Na het vervangen van het wiel
De procedure voor het instellen van de
bandenspanning moet worden
uitgevoerd voor het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem. (→Blz. 342)
Bij gebruik van het compacte
reservewiel
Het compacte reservewiel is niet
voorzien van een bandenspannings-
sensor en -zender, waardoor een te lage
bandenspanning hiervan niet wordt
aangegeven door het bandenspanning-
swaarschuwingssysteem. Verder zal, als
u het reservewiel monteert nadat het
waarschuwingslampje voor een lage
bandenspanning is gaan branden, dit
lampje blijven branden.
Als uw auto een lekke voorband krijgt
op een weg die bedekt is met sneeuw
of ijs
Vervang een van de achterwielen van de
auto door het compacte reservewiel.
Voer onderstaande stappen uit en
monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen:
1. Vervang het wiel links of rechts achter
door het compacte reservewiel.
2. Vervang het wiel met de lekke
voorband door het wiel dat van de
achterzijde afkomstig is.
3. Monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen.Monteren wieldop (indien aanwezig)
Breng de uitsparing in de wieldop in lijn
met het ventieldopje zoals aangegeven in
de afbeelding.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
402
WAARSCHUWING!
Bij gebruik van het compacte
reservewiel
• Houd er rekening mee dat het
reservewiel speciaal ontworpen is
voor gebruik onder uw auto. Gebruik
uw reservewiel daarom niet onder
een andere auto.
• Monteer niet gelijktijdig meer dan
één compact reservewiel onder uw
auto.
• Vervang het reservewiel zo snel
mogelijk door een wiel met een
standaardband.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
Bij gebruik van het compacte
reservewiel
Het kan voorkomen dat de rijsnelheid
niet goed wordt weergegeven en dat de
volgende systemen niet goed werken:
– ABS en Brake Assist
– VSC
–TRC
– Automatic High Beam
– Dynamic Radar Cruise Control
– EPS
– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
– LTA (Lane Tracing Assist)
– LDA (Lane Departure Alert)
– Bandenspanningswaarschuwings-
systeem
– Toyota Parking Assist-sensor
(indien aanwezig)
– BSM (Blind Spot Monitor) (indien
aanwezig)
– Rear View Monitor-systeem (indien
aanwezig)
– Navigatiesysteem (indien aanwezig)
Snelheidsbeperking bij gebruik van
het compacte reservewiel
Rijd niet harder dan 80 km/h als er een
compact reservewiel onder de auto is
gemonteerd.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Het compacte reservewiel is niet
ontworpen voor gebruik bij hoge
snelheden. Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval en dodelijk of ernstig letsel.
Na gebruik van gereedschap en krik
Controleer voor het rijden of het
gereedschap en de krik weer goed zijn
opgeborgen en bevestigd. Dit om te
voorkomen dat een van deze
voorwerpen bij een aanrijding of bij hard
remmen letsel veroorzaakt.
OPMERKING
Rijd voorzichtig over oneffenheden in
het wegdek heen als het compacte
reservewiel onder de auto gemonteerd
is
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden. Wees voorzichtig bij
het rijden over slechte wegen.
Rijden met sneeuwkettingen en het
compacte reservewiel
Monteer geen sneeuwketting op het
compacte reservewiel. De
sneeuwketting kan de carrosserie
beschadigen en het rijgedrag in
negatieve zin beïnvloeden.
Bij het vervangen van banden
Neem voor het verwijderen en plaatsen
van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en -zenders
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, omdat de
bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet
voorzichtig mee wordt omgegaan.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
405
7
Bij problemen
OPMERKING(Vervolg)
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang bij het vervangen
van de band de bandenspanningssensor
en -zender. (→Blz. 340)
7.2.7 Als het hybridesysteem
niet kan worden gestart
Het niet starten van het hybridesysteem
kan verschillende oorzaken hebben.
Raadpleeg het volgende overzicht en
onderneem de bijpassende acties:
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart, ook al is de startprocedure
correct uitgevoerd. (→Blz. 142)
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De elektronische sleutel werkt
mogelijk niet goed. (→Blz. 407)
• Er is mogelijk onvoldoende brandstof
aanwezig in de tank. Vul de
brandstoftank.
• Er kan een storing aanwezig zijn in de
startblokkering. (→Blz. 65)
• Er kan een storing aanwezig zijn in het
stuurslotsysteem.
• Het hybridesysteem van de motor is
mogelijk defect als gevolg van een
elektrische storing, zoals een ontladen
batterij van de elektronische sleutel of
een defecte zekering. Er bestaat
echter, afhankelijk van het soort
storing, een noodmaatregel om het
hybridesysteem te starten.
(→Blz. 406)
• De temperatuur van het
batterijpakket (tractiebatterij) is
mogelijk zeer laag is (lager dan
ongeveer -30°C). (→Blz. 61, blz. 143)De interieurverlichting en de
koplampen gaan zwakker branden of de
claxon maakt geen of weinig geluid.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De 12V-accu is mogelijk te ver
ontladen. (→Blz. 409)
• De accuklemmen zitten mogelijk los of
zijn gecorrodeerd. (→Blz. 332)
De interieurverlichting en de
koplampen gaan niet branden of de
claxon maakt geen geluid.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De 12V-accu is mogelijk te ver
ontladen. (→Blz. 409)
• Een of beide klemmen van de
12V-accu kunnen loszitten.
(→Blz. 332)
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als het probleem niet
verholpen kan worden of als de
reparatieprocedure niet bekend is.
Noodstartfunctie
Wanneer het hybridesysteem niet start
maar de startknop normaal werkt, kan het
systeem aan de hand van de volgende
stappen voorlopig worden gestart.
Gebruik deze startprocedure alleen in
noodgevallen.
1. Activeer de parkeerrem. (→Blz. 151)
2. Controleer of de selectiehendel in
stand P staat.
3. Zet het contact in stand ACC
*.
4. Houd de startknop gedurende
15 seconden ingedrukt terwijl het
rempedaal stevig wordt ingetrapt.
Ook als het hybridesysteem met behulp
van deze stappen kan worden gestart,
kan er een storing in het systeem
aanwezig zijn. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
406
Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
Sommige voorkeursinstellingen zijn van invloed op de instellingen van andere functies.
Neem voor meer informatie contact op met een erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
AInstellingen die u kunt wijzigen op het scherm van het audiosysteem
BInstellingen die u met de bedieningstoetsen van het instrumentenpaneel kunt
wijzigen
CInstellingen die door een erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige kunnen worden gewijzigd
Definitie van symbolen: O = beschikbaar, — = niet beschikbaar
Alarm
*1(→blz. 68)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Inbraaksensor*2Aan Uit — O —
*1Indien aanwezig
*2Nadat de inbraaksensor uitgeschakeld is, wordt deze opnieuw ingeschakeld door de
portieren te ontgrendelen met de instapfunctie (indien aanwezig) of de
afstandsbediening.
Meters, tellers en multi-informatiedisplay (→blz. 76, blz. 81)
Functie*1Standaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Ta a l*2Engels*3—O—
Eenheden*4l/100 km km/l
—O—
Eenheden
*5mijlen (MPG)l/100 km
km/l
Type meter 2 meters1 meter
*6—O—
geen meters*6
Meter Style (stijl instrumen-
tenpaneel)SmartCasual
—O— Tough
Sporty
Type meter
*7SnelheidsmeterHybridesys-
teemindicator
—O—
Toerenteller
Type meter
*8Hybridesys-
teemindicatorToerenteller — O —
EV-controlelampje Aan Uit — O —
BrandstofverbruikTotaal gemid-
delde (gemiddeld
brandstofver-
bruik [sinds reset-
ten])Ritgemiddelde
(gemiddeld
brandstofver-
bruik [sinds star-
ten])—O—
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
429
8
Voertuigspecificaties
Startknop (→blz. 142)
Functie Persoonlijke voorkeursinstellingABC
Persoonlijke voorkeursinstel-
lingen ACC
In-/uitschakelen stand ACCAan/Uit O — O
Automatische verlichting (→blz. 156)
FunctieStandaardinstel-
lingPersoonlijke
voorkeursinstel-
lingABC
Gevoeligheid lichtsensor*Standaard -40 - 40% O — O
Extended Headlight Lighting-
systeem (tijd die verstrijkt
voordat de koplampen auto-
matisch worden uitgescha-
keld)30 seconden60 seconden
—— O 90 seconden
120 seconden
*Deze instelling is afhankelijk van de instellingen in My Settings.
PCS (Pre-Crash Safety-systeem) (→blz. 175)
Functie Persoonlijke voorkeursinstellingABC
Waarschuwingstiming Later, standaard, eerder — O —
PCS (Pre-Crash Safety-
systeem)
*Aan, uit — O —
*Het systeem wordt automatisch ingeschakeld telkens wanneer het contact AAN wordt
gezet.
LDA (Lane Departure Alert) (→blz. 187)
Functie Persoonlijke voorkeursinstellingABC
LDA (Lane Departure Alert) Aan, uit — O —
Waarschuwingstiming Standaard, eerder — O —
Waarschuwingsopties Trilling, piepsignaal — O —
Suggestie rustpauze bestuurder (→blz. 190)
Functie Persoonlijke voorkeursinstellingABC
Suggestie rustpauze bestuur-
derAan, uit — O —
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
433
8
Voertuigspecificaties
Toyota Parking Assist-sensor*(→blz. 214)
Functie Persoonlijke voorkeursinstellingABC
Toyota Parking Assist-sensor Aan, uit — O —
Zoemervolume Niveau 1, niveau 2, niveau 3 — O —
*Indien aanwezig
PKSB (Parking Support Brake)
*(→blz. 232)
Functie Persoonlijke voorkeursinstellingABC
PKSB (Parking Support Brake) Aan, uit — O —
*Indien aanwezig
RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)
*1(→blz. 223)
Functie Persoonlijke voorkeursinstellingABC
RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)Aan, uit — O —
Zoemervolume
*2Niveau 1, niveau 2, niveau 3 — O —
*1Indien aanwezig
*2Het geluidsvolume is gekoppeld aan de Toyota Parking Assist-sensor en RCTA
RCD (Rear Camera Detection)
*(blz. 228)
Functie Persoonlijke voorkeursinstellingABC
RCD (Rear Camera Detection) Aan, uit — O —
*Indien aanwezig
Safe Exit Assist
*(→blz. 268)
Functie Persoonlijke voorkeursinstellingABC
Safe Exit Assist Aan, uit — O —
Waarschuwingstiming Vroeg, gemiddeld, laat — O —
Buitenspiegel Aan, uit — O —
*Indien aanwezig
8.2 Persoonlijke voorkeursinstellingen
435
8
Voertuigspecificaties
• Staat het contact AAN?
Als u de selectiehendel niet in een
andere stand kunt zetten na het
intrappen van het rempedaal terwijl
het contact AAN staat. (→Blz. 149)
Het stuurwiel kan niet
worden gedraaid nadat
het hybridesysteem is
uitgeschakeld
• Het wordt automatisch vergrendeld
om diefstal van de auto te voorkomen.
(→Blz. 143)
De ruiten kunnen niet
worden geopend of ge-
sloten met de schakelaars
van de ruitbediening
• Is de blokkeerschakelaar van de
ruitbediening ingedrukt?
De elektrisch bedienbare ruiten,
behalve die van het
bestuurdersportier, kunnen niet
worden bediend als de
blokkeerschakelaar van de
ruitbediening wordt ingedrukt.
(→Blz. 127)
• De auto power off-functie wordt
bediend als het contact gedurende
een bepaalde tijd in stand ACC of AAN
staat (het hybridesysteem werkt niet).
(→Blz. 146)
Tijdens het rijden klinkt
een
waarschuwingszoemer
• Het controlelampje van de
veiligheidsgordel knippert
Dragen de bestuurder en de
passagiers hun veiligheidsgordel?
(→Blz. 374)
• Het waarschuwingslampje van de
parkeerrem brandt
Is de parkeerrem gedeactiveerd?
(→Blz. 151)Afhankelijk van de situatie klinken er
mogelijk ook andere soorten
waarschuwingszoemers. (→Blz. 372,
blz. 380)
Er wordt een alarm geac-
tiveerd en de claxon
klinkt (auto's met
alarmsysteem)
• Heeft iemand een portier geopend of
bewoog er iets in de auto tijdens het
instellen van het alarm?
De sensor signaleert dit en laat het
alarm klinken. (→Blz. 66)
Voer een van de onderstaande
handelingen uit om het alarm te
deactiveren of uit te schakelen:
• Ontgrendel de portieren of open de
achterklep met de instapfunctie
(indien aanwezig) of de
afstandsbediening.
• Schakel het hybridesysteem in. (Het
alarm wordt na enkele seconden
gedeactiveerd of uitgeschakeld.)
Bij het verlaten van de
auto klinkt een
waarschuwingszoemer
• Wordt de melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay?
Controleer de melding op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 380)
Er gaat een waarschu-
wingslampje branden of
er wordt een waarschu-
wingsmelding
weergegeven
• Wanneer een waarschuwingslampje
gaat branden of een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven, raadpleeg dan blz. 372,
blz. 380.
Wat moet u doen als... (Problemen oplossen)
441
Millimetergolf-radarsensor
Verklaringen
513