa_M62060_nl
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
9Breng de met de bandenreparatie-
set meegeleverde sticker aan op
een plaats die goed te zien is vanaf
de bestuurdersstoel.
10 Controleer de voorgeschreven ban-
denspanning.
De bandenspanning staat vermeld op het
label op de portiersponning aan bestuur-
derszijde, zoals aangegeven. ( →Blz. 471)
Auto's met linkse besturing
Auto's met rechtse besturing
11 Start het brandstofcelsysteem.
(→Blz. 178) 12
Zet de compressor aan om de ban-
denreparatievloeistof in te spuiten
en de band met lucht te vullen.
13 Vul de band tot de voorgeschreven
bandenspanning bereikt is.
De bandenreparatievloeistof wordt
ingespoten en de druk loopt op tot
300 kPa (3,0 kg/cm
2 of bar, 44 psi)
of 400 kPa (4,0 kg/cm
2 of bar, 58
psi) en neemt vervolgens weer af.
De bandenspanningsmeter geeft
ongeveer 1 tot 5 minuten nadat de
schakelaar in stand ON is gezet de
werkelijke bandenspanning aan.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 442 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
444
Handleiding_Europa_M62060_nl
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
20Schakel de compressor in, wacht
een paar seconden en schakel deze
dan weer uit. Controleer de banden-
spanning.
Als de bandenspanning lager is dan
130 kPa (1,3 kg/cm
2 of bar, 19 psi):
De band kan niet worden gerepa-
reerd. Neem contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitge-
ruste deskundige.
Als de bandenspanning 130 kPa (1,3
kg/cm
2 of bar, 19 psi) of hoger is,
maar lager dan de voorgeschreven
spanning: Ga verder met stap
21.
Als de bandenspanning juist is
(→ Blz. 471): Ga verder met
stap 22.
21 Zet de compressor aan om de band
op de voorgeschreven spanning te
brengen. Rijd ongeveer 5 km en
voer dan stap 19 uit. 22
Plaats het ontluchtingsdopje op het
uiteinde van de slang.
Als het ontluchtingsdopje niet wordt
geplaatst, ontsnapt er mogelijk bandenrepa-
ratievloeistof en kan de auto vuil worden.
23Berg de fles, terwijl deze aan de
compressor is bevestigd, op in de
bagageruimte.
24Voorkom plotseling remmen, plotse-
ling accelereren en scherpe bochten,
rijd voorzichtig met een snelheid van
minder dan 80 km/h naar de dichtst-
bijzijnde Toyota-dealer op minder
dan 100 km rijden voor het repareren
of vervangen van de band.
Laat wanneer u de band laat repareren of
vervangen, de erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste des-
kundige weten dat er bandenreparatievloei-
stof is ingespoten.
■Als de band te hard wordt opgepompt
1 Neem de slang los van het ventiel.
2 Plaats het dopje op het uiteinde van de
slang en duw het uitstekende gedeelte
van het dopje in het ventiel van de band
om wat lucht te laten ontsnappen.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 444 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM
449
8
Handleiding_Europa_M62060_nl
8-2. Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
Bij problemen
1Verwijder het deksel in de bagage-
ruimte.
2 Nadat u het deksel hebt verwijderd,
trekt u aan de hendel om de
tankdopklep te ontgrendelen en kan
hij net als anders worden geopend.
■Als de elektronische sleutel niet goed
werkt
●Controleer of het Smart entry-systeem met
startknop niet is uit geschakeld via de per-
soonlijke voorkeursins tellingen. Is de func-
tie uitgeschakeld, schakel hem dan in.
●Controleer of de energiebespaarmodus is
ingeschakeld. Is de functie ingeschakeld,
schakel hem dan uit. ( →Blz. 142)
Als de tankdopklep niet
kan worden geopend
Als de ontgrendelschakelaar van
de tankdopklep niet kan worden
bediend, kunt u de tankdopklep
met behulp van de onderstaande
procedure openen.
Openen van de tankdopklep
Als de elektronische
sleutel niet goed werkt
Als de communicatie tussen de
elektronische sleutel en de auto is
verbroken ( →Blz. 143) of de elek-
tronische sleutel niet kan worden
gebruikt omdat de batterij leeg is,
werken het Smart entry-systeem
met startknop en de afstandsbe-
diening niet. In dergelijke gevallen
kunnen de portieren en de achter-
klep worden geopend en kan het
brandstofcelsysteem worden
gestart volgens onderstaande
procedure.
OPMERKING
■In geval van storingen in het Smart
entry-systeem met startknop of
andere problemen met de sleutel
Breng uw auto, inclusief alle elektronische
sleutels die bij uw auto zijn geleverd, naar
een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
MIRAI_OM_Europe_OM62060E.book Page 449 Thursday, July 15, 2021 1:59 PM