Soorten camera's en sensoren die
worden gebruikt voor Advanced Park
Camera's en sensoren worden gebruikt
om geparkeerde auto's te signaleren
waardoor het identificeren van
parkeervakken gemakkelijker wordt.
Camera voor
Camera's opzij
Camera achter
Sensoren
→Blz. 214Camerabeelden
Omdat er speciale camera's worden
gebruikt, wijken de kleuren in de
weergegeven afbeeldingen mogelijk af
van de werkelijke kleuren.
Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik
Raadpleeg voor meer informatie over het
onderstaande “Panoramic view monitor
(auto's met Advanced Park)” of “Parking
Assist-systeem” in de handleiding voor
het multimediasysteem.
• Bereik dat kan worden weergegeven
op de schermen
• Camera's
• Verschillen tussen de weergegeven
beelden en de werkelijke weg
• Verschillen tussen de weergegeven
beelden en de werkelijke objecten
Detectiebereik van de camera's en
sensoren
• Als er een auto geparkeerd staat
achter het beoogde parkeervak en de
afstand tussen deze auto en uw auto
te groot wordt, kan deze auto mogelijk
niet meer worden gesignaleerd.
Afhankelijk van de vorm en de staat
van een geparkeerde auto, wordt het
detectiebereik mogelijk te kort of kan
de auto wellicht niet worden
gesignaleerd.
• Andere objecten dan geparkeerde
auto's, zoals een pilaar of muur,
worden mogelijk niet gesignaleerd. En
als ze wel worden gesignaleerd, wordt
het beoogde parkeervak mogelijk niet
goed ingesteld.
Situaties waarin witte
parkeervaklijnen mogelijk niet goed
worden herkend
• In de volgende situaties worden
parkeervaklijnen op het wegdek
mogelijk niet gesignaleerd:
– Als er voor het parkeervak geen
witte lijnen zijn gebruikt
(parkeervak is begrensd met
touwen, blokken, enz.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
248
– Als de parkeervaklijnen vervaagd of
vuil zijn, waardoor ze slecht
zichtbaar zijn
– Als het wegdek een lichte kleur
heeft, zoals bij beton, en het
contrast met de witte
parkeervaklijnen klein is
– Als de parkeervaklijnen een andere
kleur hebben dan geel of wit
– Als de omgeving van het parkeervak
donker is, bijvoorbeeld 's nachts of
in een (ondergrondse)
parkeergarage
– Als het regent of geregend heeft
waardoor het wegdek nat is en
reflecteert of als er plassen op het
wegdek staan
– Als er zonlicht direct op een camera
valt, zoals bij laagstaande zon
– Als het parkeervak bedekt is met
sneeuw of strooizout
– Als er sporen van reparaties of
andere sporen zichtbaar zijn op het
wegdek of als er een verkeerszuil of
ander object aanwezig is op het
wegdek
– Als de kleur of de helderheid van het
wegdek niet overal gelijk is
– Als er warm of koud water op de
camera terecht is gekomen en de
lens is beslagen
– Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw
van een voertuig of bomen
– Als een cameralens vuil is of bedekt
is met waterdruppels
• In de volgende situaties wordt het
beoogde parkeervak mogelijk niet
goed herkend:
– Als er sporen van reparaties of
andere sporen zichtbaar zijn op het
wegdek of als er een parkeerblok,
verkeerszuil of ander object
aanwezig is op het wegdek
– Als het regent of geregend heeft
waardoor het wegdek nat is en
reflecteert of als er plassen op het
wegdek staan
– Als het gebied rond de auto donker
is of bij tegenlicht– Als de kleur of de helderheid van het
wegdek niet overal gelijk is
– Als het parkeervak zich op een
helling bevindt
– Als er zich diagonale lijnen
(toegangspad) in de buurt van het
parkeervak bevinden
–
Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw van
een geparkeerde auto (bijvoorbeeld
de schaduw van de grille of de dorpel)
– Als er accessoires zijn gemonteerd
die het zicht van de camera
belemmeren
– Als de parkeervaklijnen vervaagd of
vuil zijn, waardoor ze slecht
zichtbaar zijn
– Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw
van een voertuig of bomen
Detectie-informatie sensoren
→Blz. 216
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door de sensor
→Blz. 217
Situaties waarin de sensor mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 217
Situaties waarin de parkeerbegeleiding
mogelijk niet werkt, zelfs als er geen
kans op een aanrijding is
→Blz. 218
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor de
camera's en sensoren
• Vanwege de kenmerken van de
cameralens wijken de op het scherm
weergegeven positie en afstand van
mensen of objecten mogelijk af van
de werkelijke situatie. Raadpleeg
voor meer informatie “Panoramic
view monitor (auto's met Advanced
Park)” of “Parking Assist-systeem” in
de handleiding voor het
multimediasysteem.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
249
4
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Neem de voorzorgsmaatregelen voor
het gebruik van de Toyota Parking
Assist-sensor in acht, omdat anders
een sensor mogelijk niet goed werkt,
hetgeen kan leiden tot een ongeval.
• In de volgende situaties werken de
sensoren mogelijk niet goed,
hetgeen kan leiden tot een ongeval.
Rijd voorzichtig verder.
–
Als er zich een geparkeerde auto
naast het beoogde parkeervak be-
vindt en het weergegeven beoogde
parkeervak zich ver van het wer-
kelijke beoogde parkeervak bevindt,
is een sensor mogelijk verkeerd
uitgelijnd. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Plaats geen accessoires binnen het
detectiegebied van de sensoren.
In- en uitschakelen van Advanced Park
Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park.
Als de schakelaar wordt ingedrukt terwijl
de begeleiding is gestart, wordt de
begeleiding uitgeschakeld.
Werkingsvoorwaarden van Advanced
Park
De begeleiding zal starten als aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Het rempedaal is ingetrapt• De auto staat stil
• De veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt
• Het stuurwiel wordt niet bediend
• Het gaspedaal wordt niet ingetrapt
• Alle portieren zijn gesloten
• De buitenspiegels zijn niet ingeklapt
• De parkeerrem is niet geactiveerd
• De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik is niet
ingeschakeld
• Het ABS, de VSC, de TRC, het PCS en
de PKSB werken niet
• De auto bevindt zich niet op een steile
helling
• De VSC en TRC zijn niet uitgeschakeld
Controleer de op het scherm van het
audiosysteem weergegeven melding als
de begeleiding niet kan worden gestart
(→blz. 267)
Begeleidingsschermen Advanced Park
Begeleidingsschermen worden
weergegeven op het scherm van het
audiosysteem.
Begeleidingsscherm (bij starten
begeleiding)
AVak beoogd parkeervak (blauw)
BAdviesweergave
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
250
CToets wijzigen parkeertype
Als er meerdere toetsen worden
weergegeven, verschilt de functie
afhankelijk van de toestand van de
toets als volgt.
of: Wijzigen van het beoogde
parkeervak.
of: Selecteren van het
huidige beoogde parkeervak.
: Hiermee kunt u overschakelen
op de functie fileparkeren.
: Hiermee kunt u overschakelen
op de functie haaks inparkeren
(vooruit/achteruit)
DToets MODE
Hiermee kunt u wisselen tussen de
geheugenfunctie en de functie haaks
inparkeren en fileparkeren.
(→Blz. 261)
EToets “Start”
Hiermee kunt u de
parkeerbegeleiding starten.
FToets wijzigen richting haaks
inparkeren
Hiermee kunt u wisselen tussen de
functie parkeren (vooruit) en de
functie parkeren (achteruit)
: Overschakelen naar functie
haaks inparkeren (vooruit)
: Overschakelen naar functie
haaks inparkeren (achteruit)
GToets voor persoonlijke
voorkeursinstelling
Hiermee kunt u het instelscherm voor
Advanced Park weergeven.
(→Blz. 266)
HRegistratietoets
Selecteer deze toets om het
registreren van een parkeervak te
startenBegeleidingsscherm (bij achteruitrijden)
AWerkingsicoon
Wordt weergegeven als Advanced
Park is ingeschakeld.
BAfstandslijnen (geel en rood)
Geven punten aan vanaf het midden
van de rand van de voor- of
achterbumper tot aan de beoogde
stoppositie (geel)* en ongeveer 0,3 m
(rood) vanaf de auto.
CWaarschuwingsicoon bewegend
object
DDisplay werking remregeling in
noodgevallen
BRAKE! (remmen) wordt
weergegeven.
EWeergave Toyota Parking
Assist-sensor
→Blz. 214
*De gele lijn aan de zijkant wordt niet
weergegeven als de beoogde stoppositie
zich op een afstand van ongeveer 2,5 m
of meer van de auto bevindt.
Pop-updisplay Toyota Parking
Assist-sensor
Ongeacht of de Toyota Parking
Assist-sensor is uit- of ingeschakeld
(→blz. 215), wordt er automatisch een
pop-updisplay weergegeven over het
begeleidingsscherm als er een object
wordt gesignaleerd door de Toyota
Parking Assist-sensor terwijl Advanced
Park is ingeschakeld.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
251
4
Rijden
Functie wegrijden uit haaks parkeervak
(vooruit/achteruit)
Gebruik de functie wegrijden uit een
haaks parkeervak (vooruit/achteruit) niet
in een andere situatie dan bij het verlaten
van een haaks parkeervak. Trap het
rempedaal in, breng de auto tot stilstand
en druk vervolgens op de
hoofdschakelaar van Advanced Park om
de begeleiding uit te schakelen als de
begeleiding onbedoeld in werking is
getreden.
Situaties waarin de functie wegrijden
uit haaks parkeervak (vooruit/
achteruit) niet werkt
In de volgende situaties werkt de functie
wegrijden uit haaks parkeervak
(vooruit/achteruit) niet:
• Wanneer een auto die wacht om te
parkeren zich in de wegrijrichting
bevindt
• Als er wordt gesignaleerd dat er zich
een muur, pilaar of persoon in de
buurt van een binnenste sensor of
hoeksensor voor of achter bevindtFunctie fileparkeren Advanced Park
Beschrijving functie
De functie fileparkeren kan worden
gebruikt als het beoogde parkeervak kan
worden gesignaleerd wanneer de auto
dicht bij en in lijn met het midden van het
parkeervak tot stilstand wordt gebracht.
Ook kan, afhankelijk van de conditie van
het parkeervak enzovoort, de stand van
de transmissie worden gewijzigd door de
begeleidingsregeling als de rijrichting
van de auto moet worden veranderd.
Parkeren met behulp van de functie
fileparkeren
1. Breng de auto tot stilstand op een
punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
Als het parkeervak is gemarkeerd met
lijnen
AOngeveer 1 m*
BOngeveer5-6m*
COngeveer 4,5 m of meer*
DOngeveer 8 m of meer*
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
256
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert:→blz. 254
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto zich in een
positie bevindt waarin u kunt
wegrijden.
Als het stuurwiel niet bediend wordt,
zal de auto stoppen op de positie
waarin u kunt wegrijden. Zodra de
auto in een positie staat waaruit u
kunt wegrijden, wordt “You can exit by
moving the steering wheel” (u kunt
wegrijden door het stuurwiel te
bedienen) weergegeven. Als het
stuurwiel wordt bediend, wordt
“Advanced Park Finished” (Advanced
Park beëindigd) weergegeven en
wordt de begeleiding beëindigd. Pak
het stuurwiel vast en rijd vooruit.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
→Blz. 254Functie wegrijden uit fileparkeervak
Gebruik de functie wegrijden uit een
fileparkeervak niet in een andere situatie
dan bij het verlaten van een
fileparkeervak. Trap het rempedaal in,
breng de auto tot stilstand en druk
vervolgens op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding uit te
schakelen als de begeleiding onbedoeld
in werking is getreden.
Situaties waarin de functie wegrijden
uit fileparkeervak niet werkt
In de volgende situaties werkt de functie
wegrijden uit fileparkeervak niet:
• Als er in de vertrekrichting auto's
staan te wachten bij een verkeerslicht
• Als er een auto stilstaat op de rijbaan
achter de plek van waaruit de auto
vertrekt
• Als er wordt gesignaleerd dat er zich
een muur, pilaar of persoon in de
buurt van een zijsensor voor of achter
bevindt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
260
• Wanneer de auto geparkeerd staat op
een stoeprand en een zijsensor het
wegdek signaleert
• Als er geen auto geparkeerd staat
vóór de auto
• Als er heel veel ruimte zit tussen de
voorzijde van de auto en een
geparkeerde auto
Geheugenfunctie Advanced Park
Beschrijving functie
De geheugenfunctie kan worden gebruikt
om te parkeren in een eerder
geregistreerd parkeervak, zelfs als er
geen belijning is aangebracht en er geen
ernaast geparkeerde auto's zijn.
Er kunnen maximaal 3 parkeervakken
worden geregistreerd.Registreren van een parkeervak
1. Breng de auto tot stilstand op een
punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
AOngeveer 1 m
2. Druk op de hoofdschakelaar en
selecteer
.
Als de hoofdschakelaar van Advanced
Park wordt ingedrukt bij een
parkeervak zonder lijnen of nabij
geparkeerde auto's, wordt mogelijk
“No available parking space” (geen
parkeervak beschikbaar)
weergegeven. Houd
ingedrukt.
3. Selecteer de functie haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) of de functie
fileparkeren.
Alleen parkeervakken waarvoor
assistentie kan worden uitgevoerd
worden weergegeven.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
261
4
Rijden
Als “Not enough space to exit” (niet
genoeg ruimte om weg te rijden) wordt
weergegeven
De functie wegrijden uit een
fileparkeervak kan niet worden gebruikt
doordat bijvoorbeeld de afstand tussen
uw auto en geparkeerde auto's voor en
achter uw auto te kort is of er zich een
object in de vertrekrichting bevindt.
Controleer de toestand van het gebied
rond de auto en verlaat het parkeervak
handmatig.
Als “Cannot control speed” (kan
snelheid niet regelen) wordt
weergegeven
Het systeem oordeelde dat het de
snelheid van de auto niet kon regelen
toen het systeem werd gebruikt in een
gebied met een helling of hoogteverschil
en de begeleiding werd uitgeschakeld.
Gebruik het systeem op een locatie met
een horizontale ondergrond.
Als “Obstacle detected” (obstakel
gesignaleerd) wordt weergegeven
Als een bewegend of stilstaand object is
gesignaleerd waarmee uw auto in botsing
zou kunnen komen, wordt de begrenzing-
sregeling/remregeling van het hybride-
systeem uitgevoerd om de Advanced
Park-begeleiding te onderbreken.
Controleer de toestand van de omgeving.
Selecteer de toets “Start” op het scherm
van het audiosysteem om de begeleiding
te hervatten.
Als “Unable to find necessary mark to
register as parking space” (kan geen
noodzakelijke markering vinden om
parkeervak te registreren) wordt
weergegeven
Deze melding wordt weergegeven als
wordt geselecteerd bij een parkeervak
dat niet kan worden gesignaleerd.
Bedien het systeem bij een parkeervak
waar de verschillen in het wegdek kunnen
worden herkend. (→Blz. 261)
4.5.17 Safe Exit Assist*
*Indien aanwezig
Het Safe Exit Assist-systeem gebruikt
radarsensoren aan de linker en rechter
binnenzijde van de achterbumper om de
inzittenden te informeren over
naderende voertuigen of fietsers om een
botsing te helpen voorkomen bij het
openen van de portieren.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd veilig en houd
rekening met de omgeving.
•
Safe Exit Assist is een aanvullend
systeem dat, wanneer de auto tot
stilstand is gebracht, de inzittenden
informeert over eventuele naderende
voertuigen en fietsen. Vertrouw niet
uitsluitend op dit systeem voor het
beoordelen van de veiligheid. Wanneer
u dat wel doet, kan dat leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg. In bepaalde situaties werkt
dit systeem mogelijk niet optimaal.
Daarom moeten de inzittenden
rechtstreeks en met behulp van de
spiegels visueel controleren of de
situatie veilig is.
Systeemonderdelen
AMulti-informatiedisplay
In- en uitschakelen van het Safe Exit
Assist-systeem.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
268